Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

De werknemer wordt veroordeeld tot betaling aan een ex-werkgever van een schadevergoeding van € 3.710,00, omdat de werknemer zijn verplichting zich als goed werknemer te gedragen heeft geschonden en de werkgever daardoor schade heeft geleden.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind

locatie Zaanstad

Zaaknr./rolnr.: 8459243 \ CV EXPL 20-1428

Uitspraakdatum: 19 november 2020

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

de besloten vennootschap Gouweleeuw Metaal Tankbouw B.V.

gevestigd te Zaandam

eiseres

verder te noemen: GMT

gemachtigde: mr. J.B. Biezen

tegen

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]

gedaagde

verder te noemen: [gedaagde]

gemachtigde: mr. A.F.M. Visscher

1 Het procesverloop

1.1.

GMT heeft bij dagvaarding van 1 april 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.

1.2.

Op 20 oktober 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft GMT bij brief van 8 oktober 2020 nog stukken toegezonden.

2 De feiten

2.1.

GMT is een onderneming die zich bezighoudt met het produceren van opslagtanks. Directeur van GMT is [XX] (hierna: [XX] ).

2.2.

[gedaagde] , geboren [geboortedatum] 1953, is op 1 mei 2011 bij GMT in dienst getreden als werkvoorbereider. Er geldt tussen partijen geen concurrentie- of relatiebeding, en er is niet schriftelijk een geheimhoudingsbeding overeengekomen.

2.3.

[gedaagde] heeft namens GMT op 12 februari 2019 aan Bac Machinebouw B.V. (hierna: Bac Machinebouw) een offerte gestuurd voor de productie van twee opslagtanks voor een prijs van € 23.600,00 ex btw en € 13.500,00 ex btw.

2.4.

Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] zijn werkzaamheden feitelijk zou staken per 1 april 2019 en vakantiedagen zou opnemen, in verband met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 20 juni 2019 vanwege pensionering van [gedaagde] .

2.5.

[gedaagde] heeft op 25 april 2019 en 29 april 2019 telefonisch contact gehad met [YY] (hierna: [YY] ), medewerker van Staal 12 B.V. (hierna: Staal 12), een onderaannemer, relatie en concurrent van GMT.

2.6.

Bac Machinebouw heeft op 9 mei 2019 een offerte gevraagd aan Staal 12 voor het leveren van twee opslagtanks, waarin wordt vermeld dat de aanvraag wordt gedaan “Naar aanleiding van het telefoongesprek met [gedaagde] ”.

2.7.

[YY] heeft op 9 mei 2019 aan [gedaagde] een foto gestuurd van zijn computerscherm, waarop de hiervoor genoemde offerte-aanvraag van Bac Machinebouw van 9 mei 2019 is te zien, en een opgestoken duim.

2.8.

[YY] heeft in mei 2019 namens Staal 12 aan Bac Machinebouw een offerte gestuurd voor de productie van twee opslagtanks, gelijksoortig aan de opslagtanks genoemd in de offerte van GMT van 12 februari 2019, maar dan voor een prijs van € 16.510,00 ex btw en € 11.940,00 ex btw.

2.9.

In een telefoongesprek van 11 juni 2019 tussen [XX] en [ZZ] (hierna: [ZZ] ), directeur van Bac Machinebouw, heeft [XX] opgemerkt: “hij [kantonrechter: [gedaagde] ] heeft het voor elkaar gekregen dat jij tanks ergens anders uitbesteedt”, waarop [ZZ] antwoordt: “Ja”.

2.10.

Met een e-mail van 13 juni 2019 heeft [ZZ] aan [XX] gevraagd om nog eens kritisch te kijken naar de prijs voor eerdergenoemde offerte van GMT van 12 februari 2019.

2.11.

In een telefoongesprek van 14 juni 2019 tussen [XX] en [ZZ] heeft [XX] opgemerkt: “en toen kwam [gedaagde] [kantonrechter: [gedaagde] ] in beeld met Staal 12, en die zijn nu € 8.900,00 goedkoper, ja toch”, waarop [ZZ] antwoordt: “Ja, ja, klopt”.

2.12.

Met een e-mail van 19 juni 2019 heeft [ZZ] laten weten dat geen opdracht wordt gegeven aan GMT voor de productie van de twee opslagtanks, ook niet aan Staal 12.

2.13.

In een telefoongesprek van 19 juni 2019 tussen [XX] en [ZZ] heeft [XX] opgemerkt: “door toedoen van meneer [gedaagde] loop ik een opdracht mis, daar komt het op neer”, waarop [ZZ] antwoordt: “Nou ja, vul hem in zoals je hem in wil vullen zeg maar ehh, ja, dat zou een conclusie kunnen zijn”.

2.14.

In een verklaring van 15 mei 2020 van [AA] (hierna: [AA] ), directeur van Keijtank B.V. (hierna: Keijtank) staat onder meer het volgende: “In september 2019 kregen we een aanvraag van een klant voor opslag in 4 landtanks. Wij hebben weer contact opgenomen met de heer [gedaagde] (...). Tijdens een eerste oriënterend gesprek met de heer [gedaagde] heeft hij ons geïnformeerd over zijn vertrek bij [XX] . (...) Omdat wij geen speciale binding hadden met [XX] en verder geen enkel contact meer hadden met deze firma, hebben wij voor de nieuwe aanvraag geen aanleiding gezien om in contact te treden met [XX] . (...) Ergens eind oktober 2019 werd ik door iemand van [XX] gebeld die mij op een heel onbeschofte manier vertelde dat hij een order was misgelopen. Ik heb hem (...) uitgelegd dat ik dacht dat [XX] gestopt was met het bouwen van opslagtanks. (...) Nadat ik kenbaar had gemaakt dat wij het vreemd vinden dat ons verweten wordt dat wij geen offerte hebben aangevraagd terwijl wij op geen enkele manier door (...) [XX] zijn geïnformeerd over (...) het vertrek van de heer [gedaagde] (...) is het gesprek beëindigd”.

3 De vordering en het verweer

3.1.

GMT vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor schade die GMT heeft geleden door toedoen van [gedaagde] , en dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 91.851,00 aan schadevergoeding. GMT legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] heimelijk contact heeft gelegd met klanten, concurrenten en onderaannemers van GMT en aan hen bedrijfsinformatie heeft verstrekt over (mogelijke) opdrachten, offertes en klantgegevens, waarmee [gedaagde] heeft bewerkstelligd dat GMT opdrachten is misgelopen. Volgens GMT heeft zij door toedoen van [gedaagde] in ieder geval opdrachten misgelopen van Bac Machinebouw en Albert Keijzer B.V. (inmiddels geheten Keijtank), wat heeft geleid tot een schade in de vorm van misgelopen marge van € 5.565,00 respectievelijk € 86.286,00.

3.2.

[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij zich nooit negatief heeft uitgelaten over GMT jegens derden, dat hij nooit bedrijfsinformatie van GMT heeft doorgespeeld aan derden en dat hij nooit opzettelijk schade heeft toegebracht aan GMT, zodat er geen grond is om hem voor enige schade aansprakelijk te houden. Daarbij wijst [gedaagde] erop dat GMT haar stellingen niet heeft onderbouwd of bewezen. Ook voert [gedaagde] aan dat voor het aannemen van aansprakelijkheid van een werknemer voor schade toegebracht aan zijn werkgever opzet of bewuste grove roekeloosheid vereist is, waarvan in dit geval geen sprake is. Daarnaast stelt [gedaagde] dat hij niet heeft gehandeld in strijd met zijn verplichtingen als goed werknemer en dat evenmin wanprestatie of een onrechtmatige daad aan de orde is. Voor zover nodig heeft [gedaagde] de schade betwist.

4 De beoordeling

4.1.

Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling aan GMT van een schadevergoeding van € 91.851,00.

4.2.

De kantonrechter is van oordeel dat GMT voldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd dat zij door toedoen van [gedaagde] een opdracht is misgelopen van Bac Machinebouw voor de productie van twee opslagtanks. Immers, uit de hiervoor vermelde feiten moet worden afgeleid dat Bac Machinebouw, nadat zij van GMT op 12 februari 2019 een offerte had gehad voor de productie van de tanks, naar aanleiding van telefonisch contact met [gedaagde] op 9 mei 2019 ook nog een offerte daarvoor heeft gevraagd aan Staal 12, terwijl [gedaagde] kort daarvoor eveneens telefonisch contact had gehad met [YY] van Staal 12. Daaruit volgt dat moet worden aangenomen dat [gedaagde] heeft bewerkstelligd dan wel er in ieder geval aan heeft bijgedragen dat Bac Machinebouw bij een concurrent van GMT, Staal 12, een andere offerte voor de tanks heeft aangevraagd. Bovendien blijkt ook uit de hiervoor weergegeven verklaringen van [ZZ] in de telefonische contacten met [XX] dat GMT de opdracht is misgelopen door toedoen van [gedaagde] .

4.3.

[gedaagde] heeft de hiervoor genoemde feitelijke gang van zaken onvoldoende betwist. Hij heeft op de zitting ook erkend dat de door GMT gestelde telefoongesprekken tussen [XX] en [ZZ] hebben plaatsgevonden, maar heeft geen verklaring kunnen geven voor het feit dat [ZZ] in die gesprekken heeft bevestigd dat GMT door toedoen van [gedaagde] de opdracht voor de tanks is misgelopen.

4.4.

De stelling van [gedaagde] dat GMT de opdracht van Bac Machinebouw is misgelopen vanwege een te dure offerte, kan niet worden gevolgd. Uit de feitelijke gang van zaken volgt in ieder geval, zoals overwogen, dat Bac Machinebouw naar aanleiding van telefonisch contact met [gedaagde] een offerte heeft gevraagd aan Staal 12, en dat [gedaagde] er dus voor heeft gezorgd dat Bac Machinebouw bij een concurrent van GMT terecht is gekomen. Dat Bac Machinebouw naar aanleiding van het contact met [gedaagde] aanleiding heeft gezien om ook een offerte te vragen aan Staal 12, laat zich redelijkerwijs alleen maar verklaren door het feit dat [gedaagde] bekend was met de offerte van GMT en er ook mee bekend was dat Staal 12 een offerte voor een lagere prijs kon uitbrengen, zoals ook het geval bleek te zijn. Ook dat is door [ZZ] bevestigd in de telefonische contacten met [XX] .

4.5.

[gedaagde] stelt op zichzelf terecht dat een werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever, daarvoor alleen aansprakelijk is als die schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Dat volgt uit artikel 7:661 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Maar hier is de schade niet ontstaan in de uitvoering van de overeenkomst, omdat het niet tot de overeengekomen of gebruikelijke werkzaamheden van [gedaagde] behoort om een mogelijke opdrachtgever of klant naar een concurrent te leiden voor een betere offerte. De beperking van de aansprakelijkheid van artikel 7:661 BW geldt hier dus niet.

4.6.

Bovendien kan GMT worden gevolgd in haar stelling dat [gedaagde] in ieder geval (ook) aansprakelijk is op grond van artikel 7:611 BW en artikel 6:74 BW , omdat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting om zich als goed werknemer te gedragen. De verplichting van een werknemer om zich als een goed werknemer te gedragen brengt mee dat hij tegenover zijn werkgever is gehouden tot discretie en loyaliteit (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 26 oktober 2012, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2012:BW9244 (Theodoor Gilissen)). [gedaagde] heeft tijdens zijn dienstverband en met gebruikmaking van zijn kennis, ervaring en contacten opgedaan bij GMT, en met gebruikmaking van bedrijfsinformatie van GMT, ervoor gezorgd of eraan bijgedragen dat Bac Machinebouw naar een concurrent van GMT is gegaan om daar een gunstiger offerte te kunnen verkrijgen. Daarmee heeft [gedaagde] zijn verplichting om zich als goed werknemer te gedragen in de zin van artikel 7:611 BW geschonden en is hij op die grond aansprakelijk voor de schade die GMT daardoor heeft geleden.

4.7.

Het verweer van [gedaagde] dat er geen verband is tussen zijn gedragingen en het mislopen van de opdracht van Bac Machinebouw door GMT, treft geen doel. Zoals hiervoor al is overwogen, volgt uit de feitelijke gang van zaken dat de opdracht is misgelopen door toedoen van [gedaagde] , zoals ook is bevestigd door [ZZ] in de telefonische contacten met [XX] . Dat Bac Machinebouw de opdracht uiteindelijk ook niet heeft gegund aan Staal 12 maakt daarbij niet uit, omdat die opdracht in ieder geval niet aan GMT is gegeven. Overigens heeft [ZZ] in genoemde telefonische contacten ook opgemerkt dat hij de opdracht niet meer aan GMT en Staal 12 heeft willen geven, omdat hij vond dat partijen door de hele gang van zaken in een “bak puin” en een “berg emotie” terecht waren gekomen, waarmee hij mede verwijst naar de discussie met [XX] over de rol van [gedaagde] .

4.8.

De kantonrechter komt dus tot de conclusie dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die GMT heeft geleden door het mislopen van de opdracht van Bac Machinebouw voor de productie van twee opslagtanks.

4.9.

GMT stelt dat de schade bestaat uit de misgelopen marge, te weten 15% van de offerteprijs voor de opslagtanks van € 23.600 ex btw en € 13.500,00 ex btw, maar volgens [gedaagde] is de marge hooguit 5%. De gegevens die GMT heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt schieten tekort, omdat daaruit onvoldoende kan worden afgeleid dat voor een opdracht als hier aan de orde de marge 15% is. Maar [gedaagde] heeft zijn standpunt evenmin onderbouwd. De kantonrechter zal daarom bij de vaststelling van de schade uitgaan van een marge van 10%, mede omdat [XX] zelf in de telefoongesprekken met [ZZ] over deze misgelopen opdracht zegt: “Kijk ik heb een marge van 10%, meer niet”. Dat betekent dat sprake is van een door GMT geleden schade van in totaal € 3.710,00 (10% x (€ 23.600 + € 13.500,00)). [gedaagde] zal dus worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag.

4.10.

De kantonrechter ziet geen grond om te oordelen dat [gedaagde] aansprakelijk is voor schade door het mislopen door GMT van een opdracht van Keijtank.

4.11.

Uit de stukken, waaronder de hiervoor genoemde verklaring van [AA] , blijkt dat het in dit kader gaat om een mogelijke opdracht van Keijtank voor de productie van vier opslagtanks, waarvoor Keijtank van een klant een aanvraag had gekregen in september 2019, dus ná de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [gedaagde] per 20 juni 2019. De in dit verband door GMT gestelde gedragingen van [gedaagde] hebben kennelijk ook na 20 juni 2019 plaatsgevonden. Hoewel [gedaagde] ook na het einde van de arbeidsovereenkomst nog in zekere mate verplichtingen jegens GMT kan hebben als goed (ex-)werknemer in de zin van artikel 7:611 BW , hebben die verplichtingen na dat einde een minder vergaande strekking dan tijdens het dienstverband. In het licht daarvan heeft GMT onvoldoende gesteld en onderbouwd dat [gedaagde] ook na het einde van de arbeidsovereenkomst zijn verplichtingen als goed (ex-)werknemer heeft geschonden. De enkele stelling van GMT dat [gedaagde] na het einde van zijn dienstverband Keijtank voor een offerte voor opslagtanks heeft verwezen naar of in contact heeft gebracht met Staal 12, en Keijtank niet heeft verwezen naar of in contact heeft gebracht met GMT, is daarvoor niet genoeg.

4.12.

Naar de kantonrechter begrijpt, beroept GMT zich er ook op dat [gedaagde] aansprakelijk is op grond van een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW .

4.13.

Ook als geen concurrentiebeding is overeengekomen, kan na het einde van het dienstverband sprake zijn van onrechtmatige concurrentie door een ex-werknemer, als die ex-werknemer het zogenoemde duurzame bedrijfsdebiet van zijn voormalige werkgever stelselmatig en substantieel afbreekt, en daarbij gebruik maakt van kennis en gegevens die hij bij zijn voormalige werkgever vertrouwelijk heeft verkregen (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 9 december 1955, gepubliceerd in NJ 1956/157 (Boogaard/Vesta) en van 5 december 1997, gepubliceerd in JAR 1998/17 (Triple P)). Als duurzaam bedrijfsdebiet kan onder meer worden aangemerkt het marktaandeel, de kennis, de relaties, de goede naam en de goodwill van de voormalige werkgever. Omstandigheden als het stelselmatig benaderen van klanten van de voormalige werkgever met de bedoeling om deze klanten te laten overstappen naar een concurrent, het doen van ongunstige uitlatingen over de voormalige werkgever, en (bewuste) misleiding van klanten van de voormalige werkgever, kunnen bijdragen aan het oordeel dat sprake is van onrechtmatig handelen van de ex-werknemer (zie de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 mei 2020, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:GHSHE:2020:1526).

4.14.

GMT heeft niet gesteld dat [gedaagde] het duurzame bedrijfsdebiet van GMT stelselmatig en substantieel afbreekt, althans niet gemotiveerd en onderbouwd, en daarvan is ook niet gebleken. Ook hier geldt dat de enkele stelling van GMT dat [gedaagde] Keijtank voor een offerte voor opslagtanks heeft verwezen naar of in contact heeft gebracht met Staal 12, en Keijtank niet heeft verwezen naar of in contact heeft gebracht met GMT, niet genoeg is. Daarbij komt dat uit de overgelegde verklaring van [AA] van Keijtank niet kan worden afgeleid dat GMT door toedoen van [gedaagde] een opdracht van Keijtank is misgelopen. Uit die verklaring volgt immers dat Keijtank geen offerte heeft gevraagd aan GMT, omdat zij ervan uitging dat GMT gestopt was met het bouwen van opslagtanks. Uit het door GMT genoemde telefoongesprek tussen [AA] en [XX] van 11 november 2019 blijkt niet wezenlijk iets anders. Zelfs als uit dat telefoongesprek zou moeten worden afgeleid dat [gedaagde] verkeerde informatie heeft gegeven aan Keijtank, volgt daaruit nog niet dat sprake is van het stelselmatig en substantieel afbreken van het duurzame bedrijfsdebiet van GMT en van onrechtmatig handelen van [gedaagde] .

4.15.

De vordering van GMT ten aanzien van schadevergoeding vanwege het mislopen van een opdracht van Keijtank wordt dus afgewezen.

4.16.

De kantonrechter zal de vordering van GMT dus toewijzen tot een bedrag van € 3.710,00. De gevorderde wettelijke rente daarover is toewijsbaar vanaf de datum van de dagvaarding, zoals gevorderd.

4.17.

De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor schade die GMT heeft geleden door toedoen van [gedaagde] wordt afgewezen, omdat niet valt in te zien welk afzonderlijk belang GMT daarbij nog heeft.

4.18.

Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

5 De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan GMT van € 3.710,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april tot aan de dag van de gehele betaling;

5.2.

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

5.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

wijst de vordering voor het overige af.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature