Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

AW, aankondiging wijziging/ontheffing takenpakket vatbaar voor bezwaar en beroep, precieze grondslag onduidelijk, vereiste grondige voorbereiding en motivering ontbreken, voorlopige voorziening toegewezen hangende bezwaar

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/1630

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.J.M. Groen),

en

het dagelijks bestuur van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M. Burger).

Procesverloop

Verzoekster heeft bij brief van 5 april 2019 bezwaar gemaakt tegen de mededelingen in de email van 2 april 2019 en in het gespreksverslag van 2 april 2019, aan haar toegestuurd als bijlage bij de email van 4 april 2019.

Verzoekster heeft de voorzieningenrechter bij brief van 12 april 2019 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen hangende de bezwaarprocedure.

Het verzoek is ter zitting behandeld op 13 mei 2019. Verzoekster is verschenen, vergezeld van haar echtgenoot en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam 1] , directeur Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord.

De voorzieningenrechter heeft het onderzoek geschorst in verband met een in te zetten mediationtraject. Verweerder heeft de gevolgen van de mededeling van 2 april 2019 in de tussentijd opgeschort.

De behandeling ter zitting is voortgezet op 4 juni 2019. Verzoekster is verschenen, vergezeld van haar echtgenoot en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en voornoemde [naam 1] .

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2. Verzoeksters leidinggevende [naam 2] heeft haar per email van 2 april 2019 medegedeeld dat van haar wordt verwacht dat zij per heden haar werkzaamheden beperkt tot voorbereidende werkzaamheden en niet intern of extern adviseert. In de email wordt ook gemeld dat op korte termijn een vacature zal worden opengesteld ten behoeve van een bedrijfsjurist. Volgens het op 4 april 2019 per email toegestuurde gespreksverslag van

2 april 2019 bevat verzoeksters takenpakket met ingang van die datum geen bedrijfsjuridische werkzaamheden meer en zal zij niet meer werkzaam zijn als bedrijfsjurist, maar zal zij andere juridische werkzaamheden gaan verrichten binnen de juridische werkvelden van de Regionale Uitvoeringsdienst.

3.1

Voordat een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in behandeling kan worden genomen moet (onder meer) worden voldaan aan het zogeheten connexiteitsvereiste dat is neergelegd in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb .

3.2

De email van 2 april 2019 en het op 4 april per email toegestuurde gespreksverslag van

2 april 2019, waartegen verzoekster bezwaar heeft gemaakt kunnen worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb of een met een besluit gelijkgestelde andere handeling als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Awb . Verzoekster heeft een vaste aanstelling in algemene dienst en zij is geplaatst in de functie van Jurist (Adviseur III, normfunctie HR21). Volgens de huidige en nog steeds vaste jurisprudentie is de ‘functie’ van de ambtenaar het samenstel van werkzaamheden waarmee de ambtenaar feitelijk is belast, alsmede de van betekenis zijnde omstandigheden waaronder de werkzaamheden worden verricht. Verzoekster verricht feitelijk de bedrijfsjuridische werkzaamheden binnen de organisatie. De in deze stukken gedane aankondiging van een (feitelijke) wijziging van het takenpakket c.q. ontheffing van bedrijfsjuridische taken raakt het samenstel van haar werkzaamheden. Hieruit volgt dat verzoekster rechtstreeks in haar ambtelijke rechtspositie wordt geraakt. Daarmee is voldaan aan het connexiteitsvereiste.

3.3

De voorzieningenrechter acht ook voldoende spoedeisend belang aanwezig nu niet valt uit te sluiten dat door de gang van zaken een onomkeerbare situatie zal ontstaan voor verzoekster. Ook valt niet uit te sluiten dat verzoekster als gevolg van die ontheffing van de bedrijfsjuridische taken verdere imagoschade zal lijden.

4.1

De voorzieningenrechter overweegt dat een medewerker in goed overleg (tweezijdig) met de leidinggevende kan worden ingezet op andere (passende) werkzaamheden/taken binnen de generieke functie en/of in verschillende andere functies binnen de organisatie. Wanneer daarover een meningsverschil ontstaat zal het bevoegd gezag een gemotiveerd besluit moeten nemen waartegen de medewerker dan in bezwaar en beroep kan gaan.

Een overheidswerkgever kan ook eenzijdig besluiten tot wijziging van een takenpakket of (her)plaatsing in een andere functie, zolang dit niet in strijd is met de wet, de van toepassing zijnde rechtspositieregeling en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zo kan op grond van artikel 2:1 B CAR UWO een medewerker ‘in het belang van de dienst’ worden verplicht een andere functie te aanvaarden. Ongeschiktheid voor opgedragen taken kan op zichzelf grond opleveren voor het ontnemen van taken. Als een overheidswerkgever ontevreden is over het functioneren van de medewerker, heeft die medewerker het recht dit op zo kort mogelijke termijn te vernemen. De werkgever moet dan eerst aangeven op welke manier de medewerker zijn functioneren zou kunnen verbeteren en de medewerker ook de gelegenheid stellen zich te verbeteren alvorens rechtspositionele besluiten te nemen. Ook de eenzijdige besluiten zal het bevoegd gezag moeten neerleggen in een gemotiveerd besluit waartegen de individuele medewerker kan opkomen in bezwaar en beroep.

4.2

De precieze grondslag van de wijziging van het takenpakket/ ontheffing van de bedrijfsjuridische werkzaamheden is onduidelijk gebleven. Het dossier bevat hierover wisselende standpunten en ook ter zitting heeft verweerder dit niet duidelijk kunnen maken. Het is daarom voor verzoekster ook niet duidelijk waartegen zij moet opkomen. Naar de voorzieningenrechter heeft begrepen is de insteek van verweerder kennelijk wel geweest om in overleg met verzoekster tot een andere invulling van de taken te komen. In plaats daarvan is echter gekozen voor een onmiddellijke (formele) wijziging/ontheffing van taken. Een wijziging van de concrete taakinhoud van de uitgeoefende functie is een structurele en zwaarwegende ingreep in de rechtspositie en behoeft daarom een grondige voorbereiding en motivering. Daar ontbreekt het in deze zaak aan. Verweerder heeft de mogelijkheid dit gebrek in bezwaar te herstellen.

4.3

Vooralsnog is niet zeker of het bestreden besluit in de volle omvang zal standhouden. Verzoekster heeft een zwaarwegend belang bij toewijzing van de voorziening. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding het bestreden besluit voor zover dit ziet op de (feitelijke) wijziging van het takenpakket c.q. ontheffing van bedrijfsjuridische taken te schorsen tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.

4.4

Het mediationtraject heeft helaas niet geleid tot (het begin van) een oplossing. Uit wat van de kant van beide partijen ter zitting naar voren is gebracht heeft de voorzieningenrechter afgeleid dat er aan beide kanten wel een bereidheid is tot praten. Verweerder heeft bij het in te zetten traject mogelijk te voortvarend gehandeld en daarbij te weinig aandacht gehad voor de belangen van verzoekster. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat door verweerder ter zitting ook is aangegeven dat de communicatie van zijn kant niet goed is verlopen en de insteek ongelukkig is geweest. In dat licht bezien acht de voorzieningenrechter het ook niet onbegrijpelijk dat verzoekster van haar kant de spreekwoordelijke hakken in het zand heeft gezet. Mogelijk dat (de uitkomst van) deze procedure wel kan leiden dat het gewenste overleg.

5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan verzoekster te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.280,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G. van Roest, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

7 juni 2019.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature