Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/567496 / FV RK 23-3094
Externe referentie: [externe referentie]
Machtiging tot verlenen van verplichte zorg
Beschikking van 29 januari 2024, naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene] ,
geboren op [1991] in [geboorteplaats] ,
wonende en verblijvende bij [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. A.S. Kamphuis.
1 Procesverloop
1.1.
In de (tussen)beschikking van 3 januari 2024 heeft de rechtbank het verzoek
voor een maand toegewezen, tot en met 3 februari 2024, en de beslissing voor het overige
aangehouden in afwachting van een nieuwe medische verklaring.
1.2.
Voor het procesverloop wordt verwezen naar de beschikking van 3 januari 2024.
1.3.
Op 16 januari 2024 heeft de griffie van de rechtbank een nieuwe medische verklaring ontvangen.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoek is hervat op 29 januari 2024 op de locatie [locatie] . Daarbij heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- betrokkene en haar advocaat;
- [psychiater] , psychiater;
- [mentor] , mentor van betrokkene.
1.5.
De officier van justitie heeft van tevoren laten weten dat hij niet voornemens is bij de
mondelinge behandeling te verschijnen.
1.6.
De rechtbank heeft na de mondelinge behandeling direct uitspraak gedaan en een kennisgeving mondelinge uitspraak aan de advocaat van betrokkene, de zorgaanbieder en de officier van justitie toegestuurd.
2 Beoordeling
Het verzoek
2.1.
In het verzoekschrift is, op grond van het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur, verzocht om aan betrokkene de volgende vormen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 3:2 Wvggz te mogen verlenen. Het gaat dan om:
a. toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
b. beperken van de bewegingsvrijheid;
c. insluiten;
d. uitoefenen van toezicht op betrokkene;
e. onderzoek aan kleding of lichaam;
f. onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende
middelen en gevaarlijke voorwerpen;
g. controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
h. aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die
tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het
gebruik van communicatiemiddelen;
i. beperken van het recht op het ontvangen van bezoek;
j. opnemen in een accommodatie.
De officier verzoekt de zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden. Van deze termijn is al één maand verleend.
De standpunten
2.2.
De advocaat concludeert primair tot afwijzing van het verzoek. Verplichte zorg is niet nodig want betrokkene is bereid om vrijwillig in de kliniek te blijven. Het gaat nu een stuk beter met betrokkene. Haar stemming is stabieler en zij voelt zich goed. Zij gebruikt geen medicijnen. Zij ziet in dat ze begeleiding nodig heeft; zij wil samenwerken, om te zoeken naar een goede woonplek.
De advocaat concludeert subsidiair tot beperking van de termijn van de machtiging tot maximaal zes maanden. Tijdens de mondelinge behandeling van 3 januari jongstleden is een gebrek vastgesteld aan de oorspronkelijk overgelegde medische verklaring. Dat gebrek is niet hersteld vóór de expiratiedatum van de vorige zorgmachtiging. De advocaat is van mening dat de rechtbank geen overbruggingszorgmachtiging had mogen geven. Dat leidt volgens de advocaat tot de conclusie dat er geen sprake meer is van een zorgmachtiging die aansluit op een zorgmachtiging. De zorgmachtiging kan daarom niet worden verleend voor twaalf maanden. De advocaat verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2021:818.
Verder concludeert de advocaat subsidiair om ten aanzien van de verplichte zorgvormen ‘insluiten’ en ‘uitoefenen van toezicht op betrokkene’ te bepalen dat die zorg telkens voor maximaal twee weken mag worden toegepast. Dit, in het kader van zorg op maat.
De advocaat refereert zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank.
2.3.
Namens de zorgaanbieder is de volgende toelichting gegeven. Bij betrokkene is sprake van een combinatie van problemen. Deels een licht verstandelijke beperking, deels verslaving, deels ADHD en risico op psychoses. Op dit moment staat vooral de licht verstandelijke beperking en de emotieregulatieproblematiek op de voorgrond. Betrokkene heeft in de afgelopen jaren intensieve zorg gehad op verschillende locaties. Ook nu heeft zij intensieve zorg nodig hoewel zij een stuk stabieler is dan twee jaar geleden. Haar behandelmotivatie is nog pril. Zij is pas recent terug van een periode van ongeoorloofde afwezigheid. De kans op terugval is groot, gelet op ervaringen met betrokkene in het verleden. Een verblijf op vrijwillige basis is daarom niet reëel. Het is moeilijk om een goede vervolgplek voor betrokkene te vinden. De opname is onder andere bedoeld om betrokkene meer woonvaardigheden aan te leren zodat de kans op het vinden van een vervolgplek wordt vergroot.
De verplichte zorgvorm ‘insluiten’ is in het verleden nodig geweest in verband met de veiligheid van het personeel. De psychiater kan niet uitsluiten dat die zorg langer dan twee weken nodig zal zijn.
In reactie op het verzoek van de advocaat om de termijn van de machtiging te beperken tot zes maanden merkt de psychiater op dat naar verwachting de aandoeningen van betrokkene en de daaraan verbonden risico’s over zes maanden nog steeds aan de orde zullen zijn.
Overwegingen van de rechtbank
2.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene lijdt aan verschillende psychische stoornissen, waarvan een neurobiologische ontwikkelingsstoornis de belangrijkste diagnose is.
2.5.
Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, voornamelijk gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op levensgevaar.
2.6.
Om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van betrokkene dusdanig te herstellen dat zij haar autonomie zoveel mogelijk herwint, heeft betrokkene zorg nodig.
2.7.
De rechtbank is op grond van de stukken en de toelichting van de psychiater tijdens de mondelinge behandeling tot de overtuiging gekomen dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. De advocaat stelt dat betrokkene vrijwillig meewerkt aan verblijf in de kliniek. De rechtbank stelt echter vast dat de psychiater nog geen vertrouwen heeft in zorg op vrijwillige basis. Betrokkene was onlangs nog weggelopen uit de kliniek. Daarom vindt de rechtbank verplichte zorg noodzakelijk. De rechtbank verleent daarom een zorgmachtiging voor de verzochte vormen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 3:2 Wvggz.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de duur van de verplichte zorgvormen ‘insluiten’ (c.) en ‘uitoefenen van toezicht op betrokkene’ (d.) per keer te beperken tot maximaal twee weken, zoals door de advocaat subsidiair is verzocht. Deze zorg moet voor de veiligheid kunnen worden toegepast, altijd zo kort als mogelijk. Op voorhand is niet te zeggen dat een periode van twee weken genoeg is, gelet op de ervaringen met betrokkene.
2.8.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.9.
De verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.10.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de resterende duur van elf maanden, en geldt dus tot en met 3 januari 2025. De rechtbank ziet geen reden om de termijn te beperken tot zes maanden, zoals subsidiair door de advocaat is verzocht. De advocaat stelt dat een termijn van twaalf maanden niet kan, omdat er geen sprake is van een zorgmachtiging die aansluit op een zorgmachtiging. De overbruggingszorgmachtiging in de (tussen)beschikking van 3 januari jongstleden had volgens de advocaat niet gegeven mogen worden.
De rechtbank stelt vast dat in de (tussen)beschikking van 3 januari 2024 van deze rechtbank de zorgmachtiging is verleend voor de duur van een maand, met aanhouding van de beslissing op het verzoek voor het overige. De aansluiting op de vorige machtiging is met die beslissing gemaakt en niet met een rechtsmiddel aangetast. De rechtbank beslist nu over het resterende deel van het verzoek. Zowel feitelijk als juridisch sluit deze zorgmachtiging daarom aan op de vorige zorgmachtiging.
3 Beslissing
De rechtbank:
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van [betrokkene], geboren op [1991] in [geboorteplaats] , voor de volgende vormen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 3:2 lid 2 Wvggz:
a. toedienen van vocht voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
b. beperken van de bewegingsvrijheid;
c. insluiten;
d. uitoefenen van toezicht op betrokkene;
e. onderzoek aan kleding of lichaam;
f. onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende
middelen en gevaarlijke voorwerpen;
g. controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
h. aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die
tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het
gebruik van communicatiemiddelen;
i. beperken van het recht op het ontvangen van bezoek;
j. opnemen in een accommodatie;
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 3 januari 2025.
Deze beschikking is op 29 januari 2024 mondeling gegeven door mr. F.C. Burgers, rechter, en in het openbaar uitgesproken bijgestaan door E. Berghuis als griffier, en schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 16 februari 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.