U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Wsf; beroep ongegrond, eiseres heeft geen verzoek gedaan om terug te komen van eerder besluit, vw heeft terecht 2 jaar terugwerkende kracht toegepast bij alsnog geen rekening houden inkomen vader.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 20/3453

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2021 in de zaak tussen [eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. I. van Medenbach de Rooij),

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder (gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

In het besluit van 20 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen om bij de vaststelling van de aanvullende studiebeurs het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten.

In het besluit van 14 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard voor zover het gaat om de periode vanaf 1 januari 2018. Voor de aangevraagde periode vóór 1 januari 2018 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 17 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over en wat vinden partijen?

1. Eiseres heeft op 5 december 2019 een aanvraag ingediend om bij de vaststelling van de aanvullende studiebeurs het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten. Voor de periode na 1 januari 2018 heeft verweerder die aanvraag bij het bestreden besluit toegewezen, omdat er sprake is van een ernstig en structureel conflict.

2. Voor de periode vóór 1 januari 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiseres de aanvraag op 5 december 2019 heeft gedaan. Een aanvraag kan volgens verweerder alleen worden toegewezen over een periode van minder dan 2 jaar direct voorafgaande aan de aanvraag.

3. Eiseres is het niet eens met het besluit van verweerder. Zij wijst er in beroep op dat verweerder eerder eenzelfde aanvraag van haar van 11 augustus 2018 om het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten, bij besluit van 17 december 2018 heeft afgewezen. Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte haar aanvraag van 5 december 2019 niet ook opgevat als een aanvraag om terug te komen van dat eerdere besluit van 17 december 2018. Bij de aanvraag heeft zij namelijk ook nadrukkelijk gevraagd om het buiten beschouwing laten van het inkomen van haar vader van vóór 1 januari 2018. Eiseres wijst erop dat zij in de bezwaarfase nieuwe stukken heeft ingediend die aantonen dat zij over de periode van 2 juni 2010 tot 1 januari 2018 er ook recht op heeft dat het inkomen van haar vader buiten beschouwing moet worden gelaten. Daarmee heeft zij nieuwe feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aldus eiseres. Omdat verweerder niet heeft beoordeeld of in het kader van een herziening, oftewel het terugkomen van het eerdere besluit, mogelijk recht bestaat op terugwerkende kracht van twee jaar is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.

Is sprake van een herhaalde aanvraag, zodat de rechtbank de aangevoerde nieuwe feiten kan beoordelen?

4. Eiseres vindt dus dat er nieuwe feiten als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb zijn. Aan de beoordeling hiervan komt de rechtbank pas toe als sprake is van een herhaalde aanvraag. Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is namelijk alleen van toepassing op herhaalde aanvragen. Haar eerdere aanvraag van 11 augustus 2018 heeft eiseres gebaseerd op financiële redenen en een nietinbare alimentatie van haar vader. Haar huidige aanvraag is gebaseerd op een andere rechtsgrondslag, namelijk het hebben van een ernstig en structureel conflict met haar vader. Verweerder heeft op deze twee aanvragen twee verschillende onderzoeken verricht en heeft twee verschillende besluiten genomen. Er is in dit geval dus geen sprake van een herhaalde aanvraag en de rechtbank komt dan ook in zoverre niet toe aan de beoordeling of sprake is van nieuwe feiten.

Dat neemt niet weg dat de eis van het naar voren brengen van nieuwe feiten of omstandigheden, zoals genoemd in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, wel analoog van toepassing is op verzoeken om terug te komen van een eerder besluit. Maar de vraag die daarbij eerst moet worden beantwoord, is of eiseres in dit geval zo’n verzoek heeft gedaan.

Heeft eiseres een verzoek gedaan om terug te komen van het eerdere besluit?

5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres’ aanvraag niet heeft hoeven opvatten als een verzoek om terug te komen van het besluit van 17 december 2018. Eiseres heeft in haar aanvraag of in haar bezwaar niet expliciet vermeld dat zij zo’n verzoek doet. Ook verder heeft verweerder haar aanvraag niet hoeven op te vatten als verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. De stukken die eiseres in deze procedure heeft overgelegd, gaan namelijk allemaal over het gestelde ernstige en structurele conflict met haar vader. Bij de eerdere procedure uit 2018 ging het daar niet om. Toen heeft eiseres verklaard dat haar vader geen alimentatie betaalde, wat een financiële reden is. Eiseres heeft bij die eerdere aanvraag geen verklaringen afgelegd die betrekking hebben op het bestaan van een ernstig en structureel conflict. Omdat het buiten beschouwing laten van het inkomen van eiseres’ vader op basis van zo’n conflict een andere grondslag voor de aanvraag is dan de eerdere aanvraag vanwege nietinbare alimentatie, kon van verweerder ook niet verwacht worden dat hij de huidige aanvraag zou opvatten als verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Alleen het feit dat de periode waarvoor eiseres nu een aanvraag heeft gedaan, grotendeels overeenkomt met de periode van de eerdere aanvraag, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om haar huidige aanvraag aan te merken als verzoek om terug te komen van het eerdere besluit.

6. Omdat er dus geen sprake is van een verzoek om van het eerdere besluit terug te komen, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of eiseres nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen.

Heeft verweerder de aanvraag voor de periode vóór1 januari 2018 terecht afgewezen?

7. Nu er geen sprake is van een verzoek om terug te komen van een eerder besluit, is verweerder bij zijn beoordeling terecht uitgegaan van de datum van de huidige aanvraag, 5 december 2019. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij eiseres’ verzoek alleen kan inwilligen vanaf 1 januari 2018, twee jaar voorafgaand aan de aanvraagdatum. Dat verweerder zo moet handelen volgt namelijk uit de wet. Verweerder is niet bevoegd om langer dan twee jaar terug te gaan bij het met terugwerkende kracht inwilligen van de aanvraag om inkomen buiten beschouwing te laten. Verweerder heeft eiseres’ aanvraag voor zover het gaat om de periode van vóór 1 januari 2018 dan ook terecht afgewezen.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en verweerder het besluit heeft mogen nemen zoals hij heeft gedaan. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

De rechter en griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Dit artikellid luidt: ‘Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.’

Zie artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit studiefinanciering 2000 .

Zie artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit studiefinanciering 2000 .

Artikel 3.14, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 , in samenhang gelezen met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit studiefinanciering 2000.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature