Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Beroep ongegrond. Invordering verbeurde dwangsommen. Dwangsombesluit onherroepelijk.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 20/956

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.B. de Jong),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiseres verbeurde dwangsommen tot een totaalbedrag van € 6.000,- ingevorderd, omdat zij de splitsing en de bewoning door meer dan één huishouden van de woning aan de [eiseres] in [plaats] niet tijdig ongedaan heeft gemaakt.

Bij besluit van 20 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft partijen om toestemming verzocht om uitspraak te doen zonder dat zij zijn gehoord op een zitting. Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn op dit verzoek gereageerd. Hierna heeft de rechtbank bepaald dat de zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek op 29 september 2020 gesloten.

Overwegingen

Voorgeschiedenis

1. Eiseres is eigenaar van de woning op het adres [eiseres] in [plaats] (de woning) en woont in deze woning. Op 14 september 2018 hebben toezichthouders van verweerder een controle in de woning willen uitvoeren, maar werd hen geen toegang tot de woning verleend. Eiseres was toen in de woning aanwezig en heeft de toezichthouders verteld dat de woning is gesplitst en dat zij en haar kinderen de verdiepingen bewoonden. Vervolgens zijn op 14 januari 2019 een inspecteur en een toezichthouder van verweerder en twee politiefunctionarissen de woning binnengetreden. Hierbij is geconstateerd dat sprake is van het bouwkundig splitsen van de woning naar twee zelfstandige wooneenheden. Verder is sprake van het wijzigen van de gevel aan de voorzijde van de woning. Voor géén van deze activiteiten heeft verweerder een omgevingsvergunning aan eiseres verleend. Bij besluit van 15 mei 2019 heeft verweerder een aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning voor het splitsen van de woning afgewezen.

Bij besluit van 29 mei 2019 heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd omdat de woning is gesplitst, de woning wordt gebruikt door meer dan één huishouden en de voorgevel van de woning is gewijzigd.

De last houdt in dat eiseres binnen twee maanden:

- de splitsing van de woning ongedaan maakt en houdt op straffe van een dwangsom van

€ 1.000,- per week of gedeelte daarvan, met een maximum van € 10.000,-;

de bewoning van de woning door meer dan één huishouden staakt en gestaakt houdt op straffe van een dwangsom van € 1.000,-, met een maximum van € 10.000,-;

de wijziging van de voorgevel ongedaan maakt en de gevel in de originele staat herstelt, op straffe van een dwangsom van € 500,-, met een maximum van € 5.000,-.

Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen de opgelegde last onder dwangsom.

Bij besluit van 25 juni 2019 heeft verweerder een omgevingsvergunning aan eiseres verleend voor het wijzigen van de voorgevel. Hiermee is deze overtreding komen te vervallen. Op

13 augustus 2019 heeft een inspecteur van verweerder na een her-controle gerapporteerd dat eiseres niet aan de lastgeving van 29 mei 2019 heeft voldaan. Er is nog sprake van woningsplitsing en bewoning van de woning door meer dan één huishouden. Op grond van dit controlerapport heeft verweerder geconcludeerd dat van rechtswege zes dwangsommen zijn verbeurd: drie van € 1.000,- vanwege het niet tijdig ongedaan maken van de woningsplitsing en drie van € 1.000,- vanwege de bewoning van de woning door meer dan één huishouden. Bij brief van 23 augustus 2019 heeft verweerder aan eiseres het voornemen tot invordering van de verbeurde dwangsommen aangekondigd.

Vervolgens heeft verweerder het primaire en het bestreden besluit genomen.

Grondslag van het besluit

2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet volledig aan de lastgeving van 29 mei 2019 heeft voldaan en dat de dwangsommen daarom van rechtswege zijn verbeurd. Verweerder ziet in de aangevoerde bezwaargronden geen redenen om van het innen van de dwangsommen af te zien. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op het verslag binnentreden woning van 15 januari 2019 en het controlerapport van 13 augustus 2019.

Omvang van het geschil en beoordelingskader

3. De rechtbank stelt vast dat het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom onherroepelijk is geworden, omdat eiser hier geen bezwaar tegen heeft gemaakt.

In deze procedure is de invordering van het totale dwangsombedrag van € 6.000,- onderwerp van geschil. De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of binnen de begunstigingstermijn aan de last onder dwangsom van 29 mei 2019 is voldaan. Zo niet, dan is de volgende vraag hoe veel dwangsommen er zijn verbeurd. Vervolgens moet nog worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn om van invordering van de verbeurde dwangsom(men) af te zien.

4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaar gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.

Overtredingen

Overgangsrecht

5.1.

Eiseres voert aan dat, gelet op het overgangsrecht in het huidige bestemmingsplan, sprake is van een legale situatie.

5.2.

De rechtbank stelt vast dat dit beroep op het overgangsrecht gedaan had kunnen en moeten worden in de procedure tegen het dwangsombesluit. Verweerder heeft immers in het dwangsombesluit de aangetroffen situatie wél als strijdig met het bestemmingsplan (waartoe ook het overgangsrecht behoort) aangemerkt. Zoals hiervoor overwogen is het dwangsombesluit onherroepelijk geworden, zodat in beginsel vaststaat dat het gebruik dat er ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom een overtreding inhield en moest worden beëindigd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een belanghebbende in een procedure tegen de invorderingsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren heef gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd. Eiseres heeft de toepasselijkheid van het overgangsrecht, waarvoor nodig is dat het gebruik al bij inwerkingtreding van het huidige bestemmingsplan bestond en daarna doorlopend en ongewijzigd is voortgezet, niet onderbouwd. Reeds daarom kan op grond van wat eiseres aanvoert niet worden geconcludeerd dat er evident geen overtreding is gepleegd.

Woningsplitsing en bewoning door meer dan één huishouden

6.1.

Eiseres voert aan dat in het inspectierapport van de controle op 13 augustus 2019 onterecht is geconcludeerd dat sprake is van verhuur van de woning aan een tweede huishouding. De persoon die controleur heeft gesproken, heeft niet de Nederlandse nationaliteit. In het rapport wordt niet vermeld of er voldoende gesprek mogelijk is geweest met deze persoon die niet de Nederlandse taal beheerst.

6.2.

De inspecteur van verweerder heeft op 13 augustus 2019 een her-controle in de woning uitgevoerd en heeft hiervan een controlerapport opgemaakt. In dit controlerapport staat vermeld dat een man de inspecteur de woning heeft binnengelaten. Deze man deelde aan de inspecteur mede dat hij samen met zijn vrouw op de begane grond woont. De man heeft tevens verteld dat er ook een jongen op de begane grond woont. Verder heeft de inspecteur de zelfstandige wooneenheid op de begane grond bezichtigd en hierover het volgende gerapporteerd. Alle voorzieningen die het zelfstandig wonen mogelijk maken, waren aanwezig. Er bevonden zich een woonkamer, een keuken, twee slaapkamers, een douche en een toilet op de begane grond. Deze bevindingen van de inspecteur worden bevestigd door de foto’s van de woning die als bijlagen bij het controlerapport zijn gevoegd.

Volgens de basisregistratie personen staan alleen eiseres en haar twee kinderen ingeschreven op het adres [eiseres] in [plaats] . Eiseres heeft op 14 september 2018 tegenover toezichthouders van verweerder verklaard dat de woning is gesplitst en dat zij en haar kinderen de verdiepingen bewonen.

6.3.

Gelet op al het voorgaande, heeft verweerder terecht kunnen concluderen dat de woning is gesplitst in afzonderlijke wooneenheden en wordt bewoond door meer dan één huishouden.

De verklaring van de man die de inspecteur op 13 augustus 2019 in de woning heeft aangetroffen, wordt bevestigd door de eigen bevindingen van de inspecteur en de foto’s die hiervan zijn gemaakt. Hieruit blijkt dat op de begane grond van de woning een echtpaar en afzonderlijk daarvan een jongen woont. Uit de basisregistratie personen en haar verklaring op 14 september 2018 blijkt verder dat eiseres met haar twee kinderen op de bovenverdiepingen woont.

Mantelzorg

7.1.

Artikel 1.26 van het bestemmingsplan Atolwijk-Zuiderzeewijk 2011 omschrijft een buidelwoning als een niet zelfstandige woning waarbij sprake is van inwoning dan wel bijwoning, bestaande uit minimaal één woonkamer, één slaapkamer en een toiletruimte. Volgens verweerder kan hierbij worden gedacht aan een woning ten behoeve van mantelzorg.

7.2.

Eiseres voert aan hulpbehoevend te zijn en om die reden kosteloos iemand als mantelzorger bij haar te laten inwonen.

7.3.

Voor zover eiseres bedoelt aan te voeren dat sprake is van een buidelwoning, volgt de rechtbank haar niet in dit standpunt. Zoals hiervoor overwogen, blijkt uit het verslag binnentreden woning en het her-controlerapport dat sprake is van het bouwkundig splitsen van de woning naar twee zelfstandige wooneenheden en dat de woning door meer dan één huishouden wordt bewoont. Bovendien heeft eiseres niet met stukken onderbouwd dat zij hulpbehoevend is en dat zij iemand als mantelzorger in haar woning laat wonen.

Oordeel van de rechtbank

8. Gelet op het verslag binnentreden van 15 januari 2019 en het rapport van de her-controle van 13 augustus 2019, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet binnen de begunstigingstermijn aan de opgelegde last van 25 mei 2019 heeft voldaan. Er was nog sprake van woningsplitsing en de woning werd bewoond door meer dan één huishouden. Niet in geschil is verder dat de voor woningsplitsing vereiste omgevingsvergunning ontbreekt.

9. Dit betekent dat het dwangsombedrag van in totaal € 6.000,- van rechtswege is verbeurd en dat verweerder in beginsel is gehouden om dit bedrag in te vorderen. Er zijn de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gebleken die aan invordering van de van rechtswege verbeurde dwangsommen in de weg staan. Gelet op de afwijzing van de vergunningaanvraag voor splitsing van de woning, bestaat er geen concreet zicht op legalisatie.

Conclusie

10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de door eiseres verbeurde dwangsommen tot een totaalbedrag van € 6.000,- heeft ingevorderd.

11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 7 oktober 2020 gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3430.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature