Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

RPU-uren bij de nationale politie. Er is sprake van opgewekt vertrouwen, maar verweerder mocht het algemeen belang laten prevaleren, zodat hij niet aan de gerechtvaardigde verwachten te hoefde voldoen. Schadevergoeding ivm overschrijding redelijke termijn

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 19/1961

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D. Duijvelshoff),

en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.C.M. Steenberghe),

en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. Eiseres is werkzaam bij verweerder. Zij maakt sinds 1 februari 2016 gebruik van de Regeling Partieel Uittreden (RPU) als bedoeld in artikel 13a, vierde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Haar arbeidsduur is vanaf dat moment feitelijk met vier uur per week verminderd. Voor de uren die zij minder werkt, wordt zij formeel geacht met verlof te zijn en ontvangt zij 50% van het brutosalaris. Hierdoor blijven alle aan het salaris gerelateerde aanspraken, zoals pensioenopbouw, gelijk.

2. Begin 2018 heeft de Belastingdienst het standpunt ingenomen dat de RPU weliswaar arbeidsrechtelijk als verlof wordt verwerkt, maar dat materieel gezien geen sprake is van verlof. De Belastingdienst merkt de RPU aan als gedeeltelijke beëindiging van de aanstelling. Er is (dus) sprake van deeltijdwerk en de RPU-uren kunnen niet meetellen als dienststijd in de zin van artikel 10a lid 1 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB). Dit betekent volgens de Belastingdienst ook dat over die uren geen pensioen kan worden opgebouwd. De Belastingdienst accepteert alleen volledige pensioenopbouw als de RPU ingaat maximaal tien jaar voorafgaand aan de pensioengerechtigde leeftijd (met ingang van 1 januari 2018 is de pensioenrichtleeftijd 68 jaar). Dit standpunt van de Belastingdienst heeft ertoe geleid dat de Stichting Pensioenfonds ABP het Pensioenreglement met ingang van 1 januari 2018 heeft aangepast.

3. Via Intranet zijn medewerkers van de politie vanaf half januari 2018 geïnformeerd over de (mogelijke) gevolgen van de uitleg door de Belastingdienst van de toepasselijke regelgeving. Vervolgens zijn deelnemers aan de RPU in mei 2018 geïnformeerd over de gevolgen voor hun pensioenopbouw en over de mogelijkheid de deelname aan de RPU tijdelijk stop te zetten om het pensioengemis te beperken.

4. In de salarisspecificatie van november 2018 van eiseres is met terugwerkende kracht tot januari 2018 een verminderde pensioenopbouw in de salarisbetaling verwerkt. De rechtbank merkt deze salarisstrook aan als het primaire besluit. Hiertegen heeft eiseres op 20 december 2018 bezwaar gemaakt. In het besluit van 18 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen deze salarisspecificatie ongegrond verklaard omdat de verminderde pensioenopbouw een gevolg is van een wijziging van de fiscale regelgeving en van het Pensioenreglement. Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat hij het Pensioenreglement moet uitvoeren en daarbij geen beleidsruimte heeft.

5. Tegen het besluit van 18 april 2019 heeft eiseres beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

6. Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

7. Bij brieven van 7 december 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen toe te lichten welke betekenis de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 november 2020 voor het beroep hebben. Partijen hebben gebruik gemaakt van deze gelegenheid. In haar reactie heeft eiseres daarnaast ook verzocht om een schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

8. Naar aanleiding van het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.

9. Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft en is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Opgewekt vertrouwen

10. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat in het toekenningsbesluit een toezegging aan haar is gedaan over het volledig behoud van pensioenopbouw bij deelname aan de RPU. Verweerder heeft deze toezegging zonder enige vorm van compensatie aan te bieden de facto eenzijdig ingetrokken. Met het toekenningsbesluit heeft verweerder verwachtingen gewekt en eiseres mocht ervan uitgaan dat die gewekte verwachtingen zouden worden waargemaakt dan wel dat de nadelige gevolgen van de eenzijdige wijziging van deze arbeidsvoorwaarde op enigerlei wijze zouden worden gecompenseerd.

11. De rechtbank stelt vast dat de verminderde pensioenopbouw, zoals deze voor het eerst met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 is toegepast bij de salarisbetaling van november 2018, in feite het gevolg is van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd. Door de verhoging van die leeftijd naar 68 jaar valt de ingangsdatum van de vermindering van de arbeidsduur van deelnemers aan de RPU als bedoeld in artikel 13a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Barp buiten de in artikel 10a, vierde lid van het UBLB genoemde termijn van 10 jaar. Volgens de Belastingdienst is feitelijk sprake van werken in deeltijd en is daarom geen sprake van een situatie waarbij verminderde pensioenopbouw achterwege dient te blijven. Er is dus sprake van een wijziging van regelgeving en van een nieuw standpunt van de Belastingdienst over de aard van de RPU zoals hiervoor vermeld onder 2., die samen van invloed zijn op de hoogte van de af te dragen pensioenpremies en daarmee op de pensioenopbouw van eiseres na toekenning van de RPU.

12. Nu belanghebbenden er in het algemeen niet op mogen vertrouwen dat de ten tijde van de toekenning geldende regelgeving onverminderd van kracht zal blijven, rust in zo’n situatie op het betrokken bestuursorgaan als regel geen verplichting om compensatie te bieden voor het door de verandering ontstane nadeel. De omstandigheden van het geval kunnen dit anders maken, met name als sprake is van door het bestuursorgaan gedane toezeggingen.

13. Volgens eiseres is van een dergelijke toezegging sprake. Verweerder heeft zich daarover in het bestreden besluit en in het (aanvullend) verweerschrift op het standpunt gesteld dat de mededeling in de toekenningsbesluiten, dat bij deelname aan de RPU de volledige pensioenopbouw in stand blijft, slechts van informatieve aard is en dat dit geen ondubbelzinnige toezegging is van een tot beslissen bevoegd orgaan. Verweerder was en is gebonden door de geldende fiscale regels en het Pensioenreglement. Verder heeft verweerder gesteld dat met de afspraken die met de Belastingdienst zijn gemaakt en de mogelijkheid om de keuze te maken om de deelname aan de RPU tijdelijk stop te zetten, de nadelige gevolgen zoveel mogelijk zijn beperkt.

14. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde orgaan kan worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent echter niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of eiseres op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan zij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden.

15. Onder verwijzing naar de uitspraken van de CRvB van 19 november 2020 is de rechtbank van oordeel dat ook in dit geval sprake is van een aan verweerder toe te rekenen toezegging waaruit eiseres redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de deelname aan de RPU niet van invloed zou zijn op de pensioenopbouw en daarmee op de te betalen pensioenpremie.

16. Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of verweerder gehouden is om aan de gerechtvaardigde verwachtingen te voldoen. Daartoe moet het belang van eiseres bij nakoming van de toezegging worden afgewogen tegen het algemeen belang.

17. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in dit geval hier niet toe gehouden. Vaststaat dat eiseres pas is geïnformeerd over de wijziging in de pensioenopbouw nadat haar verzoek om deelname aan de RPU al was ingewilligd. Eiseres heeft hier dus nadeel van ondervonden. Dit neemt echter niet weg dat het algemeen belang bij de inhouding van de pensioenpremie overeenkomstig de belastingwetgeving en het Pensioenreglement meer gewicht in de schaal legt dan het belang van eiseres. Bovendien heeft verweerder eiseres snel geïnformeerd over de gewijzigde regeling en de consequenties daarvan. Ook heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om de deelname tijdelijk stop te zetten, waarmee het gemis aan pensioenopbouw (gedeeltelijk) kon worden voorkomen. Onder deze omstandigheden mocht verweerder het algemeen belang laten prevaleren boven het belang van eiseres om de toezegging na te komen. De beroepsgrond slaagt niet.

18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Overschrijding redelijke termijn

19. Eiseres heeft op 24 december 2020 verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Zij heeft op 20 december 2018 bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie van november 2018. De totale duur van de procedure heeft daarmee in ieder geval langer dan twee jaren geduurd, waarbij eiseres stelt dat de overschrijding van de redelijke termijn haar niet valt toe te rekenen.

20. De vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiseres gedurende de hele procesgang en de aard van het bestreden besluit en het daardoor getroffen belang van eiseres. Indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, dient te worden beoordeeld of deze heeft plaatsgevonden in de bestuurlijke fase en/of in de rechterlijke fase. Ten slotte dient te worden beoordeeld tot welk bedrag aan schadevergoeding een eventuele overschrijding van de redelijke termijn moet leiden.

21. De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak is dat de redelijke termijn voor een procedure bij een bestuursorgaan en de rechtbank tezamen in beginsel twee jaar is, waarbij de termijn voor de bezwaarfase een half jaar en voor de beroepsfase anderhalf jaar is. Wat betreft de hoogte van de voor de overschrijding toe te kennen schadevergoeding wordt in het algemeen een vergoeding gepast geacht van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.

22. Het bezwaarschrift van eiseres is door verweerder op 20 december 2018 ontvangen, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de behandeling van het bezwaar op dat moment is aangevangen. Tot de datum van deze uitspraak zijn in de procedure van eiseres twee jaar en (bijna) drie maanden verstreken. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden in de aard van de zaak of de opstelling van eiseres voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is daarom overschreden. De procedure bij de rechtbank heeft, sinds de indiening van het beroep op 15 mei 2019, meer dan anderhalf jaar geduurd, zodat de vertraging is ontstaan in de rechterlijke fase.

23. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt een gedeelte van een half jaar, daarom zal de rechtbank eiseres een schadevergoeding toekennen van € 500,-. Dit bedrag komt ten laste van de Staat.

24. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn volledig is toe te rekenen aan de Staat, ziet de rechtbank aanleiding om de Staat te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 267,-. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding voor het indienen van het verzoek (met toepassing van de wegingsfactor 0,5 wegens de zwaarte van de zaak) voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

25. Voor een verzoek om schadevergoeding dat hangende beroep wordt gedaan is geen griffierecht verschuldigd. Voor het vergoeden van griffierecht bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan eiseres;

- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 267,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. S.G.M. van Veen en mr. M.N. Noorman, leden, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

ECLI:NL:CRVB:2020:2880 en ECLI:NL:CRVB:2020:2881

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van CRvB van 19 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2880 en van 25 september 2003 ECLI:NL:CRVB:2003:AL8281

Zie de uitspraak van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351

ECLI:NL:CRVB:2020:2880 en ECLI:NL:CRVB:2020:2881

Zie onder andere de uitspraken van de CRvB van 26 januari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009) en van 22 november 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY4284)


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature