Uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2684
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2024 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M. Rotgans),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: M.W.A. Notenboom).
Procesverloop
Wat is er eerder – in een notendop – gebeurd?
Eerder heeft verweerder het recht van eiser op (bijzondere) bijstand per 9 oktober 2019 ingetrokken en teruggevorderd omdat er op 25 februari 2022 een hennepkwekerij is aangetroffen in de woning van eiser. Ook heeft verweerder eiser een bestuurlijke boete opgelegd. De aanvraag van bijstand van eiser van 28 april 2022 is vervolgens afgewezen omdat verweerder onvoldoende informatie had over de inkomsten die eiser uit de hennepkwekerij heeft verkregen om het recht op bijstand vast te stellen.
De bezwaren van eiser hiertegen heeft verweerder op 10 oktober 2022 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 december 2022 heeft de (voorzieningen)rechter de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Op het hoger beroep van eiser is tot op heden niet beslist.
Wat speelt er in deze procedure?
Eiser heeft op 16 juni 2022 opnieuw bijstand aangevraagd. Bij besluit van 8 augustus 2022 (het primaire besluit 1) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 12 augustus 2022 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 21 juli 2022 om bijzondere bijstand op grond van de Pw voor de kosten voor rechtsbijstand afgewezen.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt tegen beide primaire besluiten. Ook heeft eiser een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 12 december 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 22 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser, gericht tegen de primaire besluiten I en II, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2023. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Volgens eiser draait het in beroep om één vraag: is er sprake geweest van een eerdere oogst in de hennepkwekerij? Het eerdere oordeel van 12 december 2022 door de voorzieningenrechter hierover is volgens eiser onjuist. Eiser stelt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat verweerder geen nader onderzoek hoefde te verrichten. De voorzieningenrechter is hierbij uitgegaan van een incompleet dossier. Het strafdossier, waaruit blijkt op welk bewijs het binnentreden van de woning en de anonieme melding is gebaseerd, ontbrak. Volgens eiser is het bewijs uit het binnentreden en de melding onrechtmatig verkregen. Verweerder heeft zich hier zonder nader onderzoek niet op kunnen baseren. Uit het hennepinformatiebericht en het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kan volgens eiser niet geconcludeerd worden dat sprake is geweest van een eerdere oogst. Eiser wijst ter onderbouwing op een e-mailbericht van 2 oktober 2023, de bijbehorende strafbeschikking en de e-mailwisselingen hierover van 19 oktober 2023, 10 november 2023 en 22 november 2023 tussen eiser en verweerder.
2. Verweerder heeft de aanvraag om bijstand afgewezen omdat eiser na de afwijzing van de eerdere aanvraag om bijstand van 28 april 2022 niet heeft aangetoond dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat eiser op 16 juni 2022 wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand. De aanvraag om bijzondere bijstand heeft verweerder afgewezen omdat eiser onvoldoende informatie heeft verschaft waardoor het recht op bijzondere bijstand niet kan worden vastgesteld.
3. De rechtbank stelt vast dat de algemene bijstand van eiser is ingetrokken en eiser een aanvraag heeft ingediend gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum. Dan ligt het volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op de weg van eiser om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser geen wijziging van omstandigheden die maken dat eiser per 16 juni 2022 voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand. De stellingen van eiser zien op de onderbouwing van de eerdere besluitvorming ten aanzien van de intrekking en terugvordering van de bijstand per 9 oktober 2019, de boete en de afwijzing van de aanvraag van 28 april 2022. Deze besluitvorming ligt nu in hoger beroep bij de CRvB voor. De inhoudelijke discussie daaromtrent dient bij de CRvB plaats te vinden. De rechtbank ziet hierin geen aanknopingspunt dat eiser per 16 juni 2022 voldoet aan de voorwaarden voor recht op bijstand.
Eiser heeft ook gewezen op de strafbeschikking, waaruit zou volgen dat hij is veroordeeld voor het hebben van een hennepkwekerij en niet voor een eerdere oogst, zodat van een wederrechtelijk verkregen voordeel geen sprake is geweest. Uit de e-mailwisselingen volgt dat verweerder hierin, tegen de wens van eiser in, geen aanleiding ziet om de eerdere besluitvorming ten aanzien van de intrekking, terugvordering, boete en afwijzing per 28 april 2022 te wijzigen. Ook hierin ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat eiser op 16 juni 2022 voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
5. De rechtbank merkt op dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de bijstand wordt hervat, indien in hoger beroep door de CRvB wordt geoordeeld dat de eerdere besluitvorming onrechtmatig is en eiser wel recht op bijstand heeft gehad.
6. De rechtbank stelt ten slotte vast dat eiser geen specifieke gronden heeft gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand. De rechtbank ziet dan geen aanknopingspunt om het bestreden besluit ten aanzien van de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand onrechtmatig te achten.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 12 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:6603
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 12 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:6604
Artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 17, eerste lid, van de Pw
Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2488, r.o. 4.6.3.