Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Pw, afwijzing aanvraag om bijzondere bijstand, beroep ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 23/2870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Journée).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 1 december 2022 om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de woninginrichting afgewezen.

Eisers zijn het hier niet mee eens en hebben bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 12 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de aanvraag om bijzondere bijstand voor de woninginrichting, verhuiskosten, dubbele huur dan wel eerste maand huur, een waarborgsom en de duurzame gebruiksgoederen afgewezen.

Eisers zijn het hier ook niet mee eens en hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn zus/zorgverlener. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Volgens eiser is er sprake van bijzondere individuele omstandigheden waardoor hij niet heeft kunnen reserveren of gespreid achteraf heeft kunnen betalen. Eiser heeft lichamelijke en psychische klachten, waarvoor hij onder meer een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) heeft ontvangen. De Wmo-ondersteuning is in 2018 (ten onrechte) niet verlengd, terwijl de zorgkosten voor eiser wel zijn doorgelopen. Hij is rond augustus 2020 door huurschulden zijn huis kwijtgeraakt en moest samen met zijn zus/zorgverlener tijdelijk bij zijn vader intrekken. Dit leidde helaas tot een onhoudbare woonsituatie. Eiser heeft met een urgentieverklaring een nieuwe woning gekregen, waar hij in december 2022 met zijn vrouw en kind in is getrokken. Omdat eiser ernstige financiële problemen en schulden heeft, de verhuizing niet te voorzien was en hij hiervoor niet heeft kunnen reserveren, heeft hij bijzondere bijstand aangevraagd voor de woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen.

2. Eiser heeft ter zitting erkend dat geen sprake is geweest van dubbele huur of een waarborgsom: volgens de huurovereenkomst is de huur ingegaan op 17 november 2022 en heeft eiser vanaf die datum huur betaald zonder waarborgsom. Ook is ter zitting komen vast te staan dat van verhuiskosten geen sprake is.

3. Volgens verweerder staat artikel 35, eerste lid, van de Pw in dit geval in de weg aan bijstandsverlening en verweerder ziet ook geen aanleiding om eiser op grond van het buitenwettelijk begunstigend beleid, neergelegd in de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht (RBBU) en uitgewerkt in het Handboek Stimulansz, bijzondere bijstand toe te kennen. Eiser heeft kunnen en moeten reserveren voor de kosten, aldus verweerder. Eiser ontvangt namelijk een Wet WIA-uitkering die hoger is dan de op hem toepasselijke bijstandsnorm en van inhoudingen of schulden is verweerder niet gebleken. Daarmee behoort eiser niet tot de doelgroep van de RBBU. Van zeer dringende redenen om alsnog tot bijstandsverlening over te gaan is volgens verweerder geen sprake.

Beoordeling

4. In geschil is de vraag of verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand voor de woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen heeft mogen afwijzen met als reden dat eiser hiervoor heeft kunnen reserveren.

5. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank overweegt en oordeelt daartoe als volgt.

Ten aanzien van artikel 35, eerste lid, van de Pw

6. Artikel 35, eerste lid, van de Pw bepaalt, voor zover relevant, dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

7. Volgens vaste rechtspraak worden de kosten van woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.

8. Het uitgangspunt in de rechtspraak is dat het ontbreken van reserveringsruimte in verband met schulden geen bijzondere omstandigheid is in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw . Onder bepaalde omstandigheden kan het ontbreken van reserveringsruimte in verband met schulden wel een bijzondere omstandigheid zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw . Hiervoor moet de aanvrager aannemelijk maken dat hij als gevolg van afbetaling van schulden niet kon reserveren voor de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft gevraagd. Als dat aannemelijk is, moet het college onderzoeken en beoordelen of dat een bijzondere omstandigheid oplevert in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw . Hierbij kunnen onder meer de aard en het ontstaan van de schulden een rol spelen.

9. Dat eiser niet heeft kunnen reserveren, omdat hij ernstige financiële problemen en schulden heeft, heeft hij niet met concrete en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd. Verweerder heeft dan ook geen nader onderzoek kunnen en hoeven doen naar de aard en het ontstaan van de gestelde schulden. Dat eiser van de Wet WIA-uitkering ook zijn zus/zorgverlener heeft moeten betalen en onderhouden, omdat de Wmo-ondersteuning ten onrechte niet is verlengd, is op geen enkele wijze onderbouwd. Ter zitting is bovendien verklaard dat de zus/zorgverlener niet betaald heeft gekregen voor de zorg die zij heeft verleend. Daarnaast zou dit ook geen bijzondere omstandigheid opleveren die de verlening van bijzondere bijstand rechtvaardigt. Een Wet WIA-uitkering is bedoeld voor het levensonderhoud van eiser en niet bedoeld om zijn zus/zorgverlener te betalen. Eventuele kosten die eiser zou hebben gemaakt ten aanzien van zijn zus/zorgverlener, kunnen daarom ook niet worden afgewenteld op de Pw.

10. De in artikel 35, eerste lid, van de Pw bedoelde bijzondere omstandigheden doen zich in het geval van eiser dan niet voor.

Ten aanzien van het buitenwettelijk begunstigend beleid (de RBBU):

11. Naar de huidige stand van het recht is rechterlijke toetsing van buitenwettelijk beleid beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan het beleid consistent heeft toegepast en of fundamentele rechten waarop de betrokkene zich heeft beroepen niet zijn geschonden. In het kader van deze toetsing is niet aan de orde of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht .

12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in consistente lijn met het beleid geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen op grond van artikel 16, eerste lid, van de RBBU. Op grond van dit artikellid kan bijzondere bijstand in de vorm van een lening worden verleend voor de noodzakelijke vervanging van duurzame gebruiksgoederen te weten: wasmachine, koelkast, gasfornuis, ledikant (inclusief bodem) en matras. In het Handboek Stimulansz is hierbij toegelicht dat er bijzondere bijstand wordt verleend als een duurzaam gebruiksgoed moet worden vervangen, er geen geld beschikbaar is en er geen vrijgelaten vermogen is. Nu eiser ten tijde van de aanvraag beschikte over een inkomen boven de voor hem toepasselijke bijstandsnorm, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank mogen concluderen dat eiser beschikte over geld dan wel reserveringscapaciteit om zelf de benodigde duurzame gebruiksgoederen aan te schaffen. Dat de verhuizing niet te voorzien was en eiser daarom niet heeft kunnen reserveren, ziet de rechtbank ook niet. Eiser is na de uithuiszetting tijdelijk bij zijn vader ingetrokken en heeft in die periode geen vaste lasten hoeven te betalen. Hij heeft in die periode kunnen reserveren ten behoeve van de woninginrichting van zijn nieuwe woning.

13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook in lijn met het beleid geconcludeerd dat eiser niet behoort tot een van de doelgroepen uit het beleid om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand voor de woninginrichting op grond van artikel 17, eerste lid, van de RBBU. Niet gesteld of gebleken is dat eiser behoort tot de doelgroepen genoemd in a tot en met f van dit artikellid. Voor zover eiser stelt op grond van zijn individuele omstandigheden te kunnen worden gelijkgesteld met iemand uit een van de doelgroepen (artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g van de RBBU ) overweegt de rechtbank dat in het Handboek Stimulansz hierbij is toegelicht dat het gaat om situaties vergelijkbaar met de doelgroepen uit artikel 17: de verhuizing is noodzakelijk, de klant heeft geen eigen woninginrichting of kan hier niet over beschikken en de klant betrekt een eigen woning in Utrecht. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de situatie van eiser hier niet aan: hij verhuist van de ene woning naar de andere, heeft voor de verhuizing kunnen en moeten reserveren en heeft zijn inboedel (deels) kunnen en moeten opslaan.

14. Ten slotte is niet onderbouwd of gebleken dat bij eiser sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 20, eerste lid, van de RBBU.

Conclusie:

15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van

mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

9 februari 2024.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2388, en de uitspraak van de CRvB van 21 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3237

Zie de uitspraak van de CRvB van 21 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2263

Zie de uitspraak van de CRvB van 22 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2188


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature