Uitspraak
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11107610 UE VERZ 24-133 JH/1050
Beschikking van 30 juli 2024
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. F.B.A.M. van Oss,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Staat der Nederlanden, Ministerie van Financiën, Belastingdienst,
gevestigd te 's-Gravenhage,
verder ook te noemen de Staat,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. W. Brummer.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van [verzoeker] met 14 producties, op de griffie ingekomen op 16 mei 2024, en het verweerschrift van de Staat met 22 producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 juli 2024. [verzoeker] was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens de Staat was aanwezig [A] (arbeidsrechtjurist SSO O&P) en de gemachtigde.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. van Oss heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota. Partijen hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.
2 Waar gaat de zaak over?
2.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of er tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt. [verzoeker] verricht vanaf 31 augustus 2020 werkzaamheden voor (verschillende onderdelen van) de Staat.
2.2.
Van 31 augustus 2020 tot en met 30 april 2021 werkte [verzoeker] voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als [functie 1] . Dat deed zij op basis van twee elkaar opvolgende uitzendovereenkomsten. Zij werd uitbetaald op basis van schaal 10 van de cao Rijk.
2.3.
Van 6 september 2021 tot en met 31 december 2022 werkte [verzoeker] voor de afdeling [afdeling] als [functie 2] . Zij deed dat op basis van drie elkaar opvolgende overeenkomsten van opdracht, gesloten tussen de eenmanszaak van [verzoeker] en een broker, [bedrijf] B.V. (hierna te noemen: [bedrijf] ).
2.4.
Vanaf 6 maart 2023 werkte [verzoeker] op basis van een arbeidsovereenkomst voor de afdeling [afdeling] in de functie van [functie 3] , als [functie 4] . De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd om de geschiktheid van [verzoeker] te beoordelen. Aanvankelijk zou de arbeidsovereenkomst aflopen op 5 maart 2024, maar wegens afwezigheid - [verzoeker] is sinds 28 november 2023 arbeidsongeschikt - is die verlengd tot 13 juni 2024. Het bruto loon van [verzoeker] bedroeg laatstelijk € 5.837,56 per maand (schaal 13). Op de arbeidsovereenkomst is de cao Rijk van toepassing.
2.5.
Op 23 april 2024 heeft de Staat het einde van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] aangezegd tegen 13 juni 2024.
2.6.
Volgens [verzoeker] is er inmiddels sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en is de aanzegging een opzegging die onrechtmatig is. [verzoeker] verzoekt daarom in deze procedure:
vernietiging van de opzegging;
toelating tot de bedongen werkzaamheden voor zover zij daartoe in staat is, op straffe van een dwangsom;
veroordeling van de Staat tot betaling van het overeengekomen loon vanaf 13 juni 2024 (zo begrijpt de kantonrechter), te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.7.
De Staat voert verweer tegen de verzoeken van [verzoeker] .
3 De beoordeling
3.1.
[verzoeker] stelt dat er zowel op basis van de cao Rijk als op basis van de ketenregeling van artikel 7:668a BW inmiddels tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De kantonrechter zal die grondslagen hierna beoordelen.
De cao Rijk
3.2.
In artikel 2.1 van de cao Rijk staat, voor zover hier relevant, het volgende:
“In uw arbeidsovereenkomst staat of deze vast of tijdelijk is. U sluit een vaste arbeidsovereenkomst. Dit is alleen anders als u binnen de wettelijke mogelijkheden een tijdelijke arbeidsovereenkomst sluit:
voor een periode voorafgaand aan een vaste arbeidsovereenkomst om uw geschiktheid daarvoor te beoordelen. In dat geval kunt u een tijdelijke arbeidsovereenkomst van maximaal twaalf maanden sluiten. Als door uw afwezigheid een juiste beoordeling binnen twaalf maanden niet mogelijk is, dan wordt uw tijdelijke arbeidsovereenkomst verlengd met de duur van uw afwezigheid.
(…)
In die gevallen sluit u een tijdelijke arbeidsovereenkomst. Daarnaast kan er een andere reden zijn om een tijdelijke arbeidsovereenkomst te sluiten.”
3.3.
[verzoeker] stelt dat de Staat haar op grond van de hiervoor geciteerde cao-bepaling een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had moeten aanbieden. Van de uitzondering op de in de cao vastgelegde hoofdregel kon volgens haar geen gebruik worden gemaakt. Door haar eerdere werkzaamheden als uitzendkracht en zzp-er had de Staat namelijk al de gelegenheid gehad om haar geschiktheid te beoordelen. [verzoeker] stelt hiertoe dat zij voorafgaand aan het dienstverband dezelfde of soortgelijke werkzaamheden verrichtte als de werkzaamheden die zij op basis van de arbeidsovereenkomst voor de Staat heeft verricht. Die werkzaamheden bestonden en bestaan uit het adviseren van het managementteam op het gebied van personeelszaken. De taken die [verzoeker] als uitzendkracht en zzp-er uitvoerde zijn te herleiden tot de afdeling HR en tot dezelfde functiebenaming als de functie [functie 3] .
3.4.
De Staat betwist dat hij [verzoeker] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had moeten aanbieden. [verzoeker] is als [functie 3] , en meer specifiek als [functie 4] , in dienst genomen. In die functie was zij, anders dan daarvoor, belast met de innovatie en digitalisering van organisatie- en personeelsprocessen. Die werkzaamheden zijn niet vergelijkbaar met de werkzaamheden van [verzoeker] als [functie 5] . Van dezelfde functiegroepen is volgens de Staat ook geen sprake. De Staat had haar geschiktheid voor de nieuwe functie daarom niet al kunnen beoordelen aan de hand van de eerdere werkzaamheden van [verzoeker] als uitzendkracht en zzp-er.
3.5.
Op basis van de stukken en de toelichting die partijen op de zitting hebben gegeven is naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan dat de werkzaamheden die [verzoeker] als uitzendkracht en/of zzp-er verrichtte dezelfde of soortgelijke werkzaamheden waren als de werkzaamheden die zij verrichtte uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] heeft op de zitting aangegeven dat haar werkzaamheden altijd zijn geweest het adviseren van het managementteam op het gebied van personeelszaken. Uit de door de Staat overgelegde vacaturetekst voor de functie van [functie 4] blijkt echter dat [verzoeker] is aangenomen voor de innovatie en digitalisering van organisatie- en personeelsprocessen. Zo staat er:
“Jij bent de gesprekspartner voor het management en de vakspecialisten in de organisatie- en personeelsketen. Je helpt hen bij het ontwikkelen, inrichten en uitvoeren van een optimale dienstverlening. De rode draad hierbij is dat we geloven in de mogelijkheden van digitale transformatie en datagedreven werken. (…)
De informatievoorziening, processen en data voor (…) organisatie en personeel (O&P): dat is jouw terrein. (…) Als [functie 5] denk je proactief mee over innovaties en wijzigingen in producten, diensten, processen, informatievoorziening en data in het O&P-domein. (…)”
3.6.
De kantonrechter begrijpt hieruit dat de werkzaamheden van [verzoeker] niet (meer) zien op de inhoudelijke advisering over HR-zaken, maar op de inrichting en digitalisering van de door de HR-afdeling gebruikte processen en data. Dat volgt ook uit de in de vacature opgenomen functievereisten. Ervaring in het werkveld van bedrijfsvoering en/of organisatie en personeel had weliswaar de voorkeur, maar vereist was ervaring als informatiemanager, businessdeveloper, product-owner, adviseur of projectleider. Ook was het hebben van kennis van en een visie op ontwikkelmethodes een vereiste. [verzoeker] heeft op de zitting verklaard dat zij bij indiensttreding niet aan laatstgenoemde functievereiste voldeed en dat zij dit ook aan de Staat heeft laten weten.
3.7.
Ook uit het verslag van het op 20 april 2023 tussen partijen gevoerd plangesprek volgt dat de werkzaamheden van [verzoeker] meer op het gebied van informatiemanagement lagen, dan op het gebied van inhoudelijke advisering over HR-zaken. Zo staat in het verslag:
“De rol vanuit vacature onder kopje [functie 4] is ‘als zodanig’ niet vaststaand, valt onder breder werkgebied informatiemanagement met als centrale thema digitalisering en optimalisering dienstverlening invulling van passende rol/werkzaamheden daarin op vlak architectuur, business analyse, informatiemanagement, projectleiding en beheer op snijvlak van business en IV.”
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat de functie van [functie 4] wellicht raakvlakken heeft met de eerder door [verzoeker] verrichte werkzaamheden, maar dat deze functie ook belangrijke elementen bevat waar [verzoeker] nog geen kennis van en ervaring mee had. [verzoeker] heeft ook erkend dat zij niet alle vereisten voor de functie voldeed. Zij heeft niet inzichtelijk kunnen maken op grond waarvan de Staat desondanks haar geschiktheid voor de nieuwe functie al had kunnen beoordelen. Op grond van de cao Rijk stond het de Staat daarom vrij om een tijdelijke arbeidsovereenkomst met [verzoeker] aan te gaan teneinde haar geschiktheid voor de functie te beoordelen.
3.9.
Op grond van de cao Rijk kan dus niet worden geconcludeerd dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan.
De ketenregeling van 7:668a BW
3.10.
In artikel 7:668a lid 1 BW is een ketenregeling opgenomen die van toepassing is op arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Die houdt onder andere in dat wanneer tussen dezelfde partijen meer dan drie voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd, met tussenpozen van ten hoogste zes maanden, de laatste arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd. Dat is ook het geval als de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, deze tussenpozen inbegrepen, een periode van 36 maanden hebben overschreden.
3.11.
[verzoeker] beroept zich op de ketenregeling. Zij stelt hiertoe onder meer dat de vanaf
6 september 2021 tot en met 31 december 2022 via [bedrijf] gesloten overeenkomsten van opdracht kwalificeren als arbeidsovereenkomsten met de Staat. Het aantal arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd overschrijdt daarmee het in de ketenregeling opgenomen aantal van drie overeenkomsten en (tezamen met de uitzendovereenkomsten) de duur van 36 maanden. Ook als de overeenkomsten van opdracht niet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomsten, is volgens [verzoeker] voldaan aan de ketenregeling. Uit twee op het intranet (ConnectPeople) van de Staat gepubliceerde stukken blijkt volgens haar namelijk dat de Staat het beleid voert dat ook periodes waarin is gewerkt als zzp-er meetellen voor de ketenregeling.
3.12.
De Staat betwist dat er in de periode van 6 september 2021 tot en met 31 december 2022 tussen hem en [verzoeker] een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. De Staat wijst er in dit verband op dat hij geen partij was bij de tussen [verzoeker] en [bedrijf] gesloten overeenkomsten van opdracht. De periode waarin [verzoeker] als zzp-er werkzaam is geweest bij de Staat moet daarom niet meegenomen worden bij de toepassing van de ketenbepaling. De daarover op ConnectPeople geplaatste documenten bieden hiervoor ook geen grond. Die documenten zijn onjuist en geven niet het beleid van de Staat weer, aldus steeds de Staat.
3.13.
De kantonrechter zal hierna eerst beoordelen of er in de periode van 6 september 2021 tot en met 31 december 2022 sprake is geweest van een of meerdere arbeidsovereenkomst(en) tussen [verzoeker] en de Staat, waardoor aan de ketenregeling is voldaan. Daarna wordt beoordeeld of [verzoeker] uit de op ConnectPeople gepubliceerde stukken mocht afleiden dat in haar geval aan de ketenregeling was voldaan.
Is er in de periode van 6 september 2021 tot en met 31 december 2022 sprake geweest van een of meerdere arbeidsovereenkomst(en) tussen [verzoeker] en de Staat?
3.14.
Voordat toegekomen kan worden aan de vraag of er in de periode van 6 september 2021 tot en met 31 december 2022 tussen [verzoeker] en de Staat een arbeidsovereenkomst heeft bestaan, moet eerst worden vastgesteld of [verzoeker] en de Staat zich in die periode jegens elkaar hebben verbonden. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Daartoe is het volgende redengevend.
3.14.1.
Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst als wederpartij van die ander is opgetreden hangt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad af van hetgeen zij daarover naar elkaar hebben verklaard en hetgeen zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
3.14.2.
Wanneer wordt gekeken naar de gedragingen en verklaringen van partijen in de periode van 6 september 2021 tot en met 31 december 2022 dan is voor de beoordeling het volgende van belang.
[verzoeker] heeft op de zitting verklaard dat zij al jaren (vanaf 2007) een eigen bedrijf heeft en op enig moment uitzendwerk is gaan doen om zo bij de Staat binnen te komen. Omdat dat goed beviel heeft ze zich daarna via haar eenmanszaak bij [bedrijf] ingeschreven voor opdrachten bij de Staat.
[bedrijf] is een broker. Tussen de eenmanszaak van [verzoeker] en [bedrijf] zijn drie overeenkomsten van opdracht gesloten, waarbij [verzoeker] als zelfstandige werkzaamheden verrichtte bij de Staat. [verzoeker] verrichtte haar werk bij de Staat dus op basis van haar contract met [bedrijf] . Die manier van werken kan dus als een voortzetting van haar werk als zelfstandige worden beschouwd.
Uit niets blijkt dat er tussen [verzoeker] en de Staat voorafgaand aan de overeenkomsten contact is geweest of is onderhandeld over de inhoud van de overeenkomsten en/of de uitvoering van de werkzaamheden.
[verzoeker] was bij de indeling en de uitvoering van de werkzaamheden geheel zelfstandig.
[verzoeker] factureerde maandelijks vanuit haar eenmanszaak bij [bedrijf] de uren die zij werkte bij de Staat. Haar uurtarief bedroeg aanvankelijk € 80 en later € 84, te vermeerderen met btw.
[verzoeker] was vrij om gedurende de overeenkomsten van opdracht en na afloop daarvan voor andere opdrachtgevers te werken.
3.14.3.
De kantonrechter komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat er geen verklaringen of gedragingen, voorafgaand aan de overeenkomst, dan wel tijdens het sluiten van de overeenkomst, zijn gesteld die leiden tot de conclusie dat de Staat in de periode van
6 september 2021 tot en met 31 december 2022 contractspartij was van [verzoeker] . Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat er in die periode sprake is geweest van een overeenkomst tussen [verzoeker] en de Staat. En was dus ook geen arbeidsovereenkomst.
Mocht [verzoeker] uit de op ConnectPeople gepubliceerde stukken afleiden dat in haar geval aan de ketenregeling was voldaan?
3.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat er op enig moment twee documenten zijn gepubliceerd op Connect People, een onderdeel van het intranet van de Staat, die zien op de ketenbepaling en de rol van de zzp-er daarbij. In die documenten staat dat periodes waarin een medewerker als zzp-er voor de Staat werkzaam is geweest, meetellen voor de ketenbepaling, indien de zzp-er dezelfde of soortgelijke werkzaamheden verrichtte als in de daaropvolgende arbeidsovereenkomst.
3.16.
Anders dan [verzoeker] heeft betoogd, mocht zij uit de documenten niet afleiden dat in haar geval aan de ketenregeling was voldaan. De Staat heeft namelijk uitgelegd dat Connect People slechts een samenwerkingsplatform is, waarop medewerkers praktische informatie kunnen delen en geen medium waarop het beleid van de Staat kenbaar wordt gemaakt. [verzoeker] heeft dat niet weersproken, maar zelfs gezegd dat haar collega bij HR, die later desgevraagd aan [verzoeker] heeft laten weten dat de interpretatie die [verzoeker] aan het document geeft niet klopt, het betreffende document op Connect People heeft gezet. Als [functie 3] mocht [verzoeker] er dan ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de documenten op het samenwerkingsplatform overeenstemden met het beleid van de Staat. Daar komt bij dat, zoals hiervoor al is overwogen, [verzoeker] als zzp-er niet dezelfde of soortgelijke werkzaamheden op basis van een overeenkomst met de staat heeft verricht en deze werkzaamheden niet vergelijkbaar waren met die van de daaropvolgende arbeidsovereenkomst.
3.17.
Op grond van de ketenregeling kan dus evenmin worden geconcludeerd dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan.
Conclusie en proceskosten
3.18.
De tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is dus een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die rechtsgeldig is geëindigd op 13 juni 2024. De verzoeken van [verzoeker] zullen daarom worden afgewezen. De kantonrechter begrijpt dat dit voor [verzoeker] teleurstellend is. Op de zitting heeft [verzoeker] verklaard dat haar ziekte haar functioneren heeft beïnvloed en dat zij behoefte heeft aan de zekerheid van een baan zodra zij is hersteld. De teleurstelling en angst van [verzoeker] voor de onzekere toekomst die zij tegemoet gaat als ze weer terug moet vallen op werk als zzp-er (zij heeft nooit een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten) is begrijpelijk en invoelbaar, maar kan niet leiden tot een verplichting van de Staat haar na 13 juni 2024 nogmaals een verlenging aan te bieden voor een functie waarvan niet is gebleken dat [verzoeker] daarvoor de juiste persoon is. De CAO Rijk biedt [verzoeker] een vangnet voor het eerste jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst. Meer zekerheid kan en hoeft de Staat vanuit de arbeidsovereenkomst die tussen partijen heeft bestaan niet (te) bieden.
3.19.
[verzoeker] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op € 949, bestaande uit € 814 aan salaris gemachtigde en € 135 aan nakosten.
4 De beslissing
De kantonrechter:
4.1.
wijst de verzoeken af;
4.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 949, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoeker] niet tijdig aan die veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verzoeker] ook de kosten van betekening betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.