E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBNHO:2019:7700
Rechtbank Noord-Holland, HAA 19/1826

Inhoudsindicatie:

Anders dan eisers hebben betoogd, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat er ten tijde van het bestreden besluit voldoende concreet zicht was op legalisatie. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 juli 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AY4229) dient verweerder de vraag of legalisatie mogelijk is zelfstandig te beantwoorden, ook als nog geen concrete daarop gerichte bouwaanvraag is ingediend. Wanneer legalisatie van de situatie tot de mogelijkheden behoort, kan niettemin concreet uitzicht daarop ontbreken, bijvoorbeeld indien de overtreder weigerachtig is een bouwaanvraag ter legalisatie in te dienen. De rechtbank stelt vast dat verweerder bereid is de bouw van de schutting alsmede het gebruik van de grond als tuin te legaliseren. Ten tijde van de besluitvorming waren er geen aanwijzingen dat de familie Buijs weigerachtig was om een aanvraag in te dienen. Integendeel; ter zitting is namens verweerder aangegeven dat de familie Buijs reeds eerder een aanvraag heeft ingediend welke later is ingetrokken omdat zij wilden wachten op de procedure inzake de onttrekking van het stuk grond aan de openbaarheid (besluit van 18 maart 2019). Hangende beroep heeft verweerder een door de familie Buijs nieuw ingediende aanvraag overgelegd ter legalisatie van de schutting en het gebruik van de grond als tuin. Inmiddels is er derhalve ook een begin gemaakt met de daarvoor vereiste procedure. Dat dat nog niet zo was ten tijde van de besluitvorming acht de rechtbank in dit geval onvoldoende om geen concreet zicht op legalisatie aan te nemen. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:594)

kan eisers derhalve niet baten.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie