U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Loonsanctie. De verzekeringsartsen hebben niet hoeven ingaan op de vraag of aan het einde van de wachttijd sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, omdat de bedrijfsarts dit standpunt niet heeft ingenomen. Bedrijfsarts heeft onvoldoende onderbouwd dat volledig herstel te verwachten viel, waardoor het tweede spoor traject te laat is ingezet. Beroep ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 19/3710

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: M.B.M.C. van den Berg),

en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

[naam derde-partij] uit [woonplaats] heeft als derde-partij aan het geding deelgenomen.

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het tijdvak waarin eiseres aan derde-partij loon moet betalen verlengd tot 2 april 2020.

Bij besluit van 9 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft beslist dat de kennisneming van stukken met medische gegevens niet wordt toegestaan aan eiseres, maar uitsluitend aan een gemachtigde die advocaat of arts is, dan wel aan [A] .

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer [B] (directeur) en zijn echtgenote, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres en door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is ook verschenen, vergezeld door zijn partner.

Overwegingen

1. Derde-partij heeft geen toestemming gegeven om eiseres kennis te laten nemen van de stukken uit het dossier die medische gegevens bevatten. Om te voorkomen dat de inhoud van die stukken alsnog bij eiseres bekend wordt, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel waar nodig beperken.

2. Derde-partij is in dienst bij eiseres. Hij is in april 2017 uitgevallen na een arbeidsongeval. Eiseres heeft zijn loon gedurende de wettelijke wachttijd van twee jaar doorbetaald. In deze periode is de bedrijfsarts bij het dossier van derde-partij betrokken geweest, heeft derde-partij een revalidatietraject doorlopen en is geprobeerd om hem te laten re-integreren. Aan het einde van de wachttijd heeft derde-partij een arbeidsongeschiktheidsuitkering aangevraagd bij verweerder, die vervolgens de re-integratie-inspanningen van eiseres heeft beoordeeld. Dit heeft geleid tot de hiervoor genoemde besluiten. De loonsanctie die aan eiseres is opgelegd is na een bekortingsverzoek beëindigd en aan derde-partij is inmiddels een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend, naar een mate van volledige arbeidsongeschiktheid.

3. Verweerder heeft de opgelegde loonsanctie met het bestreden besluit gehandhaafd. Daaraan is kort gezegd ten grondslag gelegd dat re-integratiekansen zijn gemist, omdat het zogenoemde tweedespoortraject te laat is opgestart. Verweerders besluitvorming is gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten.

4. Eiseres is het niet eens met de opgelegde loonsanctie. Zij vindt dat verdere re-integratie-inspanningen niet van haar gevergd konden worden na het einde van de wachttijd, omdat derde-partij toen niet belastbaar was. Mocht dat anders zijn, dan vindt zij dat het tweedespoortraject wel degelijk tijdig is gestart. De rechtbank gaat hierna op deze twee beroepsgronden in. Op de zitting heeft eiseres haar beroepsgrond dat het revalidatietraject als tweede spoor gezien moet worden, ingetrokken.

Geen benutbare mogelijkheden

5. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder eraan voorbij is gegaan dat derde-partij aan het einde van de wachttijd geen benutbare mogelijkheden had en dat een loonsanctie als herstelsanctie onder die omstandigheid niet had kunnen worden opgelegd.

6. De uitgangspunten voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen die van een werkgever en een werknemer mogen worden verwacht, zijn neergelegd in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter en in de Werkwijzer Poortwachter.

Hoofdstuk 11 van de Werkwijzer Poortwachter van 1 december 2018 gaat over de verzekeringsgeneeskundige toetsingsaspecten. Hierin staat dat wanneer de bedrijfsarts gesteld heeft dat de werknemer geen re-integratiemogelijkheden heeft, de verzekeringsarts moet beoordelen of dat inderdaad het geval is en zo ja, of er sprake is geweest van de juiste sociaal-medische begeleiding. Als de verzekeringsarts bij zijn eigen onderzoek concludeert dat er op het moment van het actueel oordeel inderdaad geen duurzaam benutbare mogelijkheden zijn en die situatie is niet toe te schrijven aan het ontbreken van de juiste sociaal-medische begeleiding, dan wordt het re-integratieverslag akkoord bevonden. Uit de arbeidskundige toetsingsaspecten in hoofdstuk 10 van de Werkwijzer Poortwachter volgt dat als het ontbreken van benutbare mogelijkheden naar verwachting ten minste drie aaneengesloten maanden zal duren en het onzeker is of daarna weer re-integratiemogelijkheden zullen ontstaan, wordt aangenomen dat de tekortkomingen niet gerepareerd kunnen worden. In dat geval wordt er geen verlengde loondoorbetalingsverplichting opgelegd.

7. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts de beoordeling, begeleiding en advisering van de re-integratie-inspanningen door de bedrijfsarts van eiseres en het actueel oordeel moet toetsen. De bedrijfsarts heeft in de eindevaluatie van 11 januari 2019 aangegeven dat er geen mogelijkheden in spoor 1 (bij eiseres zelf) zijn, maar dat de re-integratie in spoor 2 (bij een andere werkgever) is ingezet. Dat de bedrijfsarts bij de eindevaluatie of het actueel oordeel op medische gronden het standpunt heeft ingenomen dat derde-partij aan het einde van de wachttijd geen benutbare mogelijkheden had is niet te herleiden uit de eindevaluatie of het actueel oordeel dan wel de onderliggende stukken. De rechtbank is van oordeel dat van verweerder – en specifiek van diens verzekeringsarts – niet gevergd kan worden dat hij in het kader van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen zelfstandig zou nagaan of aan het einde van de wachttijd sprake was van geen benutbare mogelijkheden op medische gronden. Een dergelijke zelfstandige toets zou zich niet verhouden tot de aard van de beoordeling door verweerder van de re-integratie-verplichtingen van een werkgever, waarbij het initiatief en de verantwoordelijkheid gedurende de wachttijd ligt bij de werkgever en zijn bedrijfsarts. Dit komt overeen met de in de Werkwijzer Poortwachter opgenomen verzekeringsgeneeskundige toetsing zoals hierboven is beschreven. Daarin wordt er eveneens van uitgegaan dat de bedrijfsarts in eerste instantie moet aangeven dat sprake is van geen benutbare mogelijkheden, waarna dit door de verzekeringsarts van verweerder wordt getoetst. Dat de bedrijfsarts naar aanleiding van een spreekuur met derde-partij op 10 mei 2019 vanwege het bekortingsverzoek heeft aangegeven dat derde-partij momenteel niet belastbaar is voor arbeid, maakt het voorgaande niet anders, omdat dit ziet op een andere datum. Van de voorgaande toetsing van re-integratie-verplichtingen moet overigens de situatie van de aanvraag om een WIA-uitkering worden onderscheiden. In dat kader toetst (de verzekeringsarts van) verweerder immers wel zelfstandig of sprake is van (onder meer) geen benutbare mogelijkheden aan het einde van de wachttijd.

8. De rechtbank komt in het licht van het voorgaande tot de conclusie dat verweerders verzekeringsartsen in het kader van de opgelegde loonsanctie niet hebben hoeven ingaan op de vraag of aan het einde van de wachttijd sprake was van geen benutbare mogelijkheden. De eindevaluatie van de bedrijfsarts van eiseres gaf daartoe geen aanleiding. Verweerder is dan ook terecht overgegaan tot het beoordelen van de re-integratie-inspanningen van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.

Het tweedespoortraject

9. Eiseres voert vervolgens aan dat de belastbaarheid van derde-partij door de bedrijfsarts tijdig is vastgesteld in een inzetbaarheidsprofiel van 18 mei 2018, en dat met inachtneming van die belastbaarheid vervolgens voortvarend het inzetten van een tweedespoortraject is opgepakt. Vóór 18 mei 2018 was het vaststellen van de belastbaarheid volgens eiseres nutteloos, omdat er toen nog geen sprake was van een duurzame medische situatie.

10. Partijen zijn het erover eens dat er in het eerste ziektejaar door eiseres voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht in het eerste spoor, gericht op werkhervatting bij de eigen werkgever. Nog voor het einde van het eerste ziektejaar, op 16 maart 2018, is het formulier voor de eerstejaarsevaluatie ingevuld door de bedrijfsarts van eiseres. De bedrijfsarts heeft daarin vermeld dat het tweede spoor van de re-integratie niet wordt ingezet, omdat volledig herstel wordt verwacht per 3 april 2018 en dat iets daarna zal worden teruggekoppeld. Het geschil spitst zich toe op de vraag hoe naar de re-integratie-activiteiten moet worden gekeken in de periode van 3 april 2018 (het einde van het eerste ziektejaar) tot 18 mei 2018 (het opstellen van het inzetbaarheidsprofiel). Vast staat dat er in die eerste tijd van het tweede ziektejaar geen inspanningen in het tweede spoor zijn verricht. Dit is terug te herleiden tot het oordeel van de bedrijfsarts op 16 maart 2018 over het toen verwachtte volledige herstel met ingang van het tweede ziektejaar.

11. De rechtbank volgt de conclusie van de verzekeringsarts, dat dit oordeel van de bedrijfsarts onvoldoende medisch is onderbouwd. De bedrijfsarts heeft bij het invullen van het formulier geen contact gehad met derde-partij: het laatste spreekuurcontact was op 26 oktober 2017 en daarna is er voor het laatst op 9 maart 2018 telefonisch contact geweest. Er is ook geen contact geweest met behandelaren van derde-partij. Uit het dossier van de bedrijfsarts krijgt de rechtbank de indruk dat zij zich vooral heeft laten leiden door de contacten met derde-partij, waaruit zijn wens en verwachting bleek dat hij na het afronden van het revalidatietraject weer bij eiseres aan de slag zou kunnen. Het lag echter op de weg van de bedrijfsarts om na te gaan of die wens en verwachting ook op medische gronden reëel was. Dat dit is gebeurd is uit het dossier niet te herleiden, terwijl het wel de verantwoordelijkheid van de bedrijfsarts – en daarmee van eiseres – is dat een reëel beeld wordt geschetst van de belastbaarheid aan het einde van het eerste ziektejaar. Het verwachte verdere herstel en het als gevolg daarvan toen niet opstellen van een inzetbaarheidsprofiel ontbeert een zorgvuldige medische grondslag. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de vraag of dit door de bedrijfsarts geschetste beeld een duurzame medische situatie was.

12. In het verlengde hiervan volgt de rechtbank ook de conclusie van (de arbeidsdeskundige van) verweerder, dat in ieder geval vanaf 3 april 2018 inspanningen in het tweede spoor hadden moeten worden verricht. Uit het voorgaande volgt dat dit niet achterwege kon blijven op basis van het oordeel van de bedrijfsarts van 16 maart 2018. Na 16 maart 2018 zijn er opnieuw verschillende telefonische contacten geweest tussen derde-partij en de bedrijfsarts, over de pogingen tot werkhervatting bij eiseres. Vervolgens is echter pas op 18 mei 2018 door de bedrijfsarts een inzetbaarheidsprofiel opgesteld, waarna met een arbeidskundige analyse het tweedespoortraject is gestart. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat in de periode vanaf in ieder geval 3 april 2018 tot 18 mei 2018 geen sprake was van een voortvarende en adequate aanpak. De beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie

13. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. A.R. Klijn, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2020.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature