U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende de bodemprocedure. Artikel 223 Rv . Belangenafweging. Vordering afgewezen.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind

Zittingsplaats Alkmaar

zaaknummer / rolnummer: C/15/300092 / HA ZA 20-135

Vonnis in incident van 13 mei 2020

in de zaak van

[eiser] in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde van [naam 1],

wonend te [woonplaats 1]

eiser in de hoofdzaak,

eiser in het incident,

advocaat: mr. M. Meijerink te Hoorn,

tegen

1 [gedaagde 1],

2. [gedaagde 2],

3. [gedaagde 3],

allen wonend te [woonplaats 2],

gedaagden in de hoofdzaak,

verweerders in het incident,

advocaat: mr. J.J. de Boer te Hoorn.

Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening;

de incidentele conclusie van antwoord.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2 De feiten

2.1.

Bij akte van levering van 15 september 1994 heeft wijlen [naam 2] (de echtgenoot van [naam 1]) een stuk grond in eigendom verkregen. Het betreft een stuk grond dat gelegen is nabij de [adres 1]. Ten tijde van de verkrijging door [eiser] rustte er een erfdienstbaarheid van weg ten behoeve het door [eiser] verkregen erf en ten laste van het erf gelegen aan de [adres 2]. In de achtertuin van [adres 2] is daartoe in het verleden een hek geplaatst waardoor [eiser] vanaf zijn grond toegang had tot de [adres 1].

2.2.

In 2005 heeft een ruilverkaveling plaatsgevonden. In de Ruilverkavelingsakte van 4 maart 2005 is voormelde erfdienstbaarheid niet opgenomen, waardoor deze is komen te vervallen. [eiser] heeft nadien ongewijzigd gebruik van de ontsluiting over het erf van de [adres 2] gemaakt.

2.3.

Sedert 31 mei 2016 zijn [gedaagden] gezamenlijk eigenaar van het woonhuis met tuin en erf gelegen aan de [adres 2].

2.4.

Tussen partijen is een geschil ontstaan over het gebruik van het erf van [gedaagden] door [eiser]. [gedaagden] staan dit gebruik niet meer toe, waardoor [eiser] sedert 2017 afspraken met derden heeft gemaakt om haar grond te bereiken.

3 Het geschil in het incident

3.1.

[eiser] vordert dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, totdat (eind)uitspraak is gedaan in de hoofdzaak, [gedaagden] zal veroordelen tot het gehengen en gedogen van het vanaf de onroerende zaken van [eiser] komen van en gaan naar de openbare weg, over de onroerende zaken van [gedaagden], via de ter plaatse bestaande hekken, ten behoeve van de agrarische exploitatie van de onroerende zaken van [eiser], een en ander op de voor de onroerende zaken van [gedaagden] minst belastende wijze, althans enige andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen voorziening zal treffen, met veroordeling van [gedaagden] tot betaling aan [eiser] van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000,- per dag(deel), subsidiair een in goede justitie te bepalen bedrag, dat [gedaagden] na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijven te voldoen aan het te wijzen vonnis, met een maximum van € 100.000,00, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het incident.

3.2.

[eiser] stelt primair dat [gedaagden] op grond van redelijkheid en billijkheid dienen mee te werken aan herstel van de erfdienstbaarheid van weg die in 1904 is gevestigd ten laste van het perceel van [gedaagden]. [eiser] stelt subsidiair dat na 4 maart 2005 door verkrijgende verjaring een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan, en meer subsidiair dat sprake is van een bestemming van buurweg, en uiterst subsidiair dat sprake is van een aanwijzing tot noodweg. Volgens [eiser] is aannemelijk dat in de hoofdzaak haar vorderingen zullen worden toegewezen, en kan van haar niet worden gevergd dat zij de uitkomst in de hoofdzaak afwacht. [eiser] moet voordien gebruik maken van het pad op het erf van [gedaagden], vanwege de werkzaamheden die ten behoeve van de agrarische exploitatie van haar grond moeten worden uitgevoerd. Het is voor [eiser] niet mogelijk om in een andere (tijdelijke) oplossing te voorzien. Het belang van [eiser] ten behoeve de agrarische exploitatie dient zwaarder te wegen dan het belang van [gedaagden], aldus [eiser].

3.3.

[gedaagden] betwisten de stellingen van [eiser] en concluderen tot afwijzing van de incidentele vordering.

4 De beoordeling in het incident

4.1.

De rechtbank stelt voorop dat voor een incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening op de voet van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vereist is (1) dat een bodemprocedure aanhangig is, (2) dat samenhang bestaat tussen hetgeen bij wijze van voorlopige voorziening wordt gevorderd en het gevorderde in de bodemzaak en (3) dat de eiser een belang heeft bij zijn vordering in die zin dat van hem niet gevergd kan worden dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht. Vervolgens dient de rechtbank, evenals in kort geding, de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de bodemzaak en de proceskansen daarin.

4.2.

[eiser] heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Daarom moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt.

4.3.

De rechtbank overweegt dat gelet op het feit dat de erfdienstbaarheid niet in de Ruilverkavelingsakte is beschreven, de erfdienstbaarheid is vervallen. De Ruilverkavelingswet 1954 en de latere Landinrichtingswet kent een met procedurele waarborgen omkleed gesloten stelsel, dat ertoe dient om het proces van ruilverkaveling onherroepelijk te kunnen afronden door middel van een onaantastbare vaststelling van de rechten op in de ruilverkaveling betrokken percelen. Behoudens bijzondere gevallen is een vordering tot herstel van een erfdienstbaarheid bij de burgerlijke rechter daarmee niet te verenigen. Gelet op de terughoudendheid die de burgerlijke rechter in deze kwesties dient te betrachten en de uiteenlopende stellingen van partijen hierover in het incident, vindt de rechtbank dat thans nog onvoldoende aannemelijk is dat de vordering tot herstel van de erfdienstbaarheid in de hoofdzaak, waar de incidentele vordering mee samenhangt, kan worden toegewezen. Dat zal na onderzoek in de hoofdzaak moeten blijken.

4.4.

[eiser] heeft subsidiair aangevoerd dat sprake is van een erfdienstbaarheid van weg door verjaring, althans een buurweg, althans dat het pad over het erf van [gedaagden] als noodweg moet worden aangewezen. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank eveneens dat gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen hieromtrent na onderzoek in de hoofdzaak zal moeten blijken of een daarop gebaseerde vordering in de hoofdzaak kan worden toegewezen.

4.5.

Verder valt de belangenafweging in het nadeel van [eiser] uit. [eiser] heeft kennelijk sedert 2017 een ontsluiting tot haar grond via de [adres 3]. Volgens [eiser] dienen voor dit gebruik wederdiensten op het land van de heer [naam 3] te worden verricht en is dit bezwaarlijk voor haar, gelet op de tijd die zij daaraan kwijt is. Verder stelt [eiser] dat het ook onzeker is of zij voor de komende periode aan de voorwaarden van de heer [naam 3] kan voldoen en of hij medewerking aan de ontsluiting zal verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] daarmee haar belang bij toewijzing van de incidentele vordering onvoldoende toegelicht, althans, is haar belang onvoldoende zwaarwegend voor het treffen van de gevorderde voorziening. [eiser] heeft nagelaten met concrete gegevens te onderbouwen in hoeverre de door haar voor de heer [naam 3] te verrichten wederdiensten bezwaarlijk voor haar zijn. Dat de heer [naam 3] het komende jaar niet meer bereid zou zijn om [eiser] tot zijn grond toe te laten is evenmin onderbouwd, met bijvoorbeeld een verklaring van de heer [naam 3]. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [eiser] ook via het perceel van de heer [naam 3] haar perceel kan bereiken. Daar staat tegenover dat het gebruik van het erf van [gedaagden] als ontsluiting door [eiser] onmiskenbaar bezwaarlijk voor [gedaagden] is nu zij blijkens de overgelegde foto’s hun erf als tuin en speelplaats voor kinderen hebben ingericht. Het rijden met grote tractors door de tuin levert een onveilige situatie voor kinderen op, de tuin zal door de tractorbanden worden vernield en de privacy van [gedaagden] zal worden aangetast. [gedaagden] hebben dan ook een zwaarderwegend belang om gedurende de duur van de procedure in de hoofdzaak verschoond te blijven van de het rijden tractors (en ander materiaal) van [eiser] op hun erf. De vordering wordt afgewezen.

4.6.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit incident aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 543,- (1 punt, tarief II).

5 De beslissing

De rechtbank

in het incident

5.1.

wijst het gevorderde af,

5.2.

veroordeelt [eiser] in de kosten van dit incident aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 543,-;

in de hoofdzaak

5.3.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 24 juni 2020 voor conclusie van antwoord.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2020.

type: NB

coll: JG


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature