Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Factuurfraude.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

handelskamer

locatie Utrecht

zaaknummer / rolnummer: C/16/513981 / HA ZA 20-1017

Vonnis van 20 oktober 2021

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna te noemen: [eiseres],

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat: mr. E. Dedeic te Amsterdam,

tegen

1 [gedaagde sub 1] ,

wonende te [geheim adres],

hierna te noemen: [gedaagde sub 1],

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. [A] te [plaatsnaam] , die zich heeft onttrokken,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde sub 2] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna te noemen: [gedaagde sub 2],

gedaagde in conventie,

niet verschenen.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van [eiseres] , met 20 producties;

de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van [gedaagde sub 1] , met 4 producties;

de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres] , met 2 producties;

de akte overlegging producties van [eiseres] , met 1 productie.

1.2.

De mondelinge behandeling vond plaats op 16 september 2021. Namens [eiseres] is de heer [B] verschenen, bijgestaan door mr. Dedeic. Aan de hand van spreekaantekeningen is namens [eiseres] het woord gevoerd. [gedaagde sub 1] is, zoals per e-mail door mr. [A] aangekondigd, niet verschenen. Mr. [A] is wel verschenen, zoals hem door de deken aangeraden, maar heeft niet het woord gevoerd, omdat [gedaagde sub 1] kort voor de zitting haar opdracht aan mr. [A] had ingetrokken. Van de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

1.3.

Mr. [A] voornoemd heeft zich per bericht van 12 oktober 2021 formeel onttrokken als advocaat. Voor [gedaagde sub 1] heeft zich geen andere advocaat gesteld.

1.4.

Daarna volgt dit vonnis.

2. Waar gaat het in deze zaak over?

2.1.

[eiseres] is een medisch laboratorium [.] . Voor het afnemen van tests was personeel nodig. In juli 2020 is [eiseres] in contact gekomen met [onderneming] B.V., een onderneming waar [gedaagde sub 2] enig bestuurder van is en waar [gedaagde sub 1] op haar beurt weer enig bestuurder van is. Vanuit [onderneming] B.V. is [gedaagde sub 1] ingezet als [functie] . [gedaagde sub 1] heeft tot oktober 2020 facturen gestuurd en door [eiseres] is aan [onderneming] B.V. voor een bedrag van € 24.005,- aan facturen betaald.

2.2.

In oktober 2020 werd bij [eiseres] intern rondvraag gedaan naar de werkzaamheden van [gedaagde sub 1] . Hieruit bleek dat [gedaagde sub 1] maar twee keer (op 25 juli 2020 en 10 augustus 2020) in de [...] had gewerkt. Daartussen en daarna had zij zich ziekgemeld. [gedaagde sub 1] heeft echter voor veel meer uren facturen gestuurd welke door [eiseres] zijn betaald.

2.3.

[eiseres] meent dat er sprake is van factuurfraude en vindt dat zij recht heeft op terugbetaling van een bedrag van € 23.706,50. [onderneming] B.V. biedt geen verhaal, omdat deze B.V. op eigen aangifte op 3 november 2020 failliet is verklaard. Daarom houdt [eiseres] in deze procedure [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] (via artikel 2:11 BW) als bestuurders hoofdelijk aansprakelijk wegens onrechtmatig handelen door het wekelijks gedurende enkele maanden valselijk opstellen en indienen van facturen bij [eiseres] . Daarnaast vordert [eiseres] de wettelijke handelsrente over de hoofdsom, de gemaakte beslagkosten ter hoogte van € 2.164,29, de (werkelijke) proceskosten en nakosten.

2.4.

[gedaagde sub 1] betwist dat ze slechts één dag heeft gewerkt. [gedaagde sub 1] erkent dat zij op enig moment ziek is geworden en stelt dat de facturatie door een stagiaire van [onderneming] B.V. werd gedaan. [gedaagde sub 1] stelt dat voorschotfacturatie in de branche normaal is, waardoor het logisch is dat facturen al verstuurd werden voordat de werkzaamheden waren verricht. [gedaagde sub 1] sluit niet uit dat er met de facturatie iets niet goed gegaan is en dat facturen zijn verstuurd waarvoor (nog) geen werk was verricht. Dit maakt volgens [gedaagde sub 1] nog niet dat zij als bestuurder aansprakelijk kan worden gehouden. In reconventie vordert [gedaagde sub 1] opheffing van de beslagen en een voorschot van € 10.000,- aan schadevergoeding door de volgens haar onterecht gelegde conservatoire beslagen.

3. De beoordeling

Verstek [gedaagde sub 2]

3.1.

is niet in de procedure verschenen, zodat tegen haar verstek wordt verleend. Op grond van artikel 140 lid 3 Rv wordt tussen partijen één vonnis gewezen dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.

Algemeen juridisch kader

3.2.

Bij de beoordeling moet het volgende voorop worden gesteld. Het gaat in een geval als het onderhavige om benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering. Ter zake van deze benadeling zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (Ontvanger/ [achternaam]).

3.3.

Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden (Beklamel-norm). In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen (Ontvanger/ [achternaam]).

3.4.

In de onderhavige zaak wordt [gedaagde sub 2] / [gedaagde sub 1] verweten dat zij als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiseres] door het sturen van facturen voor werkzaamheden die niet zijn verricht, terwijl zij wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat ze haar verplichtingen niet zou nakomen en dat haar vennootschap geen verhaal zou bieden indien voor de als gevolg daarvan optredende schade. [eiseres] beroept zich dus op de onder (ii) bedoelde aansprakelijkheid.

3.5.

Verder geldt dat indien het beroep op bestuurdersaansprakelijkheid slaagt en de rechtspersoon ( [onderneming] B.V.) wordt bestuurd door een rechtspersoon ( [gedaagde sub 2] ), ook de bestuurder van die rechtspersoon ( [gedaagde sub 1] ) via artikel 2:11 BW hoofdelijk aansprakelijk is.

De toepassing op het onderhavige geval

3.6.

De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van het volgende. [gedaagde sub 1] betwist dat zij maar één dag heeft gewerkt, maar onderbouwt of specificeert op geen enkele manier hoe vaak en wanneer zij wel zou hebben gewerkt. Zij erkent dat ze op een gegeven moment wegens ziekte is uitgevallen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de stellingen van [eiseres] dat [gedaagde sub 1] in totaal 2 dagen (25 juli 2020 en 10 augustus 2020) heeft gewerkt. Verder staat vast dat er in de periode van augustus t/m oktober wekelijks facturen gestuurd en betaald zijn. [gedaagde sub 1] erkent dat er facturen zijn gestuurd voor werkzaamheden die niet zijn verricht. Dat het volgens [gedaagde sub 1] zou gaan om voorschotfacturen maakt het niet anders dat facturen zijn gestuurd die betrekking hebben op een periode waarin geen werkzaamheden zijn verricht, terwijl hier wel betaling voor ontvangen is. Dat sprake zou zijn geweest van voorschot facturen blijkt overigens ook nergens uit: op geen van de facturen is het woord voorschot vermeld. Vast staat dat [eiseres] hierdoor schade heeft en dat deze schade niet meer verhaalbaar is bij [onderneming] B.V.

3.7.

[gedaagde sub 2] / [gedaagde sub 1] kan voor deze schade aansprakelijk worden gehouden indien haar handelen als bestuurder ten opzichte van [eiseres] in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat haar daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake van is en licht dit als volgt toe.

3.8.

[gedaagde sub 1] wist of had redelijkerwijze behoren te begrijpen dat het wekelijks versturen en innen van facturen voor werkzaamheden die niet zijn verricht, tot gevolg zou hebben dat ze haar verplichtingen niet zou nakomen. Ook wist of behoorde [gedaagde sub 1] redelijkerwijs te begrijpen dat haar vennootschap geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Uit de faillissementsverslagen is gebleken dat [onderneming] B.V. leeg was sinds haar oprichting. Toch is [gedaagde sub 1] gedurende een aantal maanden doorgegaan met het wekelijks innen van facturen, waarvan de urenaantallen en de bedragen waarvoor gefactureerd is, extreem zijn. Zo heeft [gedaagde sub 1] over de periode 12-09-2020 t/m 1809-2020 (factuurdatum 17 september 2020) gefactureerd voor 168 aan gewerkte uren, wat neerkomt op een factuurbedrag van € 4.065,60. Dit zou betekenen dat [gedaagde sub 1] elk uur van de dag gedurende een hele week heeft gewerkt. De week erna, de periode 19-09-2020 t/m 24-09-2020 (factuurdatum 24-09-2020), heeft [gedaagde sub 1] een bedrag van € 5.420,80 voor 224 gewerkte uren gefactureerd. Dit zijn meer uren dan in een week zitten. De week daarna heeft [gedaagde sub 1] eveneens voor 168 aan werkuren gefacureerd. De facturen zijn evident onjuist. [gedaagde sub 1] was de enige werkzame persoon en zij was ziek en werkte niet. Daarmee heeft [gedaagde sub 1] bewerkstelligd of toegelaten dat haar vennootschap haar verplichtingen onmogelijk kon nakomen. Voor zover de facturen door een stagiaire zouden zijn verstuurd, valt dit onder het bewerkstelligen of toelaten van deze handelswijze. Ten opzichte van [eiseres] is zodanig onzorgvuldig is gehandeld dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt en zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daaruit voortvloeiende schade.

3.9.

Hieruit volgt dat de rechtbank [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 23.706,50, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de datum van iedere individuele factuurbetaling tot de dag van algehele voldoening. Het verweer dat geen handelsrente verschuldigd is omdat [gedaagde sub 1] particulier is gaat niet op nu zij vanuit haar vennootschap [onderneming] B.V. gehandeld heeft.

De beslagkosten en de vordering in reconventie

3.10.

[eiseres] heeft verzocht om hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] in de beslagkosten ter hoogte van in totaal € 2.164,29. De rechtbank wijst deze kosten toe nu is gebleken dat het beslag terecht gelegd is. Hieruit volgt dat de vordering in reconventie van [gedaagde sub 1] (een voorschot van € 10.000,- aan schadevergoeding wegens onterecht gelegde beslagen) wordt afgewezen.

De proceskosten

3.11.

[eiseres] vordert primair veroordeling tot vergoeding van de door haar werkelijk gemaakte kosten. Subsidiair vordert [eiseres] de proceskosten berekend op de gebruikelijke wijze. Volgens vaste jurisprudentie is slechts in bijzondere gevallen vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten aangewezen. Dat hier in dit geval sprake van is heeft [eiseres] nagelaten te onderbouwen. De conclusie is dat er geen aanleiding is af te wijken de gebruikelijke kostenveroordeling op basis van het geldende liquidatietarief, zodat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zullen worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:

- dagvaarding € 83,38

- griffierecht € 2.042,00

- salaris gemachtigde € 1.442,00 (2 punten x tarief € 721,00)

Totaal € 3.567,38

Voor de conclusie van antwoord in reconventie wordt geen apart procespunt toegewezen, omdat deze vordering in reconventie in zodanige mate samenhangt met de vordering van [eiseres] dat haar conclusie van antwoord in reconventie gelijk kan worden gesteld aan een processtuk zonder bijzondere inhoud waar geen punt voor wordt toegekend.

4 De beslissing

De rechtbank

in conventie

4.1.

veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 23.706,50, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW vanaf de datum van iedere individuele factuurbetaling van [eiseres] aan [onderneming] B.V. tot aan de dag van algehele voldoening;

4.2.

veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.164,29 aan beslagkosten;

4.3.

veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden vastgesteld op € 3.567,38, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening en veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk in de nakosten;

4.4.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

in reconventie

4.5.

wijst de vordering af.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021.

type: HW (5330)

coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature