Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Mentorschap, verschoningsrecht, nalatenschap, kosten van verzorging

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

locatie Almere

zaaknummer / rolnummer: C/16/529221 / HL ZA 21-279

Vonnis van 3 augustus 2022

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eiser,

advocaat mr. D.W.J. Leijs te Hilversum,

tegen

1 maatschap [gedaagde sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2 [gedaagde sub 2] , maat in de maatschap [gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

3 [gedaagde sub 3] , maat in de maatschap [gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagden,

advocaat mr. J.M. van Raaijen te Almere.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding;

de conclusie van antwoord;

akte overlegging producties ingediend op 6 mei 2022 namens eiser.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022. Verschenen zijn:

eiser, vergezeld van mr. [A] (kantoorgenoot van mr. Leijs)

gedaagde sub 3, vergezeld van mr. [B] (kantoorgenoot van mr. Van Raaijen).

Beide advocaten hebben op deze zitting spreekaantekeningen overgelegd.

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

Eiser is zoon, erfgenaam en executeur in de nalatenschap van de op [2020] te [plaats] overleden [C] , geboren te [geboorteplaats] op [1915] , verder ook te noemen ‘erflaatster’.

Erflaatster is 104 jaar oud geworden.

2.2.

Erflaatster genoot vanaf juni 2014 24-uurszorg op haar woonadres.

2.3.

Bij beschikking van de kantonrechter te Hilversum van 19 mei 2010 is het vermogen van erflaatster onder bewind gesteld met benoeming van eiser en [D] tot bewindvoerders.

2.4.

Bij beschikking van deze rechtbank zijn eiser en [D] ontslagen als bewindvoerders en is [onderneming] B.V., verder ook te noemen [onderneming] , tot opvolgend bewindvoerder benoemd.

2.5.

Bij beschikking van deze rechtbank van 24 november 2015 is [gedaagde sub 1] benoemd tot mentor van erflaatster. [gedaagde sub 1] exploiteert een bureau voor professioneel mentorschap . [gedaagde sub 1] heeft in de periode vanaf november 2015 tot en met [2020] erflaatster als zorgcoachbureau medische ondersteuning verleend die erin bestond dat [gedaagde sub 1] de zorg voor erflaatster heeft aangestuurd.

2.6.

[eiser] heeft met zus [E (voornaam)] bij verzoekschrift van 7 maart 2019 de kantonrechter verzocht [onderneming] te ontslaan als bewindvoerder. Dit verzoek is door de kantonrechter bij beschikking van 5 september 2019 afgewezen. Tot de processtukken van deze procedure behoort de brief van 20 maart 2019 van gedaagde sub 3 aan de kantonrechter.

3 Het geschil

3.1.

Eiser vordert:

I. gedaagden hoofdelijk te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van

dit vonnis over te gaan tot het verstrekken van (i) kopieën van de door [gedaagde sub 1] opgestelde periodieke verslagen alsmede het eindverslag dat [gedaagde sub 1] krachtens artikel 7:459 BW aan de kantonrechter heeft overgelegd met betrekking tot het zorgdossier over erflaatster in de periode 2015 tot en met [2020] en (ii) een kopie van de brief met bijlagen van 20 maart 2019 van mevrouw [gedaagde sub 3] aan de kantonrechter in de procedure voor de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad met zaaknummer 7664322 MT VERZ19-1985, aldus dat als de ene gedaagde aan deze veroordeling heeft voldaan, de andere gedaagden zullen zijn bevrijd;

II. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro) per dag ( een deel van de dag daaronder begrepen) dat [gedaagde sub 1] in gebreke blijft te voldoen aan het onder I gevorderde, zulks tot een maximum van € 25.000 (zegge: vijfentwintigduizend euro), althans zodanige bedragen als de rechtbank in goede justitie redelijk acht, aldus dat als de ene gedaagde aan deze veroordeling heeft voldaan, de andere gedaagden zullen zijn bevrijd;

III. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de nakosten, en met de bepaling dat deze kosten binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis moeten zijn voldaan, en deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag van algehele voldoening, aldus dat als de ene gedaagde aan deze veroordeling heeft voldaan, de andere gedaagden zullen zijn bevrijd.

3.2.

gedaagden voeren verweer, strekkende tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eiser in de kosten van de procedure, met bepaling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat eiser de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is vanaf acht dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Het gaat in deze zaak kort gezegd om de vraag of [gedaagde sub 1] gehouden is de navolgende bescheiden aan [eiser] te verstrekken:

de door [gedaagde sub 1] opgestelde periodieke verslagen alsmede het eindverslag voor de kantonrechter,

een afschrift van de brief met bijlagen van 20 maart 2019 van gedaagde sub 3 aan de kantonrechter in de procedure voor deze rechtbank met nummer 7664322 MT VERZ19-1985.

4.2.

De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de hierboven sub a genoemde stukken afwijzen en die met betrekking tot sub b genoemde stuk toewijzen. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.

Artikel 843a Rv

4.3.

Eiser baseert zijn vordering op artikel 843a Rv. Op grond van de ze bepaling kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft, afschrift vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het moet gaan om een rechtsbetrekking waarbij de eiser partij is, waaronder ook vallen verbintenissen uit de wet, zoals een onrechtmatig daad. Het behoeft daarbij niet te gaan om een rechtsbetrekking tussen de eisende partij en de partij van wie afschrift gevorderd wordt. De betreffende bescheiden moeten voorts relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het geschil met het oog waarop de inzage van de bescheiden wordt gevraagd. Ook indien de betreffende bescheiden antwoord kunnen geven of eiser partij is bij een rechtsbetrekking, dus voordat eiser een vordering uit hoofde van die rechtsbetrekking heeft ingesteld, bestaat er recht op afgifte ex artikel 843a Rv .

4.4.

Eiser heeft in dit kader gesteld dat hij vraagtekens stelt bij de handelwijze van [gedaagde sub 1] als mentor van erflaatser, omdat zij onnodig extreem dure zorg voor erflaatster hebben geïnitieerd en in stand gehouden die niet past in de sfeer en traditie van de familie. Hij stelt dat de nalatenschap van erflaatster hierdoor is benadeeld, omdat deze handelwijze een aanzienlijk negatief effect heeft gehad op de hoogte van de nalatenschap. De rechtbank leidt uit de stellingen van eiser af dat hij zich op het standpunt stelt dat gedaagden en de bewindvoerder mogelijkerwijs onrechtmatig ten opzichte van de erfgenamen van erflaatster hebben gehandeld. Hij wil hierover duidelijkheid verkrijgen door inzage in de door hem in deze procedure gevorderde afschriften van bescheiden.

4.5.

De rechtbank behoeft in deze zaak geen oordeel te geven over de vraag of gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld. Het gaat slechts om de vraag of eiser een rechtmatig belang heeft bij de afgifte van afschriften van de betreffende bescheiden. De rechtbank is van oordeel dat eiser rechtmatig belang heeft bij de gevorderde afgifte ex artikel 843a Rv . Immers, aangenomen mag worden dat de betreffende stukken, periodieke verslagen aan de kantonrechter en een processtuk in een procedure die betrekking heeft op de taakvervulling van de bewindvoerder, inzicht zullen geven over de door de mentor (en bewindvoerder) gemaakte keuzes en welke afwegingen zij daarbij hebben gemaakt.

4.6.

Aan het verweer van gedaagden dat hier sprake is van een zogenaamde fishing expedition gaat de rechtbank voorbij. Van een ongewenste fishing expedition dient alleen te worden gesproken indien:

- een rechtstreeks verband ontbreekt tussen de informatie waarvan inzage wordt gevorderd en een concrete vordering niet aannemelijk is, en

- informatie wordt gezocht waarvan bij degene die de informatie zoekt nog niet bekend is of deze bestaat.

Daarvan is in dit geval geen sprake.

4.7.

Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of gedaagden uit hoofde van het mentorschap tot geheimhouding verplicht zijn. In dat geval zijn zij niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien de bescheiden uitsluitend uit dien hoofde te hunner beschikking staan of onder hun berusting zijn (artikel 843a lid 3 BW). Deze bepaling dient aan de hand van artikel 165 lid 2 onder b Rv dat over het verschoningsrecht gaat, te worden ingevuld.

4.8.

Degene die een beroep op een functioneel verschoningsrecht wil doen, moet volgens artikel 165 lid 2, aanhef en onder b, Rv tot geheimhouding verplicht zijn uit hoofde van zijn of haar ambt, beroep of betrekking. De bepaling maakt geen onderscheid naar de bron van de plicht tot geheimhouding (wet, overeenkomst, privaatrechtelijke regeling en dergelijke). In dit geval hebben eisers een geheimhoudingsplicht, omdat in de Gedragscode Mentorschap Nederland 2015 is bepaald dat de mentor geheim houdt wat hem gedurende de uitvoering van de taak is toevertrouwd en voorts in de gedragscode van de Nederlandse Beroepsvereniging voor Professionele Mentoren (NBPM) is bepaald dat de mentor de vertrouwelijkheid en de geheimhouding dient te waarborgen.

4.9.

Dat op iemand een geheimhoudingsplicht rust, betekent nog niet dat aan diegene een functioneel verschoningsrecht toekomt (HR 13 april 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC4795, NJ 1986/822). Daarnaast is namelijk nog een afweging nodig tussen het belang van de waarheidsvinding en het belang bij geheimhouding. Soms is die afweging door de wetgever gemaakt. In andere gevallen maakt de rechter de afweging.

4.10.

Omdat de door eisers gevorderde informatie met name liggen in het medisch domein en de persoonlijke levenssfeer van erflaatster betreffen, ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval aansluiting te zoeken bij de geneeskundige behandelovereenkomst die geregeld is in Afdeling 5 van Boek 7 BW, en met name bij de artikelen 7:454, 457 en 458A BW. Uit deze bepalingen volgt dat een zorgverlener er zorg voor draagt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden bedoeld in artikel 7:454 BW worden verstrekt dan met toestemming van de pati ënt. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. Op grond van artikel 7:458a sub 3 BW hebben nabestaanden echter inzagerecht indien de nabestaanden een zwaarwegend belang hebben en aannemelijk maken dat dit belang mogelijk wordt geschaad en dat inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang. Dit zal zich met name kunnen voordoen in de situatie dat een erflater een testament heeft laten opmaken, terwijl hij niet meer geheel compos mentis was, waardoor nabestaanden worden benadeeld.

4.11.

De rechtbank zal bij de beoordeling of gedaagden in dit geval beroep toekomt op een verschoningsrecht ook acht slaan op artikel 843a lid 4 BW . Volgens deze bepaling is degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden tot afgifte van afschriften, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.

4.12.

Het gaat aldus om de vraag of een zwaarwegend belang van eisers tot afgifte meer gewicht dient te worden toegekend dan aan de gewichtige redenen van gedaagden om afgifte te weigeren, terwijl er geen andere mogelijkheden voor eisers zijn om in rechte hun aanspraken geldend te maken. De rechtbank zal deze afweging voor de verslagen aan de kantonrechter en het processtuk in de procedure tegen [onderneming] separaat maken.

De periodieke verslagen en het eindverslag aan de kantonrechter

4.13.

De rechtbank constateert dat er in de wet geen bepalingen zijn opgenomen over een verplichting van de mentor om rekening en verantwoording af te leggen, althans verslag te doen en inlichtingen te verstrekken aan anderen dan aan de kantonrechter ex artikel 4:459 BW . Dit is anders bij de bewindvoerder die op grond van artikel 1:445 BW ten overstaan van de kantonrechter aan de rechthebbenden (waartoe ook erfgenamen gerekend kunnen worden) rekening en verantwoording dient af te leggen.

4.14.

De reden hiervan zal zijn dat een mentor beslissingen neemt die de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene direct raken en daarom in verband met de privacybescherming buiten het openbare domein dienen te blijven. Daarom is in de Gedragscode Mentorschap Nederland 2015 bepaald dat de mentor geheim houdt wat hem gedurende de uitvoering van de taak is toevertrouwd en voorts in de gedragscode van de Nederlandse Beroepsvereniging voor Professionele Mentoren (NBPM) dat de mentor de vertrouwelijkheid en de geheimhouding dient te waarborgen.

4.15.

De rechtbank geeft voorts gewicht aan de omstandigheid dat er in dit geval geen sprake van is dat erflaatster een testament heeft laten opmaken, terwijl zij niet meer geheel compos mentis, het geval waarop artikel 7:458a BW met name ziet. Integendeel, de belangen van erflaatster zijn behartigd door een professionele mentor die ook nog eens verantwoording heeft moeten afleggen aan de kantonrechter.

4.16.

Tenslotte betrekt de rechtbank bij haar oordeelsvorming de omstandigheid dat eisers andere mogelijkheden hebben om de omvang van de kosten van verzorging van erflaatster en de beslissingen die daaraan ten grondslag liggen aan een rechterlijk oordeel te onderwerpen:

de procedure ex artikel 1:455 BW (ten aanzien van bewindvoerder ),

de verplichtingen van de mentor uit hoofde van artikel 1:459 BW ,

klachtprocedure bij de kantonrechter.

4.17.

In dit kader citeert de rechtbank over de klachtprocedure uit de aantekeningen in de Groene Serie personen- en familierecht op artikel. 1:459 BW :

“Indien door de rechtbank een stuk, van de betrokkene of van derden, wordt ontvangen waarin een klacht tegen een mentor is vervat, wordt dit stuk aldaar ingeboekt als klacht. Voor de behandeling van de klacht wordt onderscheid gemaakt al naar gelang het een professionele dan wel een niet-professionele mentor betreft. Zie verder de op 2 december 2019 laatst gewijzigde Aanbevelingen mentorschap van het LOVCK&T, onder ‘E Klachtbehandeling’ (te raadplegen op www.rechtspraak.nl).

De kantonrechter (en wel die bedoeld in art. 12 lid 4; zie evenwel de overgangsbepaling van art. VI lid 3 van de wet van 22 november 2006, Stb. 2006, 589, vermeld in aantekening 11 van de Inleiding op titel 20 en aantekening 8.1 van de Inleiding op titel 16) zal de mentor tussentijds om, eventueel schriftelijk te geven, informatie kunnen vragen en ter verantwoording kunnen roepen en eventueel hiertoe zijn verschijning in persoon kunnen gelasten. Hiertoe zal bijvoorbeeld reden zijn, indien de kantonrechter is meegedeeld, bijvoorbeeld door de betrokkene, dat de mentor in voorkomende gevallen de betrokkene geen toestemming heeft willen verlenen om zelfstandig te handelen, terwijl deze in die gevallen wel tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat kon worden geacht (zie art. 454 lid 1, tweede zin). Op deze wijze kan de kantonrechter eveneens nagaan of de door de mentor bij de vervulling van zijn taak noodzakelijk gemaakte kosten (zie art. 460 lid 1) reëel zijn. De mentor is verplicht alle door de kantonrechter gewenste inlichtingen te verstrekken.

De mentor is tot verschijning in persoon en het geven van alle door de kantonrechter gewenste inlichtingen ook gehouden, indien anderen dan de betrokkene de kantonrechter hebben benaderd met grieven omtrent de wijze waarop de mentor zijn taak uitoefent en de kantonrechter deswege informatie vraagt of verschijning van de mentor in persoon daartoe gelast.

Van een beschikking die de kantonrechter in verband met art. 459 lid 1 eventueel geeft - bijvoorbeeld die waarbij hij de mentor gelast omgang van een bepaalde persoon met de betrokkene toe te staan - is op de voet van art. 806 Rv hoger beroep mogelijk.”

4.18.

Er zijn derhalve andere mogelijkheden voor eisers om in rechte hun aanspraken geldend te maken. Het voordeel van de procedure bij de kantonrechter is bovendien dat de kantonrechter inzage heeft in de bescheiden waar het in deze procedure om gaat en daarom een meer inhoudelijke toets kan maken met betrekking tot de vraag of, en zo ja welke bescheiden aan gedaagden ter hand dienen te worden gesteld.

4.19.

Alles overziend acht de rechtbank de gewichtige redenen van gedaagden om zich te beroepen op hun verschoningsrecht evident. Deze zijn gelegen in het eerbiedigen van de persoonlijke levenssfeer van erflaatster en het voorkomen van een situatie, waarin een mentor in discussie moet treden met belanghebbenden over de te volgen handelwijze. Het hiertegenover door eiser gestelde belang tot afgifte van de periodieke verslagen acht de rechtbank onvoldoende zwaarwegend om de vordering met betrekking tot de periodieke verslagen toe te wijzen, met name omdat hier een andere rechtsingang voor bestaat, waarin door de kantonrechter een betere inhoudelijke afweging kan worden gemaakt.

Een afschrift van de brief met bijlagen van 20 maart 2019

4.20.

Uit de beschikking van de kantonrechter van 15 september 2019 leidt de rechtbank af dat eisers op 7 maart 2017 een verzoek bij de kantonrechter hebben ingediend strekkende tot ontslag van [onderneming] als bewindvoerder van erflaatster. De kantonrechter heeft bij zijn oordeelsvorming onder meer de brief van 17 april 2019 van gedaagde sub 3 , “verbonden aan [gedaagde sub 1] , [.] , de mentor van betrokkene” betrokken. De rechtbank leidt hieruit af dat gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 3 in die procedure als belanghebbende in de zin van artikel 798 Rv heeft /hebben opgetreden.

4.21.

Op grond van de beginselen van een goede procesorde (in het bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor), alsmede het toepasselijke procesreglement hadden eisers in die procedure een afschrift van die brief dienen te krijgen. Gedaagden hebben in deze procedure - desgevraagd - ook geen verklaring kunnen geven waarom dit niet gebeurd is.

4.22.

De rechtbank acht geen redenen aanwezig waarom gedaagden dit processtuk in de eerdere procedure, waarbij zij partij waren, niet alsnog aan eisers zouden moeten verstrekken.

Dwangsommen

4.23.

De rechtbank zal de gevorderde dwangsommen afwijzen, omdat zij het niet aannemelijk acht dat gedaagden dit vonnis niet zullen nakomen.

Proceskosten

4.24.

De rechtbank zal de proceskosten compenseren in de zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen, omdat eiser en gedaagden ieder deels in het gelijk worden gesteld.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

veroordeelt gedaagden hoofdelijk om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis een kopie van de brief met bijlagen van 20 maart 2019 van gedaagde sub 3 aan de kantonrechter in de procedure voor deze rechtbank met nummer 7664322 MT VERZ19-1985 te verstrekken, aldus dat als de ene gedaagde aan deze veroordeling heeft voldaan, de andere gedaagden zullen zijn bevrijd,

5.2.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.3.

wijst de vorderingen voor het overige af,

5.4.

compenseert de proceskosten in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.R. Tjallema en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature