Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

nobz; geen gronden bezwaar; hersteltermijn 2 weken te kort; beroep gegrond;

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 20/68

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. S.W. Derksen),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (het college), verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder van 2 december 2019.

Overwegingen

1.De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit. In het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, wegens het te laat indienen van de gronden.

2. Iemand die bezwaar maakt, moet op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb in het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar vermelden. Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het besluit. Als dat niet gebeurt, kan het bestuursorgaan na een herstelmogelijkheid het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvan kelijk verklaren.

3. Verweerder heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van eiseres van 29 juli 2019 geen gronden bevat. Verweerder heeft eiseres bij brief van 31 juli 2019 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken het bezwaarschrift compleet te maken. Eiseres heeft, zo blijkt uit het dossier, op 24 september 2019 op die brief gereageerd. Dat is te laat. Daarom is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.

4. Eiseres voert in beroep aan dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat zij binnen de bezwaartermijn, namelijk op 29 juli 2019, een pro-forma bezwaarschrift heeft ingediend en tevens nog binnen deze termijn, op 22 augustus 2019, heeft verzocht om een langere termijn voor het aanvullen van de bezwaargronden. Het college heeft nooit gereageerd op dit verzoek. Eiseres ging er daarom vanuit dat het college stilzwijgend met dat verzoek heeft ingestemd. Volgens eiseres had het college niet in redelijkheid kunnen besluiten om, bijna vier maanden na het verstrijken van de geboden hersteltermijn, gebruik te maken van de bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Het college heeft geen verklaring gegeven op het uitblijven van een reactie op het verzoek om de hersteltermijn te verlengen zodat er geen aanleiding bestond om de discretionaire bevoegdheid van artikel 6:6 Awb toe te passen.

4.1

De mededeling in de brief van het college van 31 juli 2019, dat het niet binnen twee weken aanvullen van het bezwaarschrift, kan leiden tot niet-ontvankelijkheidsverklaring van het bezwaar is volgens eiseres in strijd met de Awb, omdat hiermee de wettelijke bezwaartermijn wordt beperkt. Het onjuist informeren dient daarom voor rekening van het college te komen. Het college had moeten concluderen dat de gestelde hersteltermijn ten onrechte afdeed aan de wettelijke bezwaartermijn. Daarnaast is eiseres van mening dat de geboden hersteltermijn van twee weken onredelijk kort is. Gelet op het feit dat dit precies in de zomervakantie viel en dat nog een overleg was gepland om tot een oplossing te komen.

4.2

Eiseres voert verder aan dat de bevoegdheid tot niet-ontvankelijk verklaren een discretionaire bevoegdheid is. Volgens eiseres zijn de in de Awb gestelde termijnen bedoeld om te waarborgen dat binnen een redelijke termijn een bestuursrechtelijke geschil kan worden beslecht. Daartoe kan onderscheid worden gemaakt tussen termijnen van orde, zoals de hersteltermijn, en termijnen van openbare orde, zoals de bewaartermijn. Termijnen van openbare orde worden in beginsel na afloop van die termijn van rechtswege beëindigd. Een na die termijn ingediende bezwaarschrift is daarom in beginsel niet-ontvankelijk. Omdat de hersteltermijn een termijn van orde is en niet van openbare orde, heeft deze termijn niet dezelfde consequentie, aldus eiseres.

4.3

Volgens eiseres is uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 6:6 Awb niet af te leiden dat in alle gevallen tot niet-ontvankelijkheid moet worden besloten indien het verzuim niet tijdig wordt hersteld. Hieruit blijkt dat het goed mogelijk is dat het college ondanks het ontbreken van de gronden van de bezwaren van de belanghebbende op de hoogte is. De gronden van bezwaar waren bekend, zodat het college voldoende reden had om het bezwaar inhoudelijk te behandelen.

4.4

Anderzijds beroept eiseres zich op een verschoonbare termijnoverschrijding, als bovenstaande gronden niet slagen. Eiseres volgt het college niet in haar standpunt dat alleen de afdeling Juridische Zaken bevoegd zou zijn om aan te geven dat eiseres op een later moment de aanvullende gronden van bezwaar kon indienen. Uit het Mandaatregister gemeente Utrecht 2019 leidt eiseres af dat de afdeling Juridische Zaken bevoegd is tot het nemen van beslissingen op bezwaar en het kennelijk ongegrond dan wel kennelijk niet-ontvankelijk verklaren van een bezwaarschrift. Maar in dit geval gaat het om een processuele handeling van een ambtenaar die eiseres aan het college mocht toekennen. Eiseres vindt dat zij erop mocht vertrouwen dat zij de gronden van het bezwaar niet hoefde aan te vullen zolang door de heer [A] werd gepoogd om in overleg met de wethouder tot een minnelijke oplossing te komen. Op dit moment was de bezwaartermijn van zes weken nog niet verstreken. De heer [A] heeft uitdrukkelijk aangegeven dat het voortzetten van de bezwaarprocedure nog tot de mogelijkheden behoorde.

4.5

Tot slot stelt eiseres dat zij gehoord had moeten worden volgens artikel 7:2, lid 1, van de Awb . Volgens artikel 7:3 van de Awb kan van het horen worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Eiseres vindt dat bij het college ten minste enige twijfel had moeten bestaan over de ontvankelijkheid van het bezwaar. Er is volgens eiseres daarom ten onrechte afgezien van het horen.

5. De rechtbank overweegt het volgende.

5.1

Bij brief van 29 juli 2019 heeft eiseres onder nader aan te voeren gronden tijdig bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Niet in geschil is dat deze brief geen gronden bevat. Bij brief van 31 juli 2019 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na dagtekening van die brief de gronden in te dienen. Deze termijn zou verstrijken op 14 augustus 2019. In deze brief staat niet vermeld dat indien eiseres niet in staat is binnen de genoemde termijn de ontbrekende gegevens toe te zenden, zij schriftelijk om uitstel van deze termijn kan verzoeken. Eiseres heeft uit eigen beweging op 22 augustus 2019 een verzoek om uitstel voor het indienen van de gronden ingediend. Dat is te laat. Verweerder heeft niet gereageerd op dit uitstelverzoek. Eiseres heeft op 24 september 2019 alsnog gronden ingediend.

5.2

De vraag is nu of de hersteltermijn van twee weken om gronden in te dienen een redelijke termijn is en of het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn in artikel 6:6 van de Awb gegeven bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren nu eiseres niet binnen de gestelde termijn de gronden heeft ingediend of om uitstel van de herstelverzuimtermijn heeft verzocht.

5.3

Uit de gedingstukken is gebleken dat op 5 augustus 2019, op verzoek van eiseres, een overleg is geweest tussen het college en eiseres om tot een oplossing te komen. Het college had behoefte aan een interne overleg en heeft op 19 augustus 2019 per mail de negatieve uitkomsten van het interne overleg meegedeeld aan eiseres.

Uit bovenstaande kan worden afgeleid dat het college er mee bekend was dat eiseres bezwaren had tegen de beslissing die bij het besluit van 9 juli 2019 is genomen.

5.4

De wetgever stelt dat een bestuursorgaan een hersteltermijn dient te bieden die redelijk is, waarbinnen de bezwaarmaker het verzuim kan herstellen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door het college geboden hersteltermijn van twee weken te kort was gezien de in punt 5.3 genoemde feiten en omstandigheden. Partijen waren met elkaar in overleg en poogde om tot een oplossing te komen en daarbij was het college door middel van de ingediende zienswijze van 20 juni 2019 en het overleg van 5 augustus al op de hoogte van de bezwaren van eiseres. De rechtbank betrekt daarbij verder dat het college bekend was, gezien deze situatie zich voordeed in een vakantieperiode, wegens drukte ruim de tijd nodig had om dit geschil intern te bespreken. Ook heeft het college eiseres in zijn brief van 31 juli 2019 niet gewezen op de mogelijkheid om een uitstelverzoek in te dienen.

5.5

De rechtbank volgt eiseres ook in de gronden die zij naar voren brengt die betrekking hebben op de uitspraak van rechtbank Limburg van 22 september 2017. Daarin overweegt rechtbank Limburg het volgende; ‘De in de Awb gestelde termijnen zijn bedoeld te waarborgen dat binnen een redelijke termijn een bestuursrechtelijk geschil kan worden beslecht. Daartoe kan onderscheid worden gemaakt tussen termijnen van orde, zoals de hersteltermijn, en termijnen van openbare orde, zoals de bezwaartermijn. Deze laatste categorie voorziet erin dat in beginsel na afloop van die termijn het geschil van rechtswege eindigt; een na die termijn ingediend bezwaarschrift is daarom in beginsel niet-ontvankelijk. Een hersteltermijn heeft niet deze verstrekkende consequentie. Reden waarom het bestreden besluit op dit onderdeel geen stand kan houden’. Dit betekent dat aan eiseres niet kan worden tegengeworpen dat zij niet uiterlijk op 14 augustus 2019 de nog ontbrekende gronden heeft aangeleverd. Gelet hierop was het college niet bevoegd om toepassing te geven aan artikel 6:6 van de Awb .

6 De rechtbank vindt, de in 5.4 genoemde situatie, een hersteltermijn van vier weken wél een redelijke termijn waarin eiseres haar gronden had kunnen indienen. De hersteltermijn zou dan op 28 augustus 2019 verstrijken. Gezien het feit eiseres op 22 augustus 2019 een uitstelverzoek heeft ingediend, valt dit binnen de termijn van vier weken en acht de rechtbank dit verzoek tijdig.

7. Verweerder heeft ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en heeft geen andere reden genoemd waarom het bezwaar toch niet-ontvankelijk zou zijn. Verweerder had het bezwaar dus wel inhoudelijk moeten behandelen. De rechtbank vernietigt daarom het besluit van verweerder van 2 december 2019. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiseres.

8. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dit betekent niet meteen dat eiseres inhoudelijk ook gelijk krijgt. Verweerder moet daarover nu gaan beslissen.

9. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag van € 525,-, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het besluit van verweerder;

- draagt verweerder op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar;

- bepaalt dat verweerder het griffierecht van €354,- dat eiseres heeft betaald moet vergoeden;

- veroordeelt verweerder tot betaling van € 525,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan op 24 april 2020 door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt de uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

ECLI:NL:RBLIM:2017:9152, 22 september 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature