U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

bestuurlijke boete wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding, beroep ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 19/3417

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.S. van der Horst),

en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: mr. D.G. Berkenbosch).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 1.230,00 omdat eiser niet had gemeld dat hij in de periode van 28 april 2018 tot en met 31 oktober 2018 een gezamenlijke huishouding voerde met mevrouw [A] , waardoor teveel bijstand is betaald.

Bij besluit van 25 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat eiser onder bewind staat. Uit de brief (met bijlage) van de bewindvoerder van 5 juni 2019 leidt de rechtbank af dat de bewindvoerder instemt met de onderhavige procedure.

2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

2.1.

Eiser woont sinds 2014 in [woonplaats] en hij ontvangt sinds 1 oktober 2014 bijstand op grond van de Pw naar de norm voor een alleenstaande. In de periode van 28 april 2018 tot en met 31 oktober 2018 verbleef de ex-partner van eiser, mevrouw [A] , in de woning van eiser met hun drie gezamenlijke kinderen.

2.2.

Bij eerdere besluiten van 2 mei 2019 en 8 mei 2019 heeft verweerder het recht op bijstand over de periode van 28 april 2018 tot en met 31 oktober 2018 ingetrokken omdat eiser een gezamenlijke huishouding voerde met mevrouw [A] en hij hiervan niet tijdig melding heeft gemaakt bij verweerder. Ook heeft verweerder een bedrag van € 7.320,42 bruto aan de teveel betaalde bijstand over de periode van 28 april 2018 tot en met 31 oktober 2018 teruggevorderd. Deze besluiten staan in rechte vast.

3. Verweerder heeft vervolgens in het primaire besluit – dat wordt gehandhaafd in het bestreden besluit – een boete van € 1.230,-- aan eiser opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. Bij de hoogte van de boete heeft verweerder rekening gehouden met normale verwijtbaarheid, zodat de hoogte is gebaseerd op 50% van het netto benadelingsbedrag van € 5.790,22. Vervolgens is de boete verder gematigd naar € 1.230,-- vanwege de (geringe) financiële draagkracht van eiser. Verweerder ziet geen dringende redenen op grond waarvan kan worden afgezien van de boete.

Overtrad eiser de inlichtingenplicht?

4. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering van verweerder (WIL). Uit artikel 17 van de Pw volgt dat eiser – kort gezegd – WIL onverwijld uit eigen beweging mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Tussen partijen is als zodanig niet in geschil dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door WIL niet (tijdig) te informeren over het feit dat zijn ex-partner op zijn adres verbleef. Deze schending van de inlichtingenplicht volgt ook uit het hiervoor onder 2.2. vermelde besluit van 2 mei 2019, dat in rechte vaststaat.

Valt eiser iets te verwijten?

5. Uit artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat verweerder alleen een (bestuurlijke) boete aan eiser mag opleggen als eiser iets te verwijten valt. Dit betekent in dit geval dat de schending van de inlichtingplicht hem persoonlijk te verwijten moet zijn.

6. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat er geen sprake is van verwijtbaarheid zodat hem geen boete kan worden opgelegd. Eiser beaamt dat hij niet aan (een medewerker van) WIL heeft gemeld dat zijn ex-partner bij hem inwoonde. Volgens eiser kan dit hem echter niet verweten worden. Hij is namelijk direct na aankomst van zijn ex-partner naar het gemeentehuis gegaan om haar in te schrijven en om navraag te doen over de vereiste en benodigde (vervolg)procedures. Daarvoor heeft hij zich gemeld bij de gemeentebalie in het gemeentehuis. Aan de aanwezige ambtenaar heeft eiser onder meer verteld wie er bij hem kwam wonen en dat hij een bijstandsuitkering had. Toen de inschrijving van zijn ex-partner niet mogelijk bleek vanwege haar (verblijfs)status, heeft eiser zich – op advies van de ambtenaar met wie hij had gesproken – tot de Immigratie en Naturalisatie Dienst gewend. Omdat eiser er door de ambtenaar van de gemeentebalie niet op is gewezen dat samenwonen met zijn ex-partner gevolgen zou kunnen hebben voor zijn bijstandsuitkering, heeft eiser zich niet gemeld bij de naastgelegen balie van WIL. Doordat eiser bij de gemeentebalie openheid van zaken had gegeven over zijn veranderde situatie en daar gesproken heeft over diverse onderwerpen, verkeerde eiser in de veronderstelling dat hij met betrekking tot het verblijf van zijn ex-partner alles voldoende geregeld had. Toen hij aan de gemeentebalie stond, was hij niet op de hoogte van het feit dat hij de aangeleverde informatie nogmaals moest delen, namelijk met een medewerker van WIL die bij een balie een paar meter verderop zit. Voor eiser is de gemeente als bestuursorgaan één en ondeelbaar. Aangezien de balie van WIL in het gemeentehuis is geplaatst, nota bene naast de gemeentebalie, wist eiser niet beter dan dat hij, omdat hij zijn uitkering van de gemeente ontving, hij daar relevante wijzigingen moest doorgeven. Het feit dat brieven met betrekking tot zijn uitkering op briefpapier van WIL worden verstuurd, doet daar niet aan af. Eiser is een kwetsbare burger die in beperkte mate kan lezen en schrijven, en die bovendien een bewindvoerder heeft die zijn post ontvangt. De brieven van WIL krijgt eiser dan ook niet onder ogen. De gemeente heeft haar zorgplicht geschonden door eiser niet door te verwijzen naar de balie van WIL, aldus eiser.

7. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het betoog van eiser dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt niet. Daarvoor overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder merkt terecht op dat eiser door WIL op de inlichtingenplicht is gewezen in het toekenningsbesluit van 23 oktober 2013 en ook in een later besluit van 13 mei 2015, en dat eiser daarover ook op de website van WIL informatie kan vinden. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat hij niet wist dat hij zijn bijstandsuitkering van WIL ontving en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij deze uitkering van de gemeente Nieuwegein ontving, volgt de rechtbank hem daarin niet. Zoals verweerder terecht opmerkt, staan de genoemde besluiten van 23 oktober 2013 en 13 mei 2015 op briefpapier van WIL. Gelet daarop had het eiser redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hij zijn uitkering ontvangt van WIL. De stelling van eiser dat hij de correspondentie van WIL nooit onder ogen heeft gekregen omdat hij een bewindvoerder heeft die al zijn post ontvangt, leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover de bewindvoerder (mogelijk) nalatig is geweest, ontslaat dit eiser niet van zijn inlichtingenplicht jegens verweerder. Uit vaste rechtspraak volgt namelijk dat nalatigheid van de bewindvoerder voor rekening en risico van eiser komt. Geen aanleiding bestaat om daar in het onderhavige geval anders over te oordelen. Indien en voor zover wordt aangenomen dat eiser zich heeft gemeld bij de balie van de gemeente, heeft verweerder ter zitting toegelicht dat uit navraag is gebleken dat in het systeem van de gemeente geen informatie is te vinden waaruit blijkt dat eiser naar aanleiding van zijn melding bij de balie van de gemeente, een afspraak bij Burgerzaken heeft gehad om zijn ex-partner in te schrijven op zijn adres. Gelet daarop gaat de rechtbank ervan uit dat eiser – zoals hij zelf ook stelt – alleen aan de balie van de gemeente is geweest en daar heeft gesproken met de betreffende baliemedewerker van de gemeente. Verweerder wijst er terecht op dat uit de verklaringen van eiser respectievelijk van zijn bewindvoerder van 30 november 2018, 9 januari 2019 en 5 juni 2019 blijkt dat eiser zich aan de gemeentebalie alleen heeft gemeld voor het inschrijven van zijn ex-partner en niet voor het melden van haar inwoning in het kader van bijstand. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat de betreffende baliemedewerker aan de hand van het systeem van de gemeente desondanks had moeten zien dat eiser een bijstandsuitkering heeft en eiser vervolgens had moeten doorverwijzen naar de balie van WIL, volgt de rechtbank eiser niet. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft gesteld dat de baliemedewerker het systeem heeft geraadpleegd en hierin met betrekking tot eiser een wijziging heeft doorgevoerd of aantekening heeft gemaakt. Eiser mocht er dus niet op vertrouwen dat de informatie waarvan hij stelt dat hij deze heeft verstrekt, was verwerkt in het systeem. Overigens heeft verweerder ter zitting toegelicht dat – kort gezegd – de baliemedewerker van de gemeente in het systeem niet kan zien dat eiser een bijstandsuitkering heeft.

8. Subsidiair voert eiser aan dat de opgelegde boete gematigd dient te worden omdat er hoogstens sprake kan zijn van verminderde verwijtbaarheid. Daarbij voert eiser aan dat hij een actieve houding heeft aangenomen door uit eigen beweging naar de gemeente te gaan om daar melding te maken van de gewijzigde omstandigheden. Ongelukkigerwijs heeft hij de gewijzigde omstandigheden niet ook bij WIL gemeld, maar van grove schuld of anderszins kwade bedoelingen is geen sprake geweest. Normale verwijtbaarheid, het uitgangspunt in gevallen waarbij er sprake is van schending van de inlichtingenplicht, is dan ook niet aan de orde. Volgens eiser dient daarom uitgegaan te worden van verminderde verwijtbaarheid.

9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de boete op de juiste wijze afgestemd op de mate van verwijtbaarheid. Volgens artikel 2, vierde lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (het Boetebesluit) geldt dat als er geen sprake is van opzet of grove schuld, wordt uitgegaan van normale verwijtbaarheid. In dat geval wordt een boete van in beginsel 50% van het benadelingsbedrag opgelegd. Dit percentage wordt volgens artikel 2, vijfde lid, van het Boetebesluit verlaagd naar 25 % als sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Op grond van het tiende lid van dat artikel heeft eiser de stelplicht en de bewijslast van de feiten en omstandigheden die aanleiding geven om de boete te verlagen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder terecht uitgegaan van normale verwijtbaarheid. De door eiser aangevoerde omstandigheden bieden onvoldoende aanknopingspunten om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. In artikel 2a, tweede lid, van het Boetebesluit zijn situaties opgenomen die in ieder geval tot verminderde verwijtbaarheid leiden. Van deze situaties is geen sprake.

Zijn er dringende redenen om geen boete op te leggen?

10. Verweerder kan besluiten om af te zien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

11. Eiser wijst erop dat in zijn geval al sprake is geweest van een intrekking en terugvordering van de reeds ontvangen bijstand. Vanwege de vordering van verweerder moet eiser, als alleenstaande ouder met drie minderjarige kinderen, van het minimale rondkomen. Gelet daarop zou verweerder moeten afzien van het opleggen van een boete.

12. De rechtbank verwerpt het beroep van eiser op dringende redenen. Eiser heeft niet betwist dat verweerder de boete met inachtneming van de fictieve draagkracht van eiser heeft vastgesteld. Dat eiser en zijn kinderen het financieel niet breed hebben, en deze situatie door de opgelegde boete nog langer blijft voortduren, betekent niet dat door de opgelegde boete sprake is van een onaanvaardbare sociale of financiële situatie. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

13. De rechtbank acht de boete ter hoogte van € 1.230,-- evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige over eiser gebleken omstandigheden.

14. Het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Braaksma, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2020.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Zie bijvoorbeeld CRvB 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:538

zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:605

Zie processtukken, pg. 83

Zie processtukken, pg. 87

Zie processtukken, pg. 62

Artikel 18a, zevende lid, van de Pw .


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature