Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Vraagstelling aan een deskundige ter beoordeling van werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW voor RSI-klachten werknemer. (ZIE OOK: ECLI:NL:RBMNE:2021:4197)

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 8692477 UC EXPL 20-6102 MS/1270

Vonnis van 30 juni 2021

inzake

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder ook te noemen [eiser] ,

eisende partij,

gemachtigde: mr. J.G. Keizer,

tegen:

de besloten vennootschap

[verweerster] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verder ook te noemen [verweerster] ,

gedaagde partij,

gemachtigde: mr. M.W.J. Ariëns.

1 De procedure

1.1.

[eiser] heeft een dagvaarding met producties ingediend. [verweerster] heeft vervolgens een conclusie van antwoord met producties ingediend. [eiser] heeft hierop gereageerd door middel van een conclusie van repliek met een productie, waarna [verweerster] een conclusie van dupliek met producties heeft ingediend. [eiser] heeft ten slotte nog een nadere productie in het geding gebracht.

1.2.

Op 20 april 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar [eiser] is verschenen met mr. Keizer. Namens [verweerster] is mr. Ariëns verschenen, vergezeld door mevrouw [A] , hoofd hr bij [verweerster] . Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij [verweerster] gebruik heeft gemaakt van een pleitnota. Partijen hebben op elkaars standpunten kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] is per 1 juli 2009 in dienst getreden bij [verweerster] en vervulde laatstelijk de functie van [functie] voor 40 uur per week. Hij moest in deze functie zorgdragen voor een juiste, volledige en tijdige samenstelling van alle voorkomende periodieke (financiële) rapportages van [verweerster] en was verantwoordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van financiële inhoudingen en afdrachten. [eiser] heeft een aangeboren aandoening, waardoor hij beperkingen heeft aan zijn linkerhand en zijn beide benen.

2.2.

Op 13 april 2015 heeft [eiser] aan [verweerster] schriftelijk melding gemaakt van RSI-klachten. Hij heeft zich op 28 april 2015 hiervoor ziek gemeld. [eiser] heeft sindsdien geen werkzaamheden meer voor [verweerster] verricht. Het UWV heeft hem per 25 april 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheids-percentage van 100%. [verweerster] heeft het dienstverband met toestemming van het UWV opgezegd tegen 30 september 2017. Het UWV heeft [eiser] met ingang van 15 juli 2019 een IVA-uitkering toegekend.

3 De vordering en het verweer

3.1.

[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat [verweerster] aansprakelijk is voor de door hem geleden en te lijden schade als gevolg van zijn gezondheidsklachten - zoals vermeld onder paragraaf E van de dagvaarding - die zijn veroorzaakt door de omstandigheden waaronder hij heeft moeten werken, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.

3.2.

[eiser] baseert zijn vordering op artikel 7:658 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hij stelt zich op het standpunt dat hij door de omstandigheden waaronder hij bij [verweerster] zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten blijvende schade heeft geleden als gevolg van RSI-klachten en dat [verweerster] onvoldoende aan haar zorgplicht heeft voldaan om deze RSI-klachten te voorkomen.

3.3.

[verweerster] concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente. [verweerster] betwist dat [eiser] aan RSI-klachten dan wel andere gezondheidsklachten lijdt, dat deze klachten in de uitoefening van zijn functie zijn ontstaan en dat zij haar zorgplicht om RSI-klachten bij [eiser] te voorkomen zou hebben geschonden.

4 De beoordeling

toetsingskader

4.1.

In artikel 7:658 lid 1 BW is bepaald dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.

Ingevolge het tweede lid is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

4.2.

Ingevolge vaste rechtspraak (zie HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1717 (SVB/ [achternaam 1] ), r.o. 4.2.2-4.2.3 en HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1721 ( [onderneming 1] / [achternaam 2] ), r.o. 4.1.2-4.1.3), geldt het navolgende. Op grond van art. 7:658 lid 2 BW is het aan de werknemer te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade moet in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Dit wordt de arbeidsrechtelijke omkeringsregel genoemd. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt, en zo nodig bewijst, dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt. De hier bedoelde regel drukt het vermoeden uit dat, indien de zojuist genoemde feiten komen vast te staan, de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Gelet daarop is voor dit vermoeden geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.

4.3.

Gezien het voorgaande moet beoordeeld worden of [eiser] schade heeft geleden als gevolg van RSI-klachten en zo ja, of de RSI-klachten in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [verweerster] zijn ontstaan. Ook dient beoordeeld te worden of [verweerster] heeft voldaan aan haar zorgplicht om deze gezondheidsschade in de vorm van RSI-klachten bij [eiser] te voorkomen. Hierna zullen de stellingen worden weergegeven die [eiser] en [verweerster] hierover hebben ingenomen.

de standpunten van partijen met betrekking tot de gestelde schade als gevolg van RSI-klachten

het standpunt van [eiser]

4.4.

[eiser] stelt dat hij sinds eind 2014 klachten aan zijn vingers, armen, nek en schouders ervaart en dat deze klachten in april 2015 dermate waren toegenomen dat hij daarvoor zijn huisarts heeft geconsulteerd. De huisarts heeft hem doorverwezen naar een fysiotherapeut en deze heeft hem na één behandeling doorverwezen naar [onderneming 2] voor een multidisciplinaire behandeling. Daar is de volgende diagnose gesteld: ‘RSI-klachten, alsook nek, schouder- en armklachten rechts meer dan links.’ Hij is als gevolg van deze klachten door het UWV volledig arbeidsongeschikt geacht en [verweerster] heeft hem ook wegens langdurige ziekte ontslagen. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn klachten verschillende medische stukken, waaronder een medisch advies van de bedrijfsarts/verzekeringsarts [B] , in het geding gebracht.

het standpunt van [verweerster]

4.5.

[verweerster] betwist de door [eiser] gestelde gezondheidsklachten. [verweerster] wijst erop dat RSI een omstreden fenomeen is en dat er onduidelijkheid bestaat over de oorzaken van RSI, over de vraag hoe RSI kan worden aangetoond en hoe RSI kan worden voorkomen.

Volgens [verweerster] is het volstrekt onzeker of er daadwerkelijk gezondheidsklachten zijn en wat de vermeende gezondheidsklachten van [eiser] precies inhouden. Zij stelt dat uit de probleemanalyse van 8 juni 2015 van de bedrijfsarts die [eiser] na zijn ziekmelding heeft onderzocht niet blijkt dat bij hem sprake was van RSI-klachten. Uit de probleemanalyse blijkt wel duidelijk dat er bij [eiser] ook spanningen speelden voortkomend uit een door hem ervaren gespannen werkverhouding. Uit de brieven van de revalidatiearts van [onderneming 2] kan volgens [verweerster] niet worden afgeleid dat eventuele gezondheidsklachten van [eiser] zijn terug te voeren op RSI-(achtige )klachten. Wel kan uit de informatie van de revalidatiearts worden afgeleid dat het vanwege multiple problemen niet is uitgesloten dat de gezondheidsklachten waarmee [eiser] zich in april 2015 ziek meldde direct dan wel indirect veroorzaakt werden door pre-existente klachten (zowel van lichamelijke als psychische aard). [verweerster] wijst er verder op dat [eiser] blijkens het patiëntenjournaal van zijn huisarts in 2012 ook al vergelijkbare klachten heeft geuit.

de standpunten van partijen ten aanzien van het causaal verband

het standpunt van [eiser]

4.6.

[eiser] doet een beroep op de arbeidsrechtelijke omkeringsregel. Hij stelt dat hij onder omstandigheden heeft moeten werken die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid (te weten veelvuldig en repetitief computergebruik in een (te) statische houding en een (te) hoge werkdruk) en dat RSI-klachten hierdoor veroorzaakt kunnen worden. Hierdoor wordt vermoed dat zijn gezondheidsklachten zijn veroorzaakt door de omstandigheden waaronder hij heeft moeten werken.

4.7.

[eiser] stelt dat qua werkhouding en fysieke werkuitvoering sprake was van monotone en repetitieve werkzaamheden die in langdurige statische houdingen werden uitgevoerd. Hij werkte met name met het digitale boekhoudsysteem Exact. Verder werd gewerkt in Word en Excel en er werden op een dag vele e-mails gewisseld met collega’s en derden. Het was volgens [eiser] praktisch niet mogelijk alle documenten uit te printen. Het analyseren, invoeren en verwerken van de verschillende gegevens, dat 90% van zijn werkzaamheden bedroeg, kon niet anders dan via en achter de computer plaatsvinden. Binnen de verschillende spreadsheets en documenten kon niet (effectief) anders worden gewerkt dan met veelvuldig gebruik van de muis en toetsenbord. Mondeling overleg met collega’s vond voornamelijk plaats vanachter zijn bureau.

4.8.

[eiser] stelt dat hij thuis niet of nauwelijks voor privédoeleinden gebruikmaakte van zijn pc omdat hij tijdens zijn werkuren al veel achter een computer zat. Als hij ’s avonds achter zijn computer zat, was dit voor werk. In het half jaar voor zijn uitval was hij drie tot vier avonden per week thuis achter zijn computer werkzaam voor [verweerster] . Werknemers waren weliswaar niet verplicht in de avonduren de e-mail te controleren en te beantwoorden en/of door te werken, maar dit werd door de leidinggevenden die zelf wel vaak ’s avonds laat e-mails verstuurden wel impliciet aangemoedigd. In die e-mails werd dan vaak aangegeven dat al de volgende dag een reactie moest volgen. Bovendien werd verwacht dat spoedklussen ook na 17.00 uur nog werden uitgevoerd. [eiser] had voor zijn indiensttreding bij [verweerster] geen smartphone, maar [verweerster] heeft hem een iPhone 6 verstrekt zodat hij ook buiten kantoor bereikbaar was.

4.9.

Volgens [eiser] is algemeen bekend dat werken in ongemakkelijke houdingen, voortdurend werken in dezelfde houding (statische belasting) en repeterende bewegingen schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid. Dit zijn bovendien de primaire risicofactoren voor het ontwikkelen van RSI-klachten. TNO noemt in haar rapportage Arbobalans 2018 klachten aan de nek, schouders, armen, polsen en handen een van de meest voorkomende beroepsziekten. Hiermee is volgens [eiser] voldoende aannemelijk dat de omstandigheden waaronder hij bij [verweerster] heeft gewerkt schadelijk kunnen zijn geweest voor zijn gezondheid. Hij had bovendien vóór 2014 geen vergelijkbare klachten. De klachten uit 2012 waarnaar [verweerster] heeft verwezen, waren het gevolg van het stoten van zijn elleboog.

het standpunt van [verweerster]

4.10.

[verweerster] stelt zich op het standpunt dat de omkeringsregel niet op RSI-zaken van toepassing is, omdat het causaal verband daarin te onzeker en te onbepaald is. Zij betwist dat de door [eiser] gestelde klachten door zijn werkomstandigheden zijn veroorzaakt en stelt dat zijn uitval in 2015 is veroorzaakt door niet-werkgerelateerde factoren in de privésfeer die buiten haar invloedssfeer liggen en mogelijk ook door pre-existente klachten als gevolg van zijn aangeboren beperkingen. Bovendien is het ook mogelijk dat de klachten van [eiser] hun oorsprong vinden in dienstverbanden bij vorige werkgevers. Volgens [verweerster] verrichtte [eiser] zijn 40-urige werkweek tijdens reguliere kantoortijden en nam hij elke dag (ten minste) een pauze van 30 minuten. Zijn werk bestond over het algemeen genomen voor 90% uit het analyseren en uitwerken van cijfers en voor 10% uit overleg. Het analyseren en beoordelen vond plaats in alle soorten van omstandigheden en niet alleen of hoofdzakelijk uit beeldschermwerk. [eiser] nam deel aan vergaderingen, voerde (telefonische) overleggen en las de financiële stukken uit kranten (in hardcopy). Er waren bovendien speciale printers waarmee Exceloverzichten en andere rapportages in A3-formaat konden worden uitgeprint om medewerkers in staat te stellen hun eventuele fysieke belasting van beeldschermwerk te beperken.

de standpunten van partijen ten aanzien van de zorgplicht van [verweerster]

het standpunt van [eiser]

4.11.

[eiser] stelt zich op het standpunt dat [verweerster] niet aan haar zorgplicht heeft voldaan om de door hem geleden schade als gevolg van RSI-klachten te voorkomen. Hij wijst erop dat de wet werkgevers verplicht ervoor te zorgen dat beeldschermwerk geen gevaar oplevert voor de veiligheid en de gezondheid van hun werknemers. Artikel 5.10 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Arbobesluit) zoals dat tijdens het dienstverband van [eiser] luidde bepaalde in dit verband: “De arbeid aan een beeldscherm is zodanig georganiseerd dat deze arbeid telkens na ten hoogste twee achtereenvolgende uren wordt afgewisseld door andersoortige arbeid of door een rusttijd, zodanig dat de belasting van het verrichten van de arbeid aan een beeldscherm wordt verlicht.” Volgens [eiser] is niet gebleken dat [verweerster] maatregelen heeft genomen (en hierop toezicht heeft gehouden) dat hij zijn werk zo zou inrichten. Zijn werk was niet afwisselend en bestond voor 90% uit analyseren en uitwerken. Er was sinds zijn indiensttreding tot april 2015 geen pauzesoftware op zijn computer geïnstalleerd, waardoor hij niet werd geïnstrueerd om korte pauzes te nemen. Hiermee werd niet voldaan aan artikel 5.10 van het Arbobesluit . Het was voor hem lastig om vaak van zijn plek te gaan en pauzes te houden in verband met de werkdruk en zijn lichamelijke beperkingen, waardoor hij gedurende dag maximaal één uur kan lopen of staan. Gezien zijn beperkingen kon hij geen gebruikmaken van de fitnessruimte bij [verweerster] of van de aangeboden stoelmassages. Niet is gebleken dat [verweerster] , zoals vereist op grond van artikel 5 van het Arbobesluit , een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) heeft opgesteld waarmee specifiek rekening is gehouden met de gevaren die op hem betrekking hebben.

4.12.

Op 22 april 2015 is in opdracht van [verweerster] een medisch werkplekonderzoek uitgevoerd door [onderneming 3] . Volgens [eiser] was dat niet eerder gebeurd. Uit het onderzoek bleek volgens [eiser] dat de werkplekinstelling en de computerunit niet voldeden. [onderneming 3] heeft geconstateerd dat de armleuningen van de stoel van [eiser] te lang waren, waardoor hij niet goed kon aanschuiven, en dat de hoogte van zijn bureau moest worden aangepast. Verder is gebleken dat [eiser] schuin achter zijn bureau zat. Volgens [eiser] was hij daartoe genoodzaakt om zijn rechterarm volledig op het bureau te kunnen laten rusten, mede in verband met zijn al bekende beperkingen en is hij door [verweerster] niet of onvoldoende geïnstrueerd over zijn scheve zithouding. [onderneming 3] heeft een aangepaste muis geadviseerd, zodat hij de herhaalde bewegingen meer kon afwisselen en daarmee zijn rechterarm kon ontzien. Er is niet eerder een aangepaste muis voor [eiser] aangeschaft, terwijl de klachten met name aanwezig waren bij langdurig gebruik van de muis. [eiser] stelt dat door [verweerster] niet of onvoldoende rekening is gehouden met zijn individuele omstandigheden. Omdat zijn linkerhand nauwelijks functioneel inzetbaar is, is hij volledig afhankelijk van zijn rechterhand. Dit bracht een grotere belasting voor zijn rechterhand met zich mee. Niet is gebleken dat [verweerster] hiermee bij de inrichting van zijn werkplek, zoals bij de zithouding achter zijn bureau en bij het beschikbaar stellen van materialen, rekening heeft gehouden.

4.13.

[eiser] stelt verder dat zijn toenmalige leidinggevende hem in maart 2015 totaal onverwacht en op harde toon heeft laten weten dat zij niet tevreden was met zijn functioneren en dat zij heeft aangestuurd op zijn ontslag. Dit kan [verweerster] worden verweten en heeft bijgedragen aan het ontwikkelen en/of instandhouden van zijn gezondheidsklachten. [eiser] stelt ten slotte dat de werkdruk erg hoog was, dat hij daardoor veel thuis werkte en op het werk niet altijd pauzes kon nemen. Ook nam hij niet al zijn vakantiedagen op. Hij stelt dat [verweerster] hem instructies had moeten geven over hoe om te gaan met de werkdruk en erop toe had moeten zien dat er pauzes werden genomen en vakantiedagen werden opgenomen. Ook op dit punt is [verweerster] zijn zorgplicht jegens hem niet nagekomen.

het standpunt van [verweerster]

4.14.

[verweerster] stelt zich op het standpunt dat zij wél aan haar zorgplicht heeft voldaan. Zij stelt dat [eiser] naast het werkplekonderzoek in april 2015 ten minste twee keer eerder een werkplekonderzoek heeft gehad waarbij hij door [onderneming 3] is geadviseerd over een goede werkhouding, een optimale werkplek en om te zorgen voor voldoende rustmomenten op een dag. Volgens [verweerster] blijkt uit het rapport dat [onderneming 3] van het werkplekonderzoek in april 2015 heeft opgemaakt niet dat zij niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Blijkens het rapport voldeden de bureaustoel en het bureau aan de NEN-normering en de arbo-eisen. Voor het overige ging het alleen om kleine aanpassingen qua instellingen waarin [eiser] een eigen verantwoordelijkheid had. De mogelijkheid om pauzesoftware te gebruiken was binnen [verweerster] algemeen bekend. Veel medewerkers gebruikten deze applicatie echter niet omdat zij deze irritant vonden. De aangepaste muis die [onderneming 3] heeft aanbevolen heeft [verweerster] voor [eiser] aangeschaft.

4.15.

[verweerster] stelt dat zij al jaren meedoet aan Best Workplaces in Nederland en dat zij hoog scoort in de ranking. Dit toont aan dat zij een organisatie is die structureel en zorgvuldig bezig is met het welzijn van haar medewerkers. Zij moedigt haar medewerkers aan gebruik te maken van de eigen fitnessruimte op kantoor, er is een ruimte voor tafelvoetbal gecreëerd en er werden kosteloze stoelmassages aangeboden. [eiser] heeft echter geen gebruik gemaakt van de fitnessfaciliteiten en heeft slechts één keer gebruikgemaakt van de mogelijkheid van een gratis stoelmassage. Met uitzondering van [eiser] is geen enkele andere medewerker van [verweerster] in het verleden uitgevallen met een langdurige arbeidsongeschiktheid als gevolg van vermeende RSI-klachten.

4.16.

[verweerster] stelt dat zij al haar werknemers - dus ook [eiser] - veelvuldig instructies heeft gegeven over het inlassen van pauzes, het aannemen van de juiste houding en het onderbreken van computerwerk. Daarop werd door [verweerster] toegezien en in het voorkomende geval werden werknemers daar ook op aangesproken. [verweerster] zag toe op een gelijkmatige werkverdeling binnen haar teams en onder haar medewerkers. [eiser] was onderdeel van het team [.] , waarin tien medewerkers werkzaam waren. De werkverdeling binnen dit team gebeurde qua werkdruk en naar evenredigheid. Er was geen sprake van een (ongezond) hoge werkdruk die niet bij de functie en verantwoordelijkheden van [eiser] paste en dit werd ook niet zo door de collega’s binnen dit team ervaren. [eiser] heeft zelf ook nooit aangegeven dat hij de werkdruk niet aankon.

4.17.

[verweerster] betwist dat zij van [eiser] verwachtte dat hij tot in de late avonduren bereikbaar was. Het verstrekken van een iPhone 6 had daar ook niets mee te maken. [verweerster] betwist ook dat [eiser] voor zijn uitval drie tot vier avonden per week thuis achter zijn computer voor [verweerster] werkzaam was. Eventueel computergebruik door [eiser] thuis in de avonduren was niet op instructie van [verweerster] en werd door [verweerster] ook niet van [eiser] gevraagd en is daarom voor privédoeleinden geweest. De vermeende gewerkte uren in de avond waren bovendien niet zichtbaar in de output van [eiser] . [eiser] was ten slotte wel degelijk in staat vakantie op te nemen. Uit zijn vakantiedagenoverzichten blijkt dat hij in de jaren 2013, 2014 en 2015 slechts drie maanden de volledige vijf dagen per week heeft gewerkt omdat hij de overige dagen vakantiedagen opnam. De omstandigheid dat hij niet al zijn vakantiedagen heeft opgemaakt betekent niet dat hij onvoldoende rust heeft gehad. Hij had namelijk recht op 42 vakantiedagen en dat is meer dan twee keer zoveel als wettelijk vereist. Ten aanzien van de kritiek die de toenmalige leidinggevende in maart 2015 op het functioneren van [eiser] heeft geuit, stelt [verweerster] dat er al veel langer kritiek was op zijn functioneren en dat deze kritiek dus niet onverwacht kwam.

5 De verdere beoordeling

5.1.

De kantonrechter stelt vast dat partijen onder meer van mening verschillen over de vraag of [eiser] schade heeft geleden als gevolg van RSI-klachten en of hij deze schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij [verweerster] heeft geleden. Dit kan op basis van de zich in het dossier bevindende medische informatie thans nog niet worden vastgesteld. De kantonrechter is daarom voornemens om een deskundige te benoemen.

5.2.

Partijen verschillen op een aantal punten van mening over de werkomstandigheden waaronder [eiser] zijn werkzaamheden bij [verweerster] heeft moeten verrichten, maar dit verschil van mening is naar het oordeel van de kantonrechter niet zo fundamenteel dat hierover eerst bewijslevering moet plaatsvinden. Voor zover partijen verschillende standpunten innemen, zal de deskundige worden gevraagd deze standpunten in zijn/haar beoordeling te betrekken. Hiervoor geldt verder nog het volgende.

5.3.

Ten aanzien van de werkomstandigheden waaronder [eiser] zijn werkzaamheden bij [verweerster] heeft moeten verrichten, stelt de kantonrechter vast dat partijen het erover eens zijn dat het werk van [eiser] voor 90% uit het analyseren en uitwerken van cijfers en voor 10% uit overleg bestond. Zij zijn het alleen niet eens over de mate waarin tijdens die 90% de muis of het toetsenbord moest worden gewerkt. Partijen zijn het er ook over eens dat [eiser] tussen de middag meestal minstens een half uur pauze nam. [verweerster] heeft gesteld dat zij [eiser] wel eens een krant heeft zien lezen, maar heeft niet gesteld dat dit dagelijks gebeurde en dat dit als tweede pauzemoment kan worden aangemerkt. Verder blijkt uit het werkplekonderzoek van [onderneming 3] dat tot april 2015 de stoel van [eiser] niet goed stond afgesteld, zijn bureaublad niet op de goede hoogte stond, hij scheef voor zijn bureau zat, Workpace niet werd gebruikt en hij een gewone muis gebruikte. Dit is door partijen niet betwist. Tussen partijen is wel weer in geschil of [verweerster] in het half jaar voorafgaand aan zijn uitval 3 tot 4 avonden per week thuis werkte en zo ja, of dit door [verweerster] van hem werd verwacht.

5.4.

Ten aanzien van de vraag of [eiser] de door hem gestelde schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij [verweerster] heeft geleden, geldt het volgende. De kantonrechter volgt het standpunt van [verweerster] dat, gezien de onduidelijkheid over de aard en de oorzaken van RSI, het verband tussen de door [eiser] gestelde schade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is en dat er daarom geen aanleiding is de arbeidsrechtelijke omkeringsregel toe te passen als omschreven in 4.2. Dit betekent dat [eiser] in deze procedure dient te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat zijn bewijslast op dit punt dus niet wordt verlicht door toepassing van een bewijsvermoeden.

5.5.

[verweerster] heeft ten aanzien van het causaal verband tussen de werkomstandigheden en de schade van [eiser] aangevoerd dat deze schade ook kan zijn veroorzaakt door problemen in de privésfeer, pre-existente klachten en dat ook vorige werkgevers een rol zouden kunnen hebben gespeeld. [verweerster] heeft de mogelijke rol van vorige werkgevers echter onvoldoende nader onderbouwd. De kantonrechter gaat daarom aan dit verweer voorbij. De deskundige zal worden gevraagd zich uit te laten over de andere door [verweerster] genoemde alternatieve oorzaken.

5.6.

Partijen hebben zich nog niet uitgelaten over de discipline en de persoon van de te benoemen deskundige en over eventuele vragen die gesteld moeten worden. De kantonrechter zal partijen daartoe eerst in de gelegenheid stellen. Indien partijen er niet in slagen om gezamenlijk tot een voorstel voor een te benoemen deskundige te komen, zal de kantonrechter een deskundige benoemen. Aangezien de bewijslast op [eiser] rust, komt het voorschot voor zijn rekening.

5.7.

De kantonrechter is voornemens de deskundige de volgende vragen ter beantwoording voor te leggen:

Algemene toelichting

De kantonrechter verzoekt u bij de beantwoording van onderstaande vragen uit te gaan van de arbeidsomstandigheden zoals omschreven in 4.7, 4.8, 4.10 en 5.3 van dit tussenvonnis. Voor zover partijen over deze arbeidsomstandigheden verschillende standpunten innemen, verzoekt de kantonrechter u deze verschillende standpunten in uw beoordeling te betrekken in die zin dat u steeds aangeeft of het voor de beantwoording van de desbetreffende vraag uitmaakt of het standpunt van de ene partij dan wel van de andere partij wordt gevolgd, en zo ja, tot welke verschillende antwoorden dat leidt en waarom dat zo is.

1. Is de aan u overgelegde medische informatie toereikend om tot een deskundig oordeel omtrent de onderstaande vragen te kunnen komen? Zo nee, over welke informatie dient u alsnog te beschikken? Kunt u daarvoor zorgdragen?

2. De situatie na de werkzaamheden bij [verweerster]

Toelichting

Dit onderdeel heeft tot doel inzicht te verschaffen in de huidige en toekomstige (verwachte) gezondheidssituatie van betrokkene.

Vragen:

a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van de klachten, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen?

b. Kunt u uit de medische informatie uit de behandelende sector en van betrokkene opmaken wanneer de klachten van betrokkene precies zijn begonnen?

c. Wilt u een actuele inventarisatie van de medische voorgeschiedenis van betrokkene op uw vakgebied vermelden?

d. Wilt u bij uw antwoord op de vragen 2a en 2b aangeven welke gegevens u ontleent aan het relaas van betrokkene en welke u ontleent aan onderzoek van de door u verkregen medische gegevens?

e. Wat zijn uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?

f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? (zie tevens vraag 2h)

g. Kunt u gemotiveerd aangeven of de door u gestelde diagnose overeenkomt met één van de 11 zogenaamde specifieke ABBE's (aandoeningen aan het bewegingsapparaat in de bovenste extremiteit) alle beschreven in het SALTSA rapport* of betreft het hier een aspecifieke ABBE?

* Saltsa rapport: Richtlijnen voor de vaststelling van de arbeidsrelatie van aandoeningen aan het bewegingsapparaat in de bovenste extremiteit van mei 2000, opgesteld door J.K. Sluiter, K.M. Rest en M.H.W. Frings-Dresen. Dit Europese project is uitgevoerd door het Coronel Instituut voor Arbeid, Milieu en Gezondheid van het Academisch Medisch Centrum / Universiteit van Amsterdam.

h. Indien sprake is van klachten waarbij geen medisch objectiveerbare afwijkingen kunnen worden vastgesteld, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat uw differentiaal diagnostische overwegingen zijn?

i. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides, laatste druk), aangevuld met eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging?

j. Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel in zijn huidige toestand in het dagelijks leven, bij de vrijetijdsbesteding, bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en bij het verrichten van loonvormende arbeid? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?

k. Acht u de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van de klachten mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied gestelde diagnose?

l. Zo ja welke verbetering of verslechtering verwacht u?

m. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?

n. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de mate van functieverlies (als bedoeld in vraag 1g) en de beperkingen (als bedoeld in vraag 1h)?

o. Acht u voor een juiste beantwoording van deze vragen een onderzoek op een ander vakgebied geïndiceerd, en zo ja, wilt u dan een u goed bekend staande specialist aan beide partijen voorstellen?

p. Hoe luidt uw commentaar op het medisch advies van [B] van [onderneming 4] van 2 april 2021?

q. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van de zaak?

3. In de hypothetische situatie zonder werkzaamheden bij [verweerster]

Toelichting

Dit onderdeel heeft tot doel inzicht te verschaffen in de vraag of een causaal verband aanwezig is tussen de werkzaamheden die betrokkene bij [verweerster] heeft verricht en de door u in het vorige onderdeel geconstateerde klachten en afwijkingen. De vaststelling van het causaal verband vindt in het civiele aansprakelijkheidsrecht plaats aan de hand van een vergelijking tussen de huidige toestand van betrokkene (daaronder begrepen de prognose) en de hypothetische situatie waarin hij zich zou hebben bevonden als hij niet bij [verweerster] had gewerkt. Onderstaande vragen hebben tot doel de hypothetische situatie zonder dat betrokkene bij [verweerster] heeft gewerkt zo goed mogelijk in kaart te brengen.

Vragen:

a. Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als betrokkene niet de werkzaamheden bij [verweerster] zou hebben verricht? Kunt u aangeven welke werkzaamheden met name zouden hebben geleid tot of bijgedragen aan de thans bestaande klachten? Zijn er ook alternatieve oorzaken aan te wijzen, en zo ja, welke? Wilt u daarbij met name ingaan op de in 5.5 genoemde alternatieve oorzaken, namelijk problemen in de privésfeer en pre-existente klachten? Indien er sprake is van een combinatie van oorzaken, kunt u dan een percentage noemen waarin de oorzaken hebben geleid tot de klachten?

Toelichting

Meestal zal het niet mogelijk zijn om deze vragen met zekerheid te beantwoorden. Aan u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft, wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kúnt zeggen.

Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten en om aanvullende vragen voor te stellen.

6 De beslissing

De kantonrechter:

6.1.

verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 28 juli 2021, waar partijen zich schriftelijk dienen uit te laten omtrent de discipline en de persoon van de te benoemen deskundige en over de aan de deskundige voor te leggen vragen;

6.2.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature