Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Tussenuitspraak. Wob. Verweerder heeft nagelaten om per onderdeel te motiveren op welke grond openbaarmaking daarvan achterwege wordt gelaten.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 18/3123

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 20 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het dagelijks bestuur van Recreatieschap Twiske-Waterland, verweerder

gemachtigde: mr. R. Hoeneveld, advocaat te Haarlem.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk toegewezen.

Bij besluit van 12 juni 2018 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk aangehouden en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit I op 22 juli 2018 beroep ingesteld.

Bij besluit van 25 juli 2018 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het aangehouden deel van het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Op grond van artikel 2.8, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht 2017 heeft de rechtbank ten aanzien van de door verweerder overgelegde stukken waarvan verweerder heeft aangegeven dat alleen de rechtbank hiervan kennis mag nemen, gehandeld alsof de rechtbank heeft besloten dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.

Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om kennis te nemen van de onder beperkte kennisneming overgelegde stukken.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2019. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door mr. [naam] , in dienst van verweerder.

Overwegingen

1.1

Op 2 december 2017 heeft eiser bij verweerder een verzoek in het kader van de Wob ingediend waarin eiser verweerder heeft verzocht om hem de volgende documenten toe te sturen:

notulen van het besloten deel van de vergadering van het algemeen bestuur van het Recreatieschap Twiske-Waterland op 27 juni 2017, alsmede op eerdere en latere datum, aangaande de herontwikkeling van Twiske Poort alsmede documenten samenhangend met dit agendapunt;

beschikbare informatie en documenten met betrekking tot de besluitvorming aangaande en afwijzing van het door eiser ingediende plan voor Outdoor Centrum Twiske Poort;

beschikbare informatie en documenten met betrekking tot de stopzetting van het toegezegde proces tot werving voor het Twiske-Poortgebied middels onder andere een wervingsbrochure;

beschikbare informatie en documenten met betrekking tot de wijziging van de aanvankelijke vereisten voor werving, zijnde overname van het door het recreatieschap te bouwen vastgoed voor € 400.000,- door de exploitant en een jaarlijkse pachtsom van € 30.000,- voor exploitatie van het gebied, naar de huidige financiële regeling in het voorstel;

beschikbare informatie en documenten met betrekking tot de huidige voorgenomen financiële regeling;

het ondernemings- en/of bedrijfsplan, dan wel plannen, van het Strandpaviljoen en het Klimpark op grond waarvan voor dat plan gekozen is, inclusief financiële onderbouwing en communicatie daaromtrent;

de omgevingsvergunning voor de voorbereidende werkzaamheden op de locatie die reeds zijn uitgevoerd en in strijd zijn met artikel 34 van het bestemmingsplan, onder andere het afgraven van grond en diepploegen.

1.2

Bij brief van 28 december 2017 heeft verweerder de beslissing op het Wob-verzoek met vier weken verdaagd. Hiertegen heeft eiser bij brief van 10 januari 2018 protest aangetekend.

1.3

Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser gedeeltelijk toegewezen. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de Wob niet van toepassing is op de gevraagde documenten onder onderdeel 1 van het verzoek, omdat het algemeen bestuur van het recreatieschap Twiske-Waterland (het algemeen bestuur) heeft besloten ten aanzien van die documenten geheimhouding op te leggen. Ten aanzien van de onderdelen 2 en 3 van het verzoek heeft verweerder medegedeeld dat dergelijke informatie en/of documenten niet in de administratie van verweerder zijn aangetroffen. Ten aanzien van onderdeel 4 van het verzoek heeft verweerder het document “emailcorrespondentie tussen Recreatie Noord-Holland en Beleef het avontuur” vanaf 21 september2017 (document 1) openbaar gemaakt. Ten aanzien van onderdeel 5 van het verzoek heeft verweerder naar onderdeel 4 verwezen. Ten aanzien van onderdeel 6 van het verzoek heeft verweerder de documenten “Plan Klimpark Het Twiske d.d. 27-5-2016” (document 2) en “FINANCIEEL PLAN HET TWISKE versie 24-3-2016” (document 3) openbaar gemaakt. Met betrekking tot het verzoek om informatie over het Strandpaviljoen heeft verweerder medegedeeld dat daarover geen informatie en/of documenten in de administratie zijn aangetroffen. Ten aanzien van onderdeel 7 van het verzoek heeft verweerder medegedeeld dat dat deel van het verzoek is doorgestuurd naar de gemeente Oostzaan . Voorts heeft verweerder overwogen dat de documenten 1, 2 en 3 slechts gedeeltelijk openbaar worden gemaakt, onder toepassing van de weigeringsgronden zoals opgenomen in artikel 10, eerste lid onder c, en artikel 10, tweede lid, onder b, e en g, Wob.

2. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het deel van het bezwaar van eiser dat ziet op onderdeel 1 van het verzoek aangehouden, omdat verweerder dat deel van het verzoek tevens had moeten opvatten als een verzoek tot opheffing van de geheimhouding van die documenten. Verweerder heeft dat deel van het verzoek doorgestuurd naar het algemeen bestuur van het recreatieschap Twiske-Waterland. Verweerder heeft het bezwaar van eiser voor het overige ongegrond verklaard.

3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

4. Na doorzending van onderdeel 1 van het Wob-verzoek aan het algemeen bestuur als zijnde een verzoek tot opheffing van de geheimhouding van de door eiser gevraagde documenten, heeft het algemeen bestuur dat verzoek bij besluit van 28 juni 2018 afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt. Ter zitting heeft eiser verklaard dat dat een bewuste keuze is geweest en dat hij zich bij de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de geheimhouding heeft neergelegd. Het besluit van 28 juni 2018 komt daarom in de onderhavige procedure niet meer aan de orde. Daaruit volgt tevens dat onderdeel 1 van het verzoek van eiser in beroep geen bespreking meer behoeft, omdat openbaarmaking daarvan na het onherroepelijk worden van het niet opheffen van de geheimhouding achterwege moet blijven. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder onderdeel 7 van het verzoek heeft doorgezonden naar de gemeente Oostzaan en dat dat onderdeel van het verzoek is afgehandeld en in beroep geen bespreking meer behoeft.

5.1

Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte de beslissing op dat deel van het bezwaar dat betrekking had op de weigering van de openbaarmaking van de stukken waarop geheimhouding door het algemeen bestuur rust, heeft aangehouden. Verweerder heeft die mogelijkheid niet.

5.2

Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij bij de voorbereiding van de beslissing op bezwaar tot het inzicht is gekomen dat het verzoek om openbaarmaking van de notulen van het besloten deel van de vergadering op 27 juni 2017 moet worden opgevat als een verzoek om opheffing van de geheimhouding. De beslissing is daarom niet gelijktijdig genomen. Op 28 juni 2018 is het verzoek om opheffing van de geheimhouding geweigerd. Vervolgens is het bezwaar van eiser dat betrekking had op de weigering van de openbaarmaking van de stukken waarop geheimhouding rust ongegrond verklaard.

5.3

Verweerder heeft ten onrechte de beslissing op dat deel van het bezwaar van eiser dat betrekking had op onderdeel 1 van het Wob-verzoek aangehouden. Verweerder heeft door de gesplitste besluitvorming op het bezwaar van eiser gehandeld in strijd met artikel 7:11 van de Awb. Echter, de rechtbank ziet aanleiding om dat gebrek in het bestreden besluit I met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld.

6.1

Eiser betoogt dat verweerder de beslissing op het Wob-verzoek bij brief van 28 december 2017 op onrechtmatige wijze heeft verdaagd.

6.2

Van een onrechtmatige verdaging is geen sprake. Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wob is verweerder bevoegd de beslissing op een Wob-verzoek met vier weken te verdagen. Van de verdaging dient voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling te worden gedaan aan verzoeker. Bij brief van 28 november 2017 heeft verweerder gebruik gemaakt van die bevoegdheid. Daarbij heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom het niet lukt om binnen vier weken een beslissing op het Wob-verzoek van eiser te nemen. Het betoog slaagt niet.

7.1

Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte niet alle beschikbare informatie openbaar heeft gemaakt. Verweerder moet beschikken over correspondentie met de exploitant van het Klimpark voorafgaand aan de e-mailwisseling in september 2017. Voorts moet verweerder beschikken over het door hem ingediende plan voor Outdoor Centrum Twiske Poort, een e-mail van verweerder van 17 juni 2016, de reactie van eiser daarop, de e-mailwisseling tussen eiser en verweerder over een gezamenlijk gesprek met de wethouder van de gemeente Oostzaan en de bijlage bij de door verweerder verstrekte e-mail van 21 september 2017. Ook moet verweerder beschikken over documenten met betrekking tot een wijziging van de plannen voor de herontwikkeling van de locatie. Bovendien is verweerder verplicht om alle relevante informatie en documenten openbaar te maken, ook indien er niet specifiek naar is gevraagd, maar vanuit de aard van het verzoek valt af te leiden dat de informatie en documenten relevant zijn. Verweerder heeft dit nagelaten. Daarnaast volstaat het niet om in het primaire besluit zonder specificatie te verwijzen naar een website waar eventueel reeds openbare informatie is terug te vinden. Voorts heeft verweerder onderdeel 7 van het Wob-verzoek ten onrechte doorgezonden naar de gemeente Oostzaan . Verweerder moet over een omgevingsvergunning beschikken, aldus steeds eiser.

7.2

Verweerder stelt zich op het standpunt dat naar aanleiding van het verzoek onderzoek is verricht in de systemen en archieven. Er zijn geen andere documenten aangetroffen die vallen onder onderdeel 6 van het verzoek. Voorts heeft er geen besluitvorming plaatsgevonden die valt onder onderdelen 2 en 3 van het verzoek, zodat daarvan ook geen documenten bestaan. Ter zitting heeft verweerder hier nog aan toegevoegd dat hij meermalen aanbiedingen van ondernemers voor activiteiten in het recreatiegebied (ongevraagd) toegestuurd krijgt en niet op al die aanbiedingen besluitvorming volgt. Verweerder acht zich niet verplicht om informatie en documenten te verzamelen waar niet specifiek naar is gevraagd. De omvang van het Wob-verzoek wordt bepaald door de inhoud van het verzoek zelf. Verweerder heeft onderdeel 7 van het verzoek doorgestuurd naar de gemeente Oostzaan , omdat die informatie niet bij verweerder berust. Voor zover verweerder bekend, hebben er geen werkzaamheden plaatsgevonden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is en zijn slechts werkzaamheden uitgevoerd die onder normaal beheer en onderhoud van het terrein vallen. Verweerder heeft geen aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser het Wob-verzoek in de bezwaarfase heeft uitgebreid.

7.3

Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1255).

7.4

De rechtbank is van oordeel dat verweerder ter zitting niet ongeloofwaardig heeft toegelicht dat hij ten tijde van het Wob-verzoek niet over (meer) documenten beschikte die zien op de onderdelen 2 tot en met 6 van het verzoek. Niet aannemelijk is geworden dat er besluitvorming heeft plaatsgevonden over het door eiser ingediende plan voor Outdoor Centrum, dat is neergelegd in een document. Voorts is niet gebleken dat er documenten zijn die zien op stopzetting van de werving voor het Twiske Poort. De werving waarnaar wordt verwezen in het door eiser overgelegde jaarverslag 2017 betreft volgens verweerder de werving van het strandpaviljoen en niet de werving voor Twiske Poort. De opmerking over de werving in het jaarverslag is, zo heeft verweerder ter zitting erkend, onjuist en daarmee ongelukkig geformuleerd. Met betrekking tot de “financiële regeling” heeft verweerder toegelicht dat de onderhandelingen met de huidige exploitant zich op 2 december 2017 nog in een pril stadium bevonden. Verweerder beschikte op dat moment alleen over document 1 en dat document heeft verweerder openbaar gemaakt. De onderhandelingen met de exploitant van het klimpark zijn in de loop van 2018 afgerond. Voorts volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat eiser zijn Wob-verzoek in de bezwaarfase heeft uitgebreid. Verweerder heeft het verzoek daarom terecht niet opgevat als mede betrekking hebbend op de in bezwaar genoemde documenten. Het betoog slaagt niet.

8.1

Eiser voert voorts aan dat ten onrechte delen uit de openbaar gemaakte documenten zijn weggelaten. Hij betoogt dat verweerder de toegepaste weigeringsgronden niet alleen per verstrekt document, maar per alinea of paragraaf dient te motiveren. Een lijstje met vermeende algemene en niet nader gespecificeerde en gemotiveerde weigeringsgronden per document volstaat niet. Ten aanzien van de weigeringsgrond zoals opgenomen in artikel 10, eerste lid, onder c, Wob betoogt eiser, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7778, dat een samenwerkingsovereenkomst en een erfpachtovereenkomst geen gegevens bevatten die automatisch als bedrijfs- en fabricagegevens moeten worden aangemerkt. De begroting in document 3 is vrijwel geheel weggelakt, maar kan geen gegevens bevatten waaruit wetenswaardigheden kunnen worden afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Er is voorts geen sprake van benadeling van partijen bij het bekendmaken van deze cijfers aangezien er geen tweede klimpark in het Twiske zal komen en er dus geen concurrentie is. Daarnaast zijn de onderhandelingen reeds afgerond. Ook is geen sprake van een verslechtering van de onderhandelingspositie bij toekomstige onderhandelingen, aangezien een medewerker van verweerder heeft aangegeven dat voor de erfpachtcanon altijd eenzelfde berekening wordt gehanteerd. Ten aanzien van de weigeringsgrond zoals op genomen in artikel 10, tweede lid, onder e, Wob betoogt eiser dat indien sprake is van beroepsmatig handelen, de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen niet in het geding is. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE5445. De naam van de exploitant is in de media ook al volop bekend. Verder dient de benadeling van partijen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder g, gemotiveerd te worden.

8.2

Verweerder stelt zich op het standpunt dat zowel in het primaire besluit als in het bestreden besluit is aangegeven welke weigeringsgronden van toepassing zijn. Uit de toelichting in het primaire besluit omtrent de toepassing van de weigeringsgronden blijkt volgens verweerder voldoende duidelijk waarom de openbaarmaking van de informatie in de documenten is geweigerd. Door de beperkte omvang van de documenten in combinatie met de motivering per weigeringsgrond acht hij voldoende duidelijk waar de weigeringsgronden op zien. De gegevens die door de huidige exploitant van het klimpark zijn overgelegd in het kader van onderhandelingen over een te sluiten overeenkomst, zijn overgelegd in contact met verweerder dat de exploitant redelijkerwijs als vertrouwelijk mocht beschouwen. Een plan van aanpak en een investeringsbegroting vallen onder het bereik van artikel 10, eerste lid, onder c, Wob. Verweerder verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1165. De gegevens zijn actueel, zeker gelet op het korte tijdsbestek tussen het opmaken van de begroting en het indienen van het Wob-verzoek. Daarnaast zijn de weigeringsgronden zoals opgenomen in artikel 10, tweede lid, onder b, e en g, Wob aan de weigering ten grondslag gelegd. In dat verband dient een belangenafweging te worden gemaakt waarbij verweerder de belangen van de exploitant van het klimpark bij het niet-openbaar maken van de informatie zwaarder heeft gewogen dan de belangen van eiser. Dat de onderhandelingen zijn afgerond doet daar, aldus steeds verweerder, niet aan af. De onderhandelingen van verweerder over toekomstige contracten en de positie van de exploitant ten opzichte van concurrenten worden benadeeld door de openbaarmaking van (financiële) voorwaarden waaronder de overeenkomst is gesloten. Indien de verzochte informatie openbaar zou worden gemaakt, zouden de overeengekomen voorwaarden het vertrekpunt kunnen gaan vormen voor toekomstige onderhandelingen. Het bereiken van een voor partijen gunstiger resultaat zou dan worden bemoeilijkt. Verweerder verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8990. Ten aanzien van de weigeringsgrond zoals opgenomen in artikel 10, tweede lid, onder e, Wob stelt verweerder zich op het standpunt dat de indiener van een Wob-verzoek aannemelijk dient te maken dat het belang van de openbaarheid zwaarder weegt dan de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (ECLI:NL:RVS:2018:321). Eiser heeft volgens verweerder niet gesteld dat het belang van de openbaarheid in dit geval zwaarder moet wegen.

8.3

In beginsel dient per document of onderdeel daarvan te worden gemotiveerd op welke grond openbaarmaking daarvan achterwege wordt gelaten (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:666). Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als dit zou leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen. Indien verweerder meer dan één weigeringsgrond van toepassing acht op een document dat uit verschillende onderdelen bestaat, kan deze uitzondering zich slechts voordoen, indien voldoende kenbaar is, van welke weigeringsgrond voor welk onderdeel verweerder uitgaat.

8.4

Ten aanzien van document 3 heeft verweerder de openbaarmaking van de gelakte delen van het document in redelijkheid kunnen weigeren met toepassing van artikel 10, tweede lid, onder c, van de Wob. Reeds daarom acht de rechtbank de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob niet van toepassing.

8.5

De rechtbank is ten aanzien van de documenten 1 en 2 van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om per onderdeel te motiveren op welke grond openbaarmaking daarvan achterwege wordt gelaten. Nu verweerder meerdere weigeringsgronden op de documenten van toepassing heeft geacht, is het niet voldoende inzichtelijk van welke weigeringsgrond voor welk onderdeel wordt uitgegaan en waarom. Het betoog slaagt daarom ten aanzien van deze documenten.

9. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 8.5, is het bestreden besluit genomen in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder ten aanzien van de documenten 1 en 2 toelichten van welke weigeringsgrond voor welk onderdeel wordt uitgegaan en waarom. Daarbij dient verweerder te betrekken of die motivering blijvend is of dat er inmiddels redenen zijn waarom wel tot openbaarmaking van bepaalde onderdelen kan worden overgegaan.

10. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk , maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.

Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.

11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:

- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij

gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;

- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2019.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

BIJLAGE

Wet openbaarheid van bestuur

Artikel 6

1. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.

2. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de verzoeker.

3. Onverminderd artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop het bestuursorgaan de verzoeker meedeelt dat toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, tot de dag waarop door de belanghebbende of belanghebbenden een zienswijze naar voren is gebracht of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

4. Indien de opschorting, bedoeld in het derde lid, eindigt, doet het bestuursorgaan daarvan zo spoedig mogelijk mededeling aan de verzoeker, onder vermelding van de termijn binnen welke de beschikking alsnog moet worden gegeven.

5. Indien het bestuursorgaan heeft besloten informatie te verstrekken, wordt de informatie verstrekt tegelijk met de bekendmaking van het besluit, tenzij naar verwachting een belanghebbende bezwaar daar tegen heeft, in welk geval de informatie niet eerder wordt verstrekt dan twee weken nadat de beslissing is bekendgemaakt.

6. Voor zover het verzoek betrekking heeft op het verstrekken van milieu-informatie:

a. bedraagt de uiterste beslistermijn in afwijking van het eerste lid twee weken indien het bestuursorgaan voornemens is de milieu-informatie te verstrekken terwijl naar verwachting een belanghebbende daar bezwaar tegen heeft;

b. kan de beslissing slechts worden verdaagd op grond van het tweede lid, indien de omvang of de gecompliceerdheid van de milieu-informatie een verlenging rechtvaardigt;

c. zijn het derde en vierde lid niet van toepassing.

Artikel 10

1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:

a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;

b. de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden;

c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;

d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.

2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties;

b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;

c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;

d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;

g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

3. Het tweede lid, aanhef en onder e, is niet van toepassing voorzover de betrokken persoon heeft ingestemd met openbaarmaking.

4. Het eerste lid, aanhef en onder c en d, het tweede lid, aanhef en onder e, en het zevende lid, aanhef en onder a, zijn niet van toepassing voorzover het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu. Voorts blijft in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, het verstrekken van milieu-informatie uitsluitend achterwege voorzover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het daar genoemde belang.

5. Het tweede lid, aanhef en onder b, is van toepassing op het verstrekken van milieu-informatie voor zover deze handelingen betreft met een vertrouwelijk karakter.

6. Het tweede lid, aanhef en onder g, is niet van toepassing op het verstrekken van milieu-informatie.

7. Het verstrekken van milieu-informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

a. de bescherming van het milieu waarop deze informatie betrekking heeft;

b. de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage.

8. Voorzover het vierde lid, eerste volzin, niet van toepassing is, wordt bij het toepassen van het eerste, tweede en zevende lid op milieu-informatie in aanmerking genomen of deze informatie betrekking heeft op emissies in het milieu.

Beleef het avontuur is een recreatieondernemer die klimparken exploiteert.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature