Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Een 32-jarige man uit Breukelen is door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden. Ook is hij voor 3 jaar zijn rijbewijs kwijt. De man veroorzaakte begin vorig jaar een auto-ongeluk waarbij een vriend van hem, die op de bijrijdersstoel zat, overleed. De verdachte was toen onder invloed van alcohol en drugs.

De verdachte en het slachtoffer reden op 13 januari 2019 rond 07:26 uur op de Straatweg in Maarssen in de richting van Breukelen. Ze kwamen terug van een dancefeest. De verdachte had gedronken én was onder invloed van drugs. Op een gegeven moment verloor hij de macht over het stuur, reed de berm in en kwam uiteindelijk in een sloot terecht. Het lukte hem om zelf uit de auto te komen. Zijn vriend, die naast hem op de bijrijdersstoel zat, moest door de brandweer uit de auto worden gehaald. Hij overleed ter plaatse.

Op de plek waar het ongeluk is gebeurd, een openbare weg buiten de bebouwde kom, mag maximaal zestig kilometer per uur gereden worden. Het is niet bekend hoe hard de verdachte reed. De aangetroffen sporen waren onbruikbaar om dit te achterhalen. De vraag waarom de verdachte links in de berm terechtkwam, terwijl hij in een bocht naar rechts reed, blijft ook onbeantwoord. Gelet op de wegsituatie, en de aangetroffen sporen, is het aannemelijk dat hij vlak voor de plek van het ongeluk abrupt naar links stuurde. Het is niet duidelijk geworden waarom.

De rechtbank oordeelt dat de verdachte het ongeluk heeft veroorzaakt door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Hij was onder invloed van alcohol, softdrugs én harddrugs. De verdachte verklaarde op zitting dat hij wist dat dit de rijvaardigheid negatief beïnvloedt en dat de combinatie van alcohol en drugs elkaar versterkt. De dood van het 22-jarige slachtoffer is te wijten aan het onverantwoordelijke gedrag van de verdachte. Volgens de rechtbank is in deze zaak sprake van ‘aanmerkelijke schuld’. Omdat niet duidelijk is geworden waarom de verdachte de macht over het stuur verloor, is er onvoldoende bewijs om te kunnen spreken van ernstige schuld of zeer hoge mate van schuld. Bij het bepalen van de straf kijkt de rechtbank naar de uitgangspunten die gelden bij het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval, waarbij sprake is van ‘aanmerkelijke schuld’ en alcoholgebruik. Doorgaans wordt dan een gevangenisstraf van 7 maanden opgelegd, met een rijontzegging van 3 jaar. In dit geval legt de rechtbank een maand extra gevangenisstraf op, omdat de verdachte naast alcohol ook onder invloed was van twee soorten drugs. De rechtbank legt de verdachte een gevangenisstraf op van 8 maanden met een rijontzegging van 3 jaar.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Utrecht

Parketnummer: 16/072324-19 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 9 juli 2020

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1988] te [geboorteplaats] ,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres

[adres] , [woonplaats] .

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2020.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. H.S.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, alsmede [A] namens de benadeelde partij [benadeelde 1] en de raadsvrouw van de benadeelde partij [benadeelde 2] , mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2 TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

Feit 1 primair:

op 13 januari 2019 te Maarssen zich als bestuurder van een motorrijtuig zodanig heeft

gedragen (waarbij hij onder invloed was van alcohol en drugs) dat een aan zijn schuld te

wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] is gedood;

subsidiair, op 13 januari 2019 te Maarssen zich als bestuurder van een motorrijtuig zodanig heeft gedragen (waarbij hij onder invloed was van alcohol en drugs) dat gevaar op de weg is veroorzaakt dan wel het verkeer op de weg is gehinderd;

Feit 2:

op 13 januari 2019 te Maarssen een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd

onder invloed van cannabis (softdrugs) en MDMA (harddrugs);

Feit 3:

op 13 januari 2019 te Maarssen een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd

onder invloed van alcohol, terwijl hij een beginnend bestuurder was.

3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, waarbij hij zich op het standpunt heeft gesteld dat volgens hem sprake is van schuld van verdachte in die zin dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van verdachte heeft – conform haar ter terechtzitting overgelegde pleitnota – vrijspraak bepleit van alle drie ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat: 1) verdachte ten onrechte is onderworpen aan een bloedonderzoek; 2) de procedure rondom het bloedonderzoek op meerdere punten onjuist is verlopen (de artikelen 12, 13 en 16 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit) zijn niet nageleefd). Dit leidt ertoe dat het resultaat van het verrichte bloedonderzoek niet voor het bewijs mag worden gebruikt, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en feit 2 en feit 3 ten laste gelegde. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het causaal verband tussen het rijgedrag van verdachte en het verkeersongeval niet kan worden aangetoond. Bij gebrek aan voldoende en adequaat onderzoek ter plekke direct na het ongeval – het VOA-rapport voldoet daar niet aan - is niet meer vast te stellen wat de feitelijke toedracht van het ongeval is geweest, zodat verdachte ook moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende feiten en omstandigheden uit de wettige bewijsmiddelen.

Het ongeval

Op 13 januari 2019 omstreeks 07:26 uur vond er op de Straatweg te Maarssen een ongeval plaats: een personenauto (merk Toyota Yaris, voorzien van kenteken [kenteken] ) reed vanuit Maarssen in de richting van Breukelen ter hoogte van hectometerpaal 18.2 de berm in links van de rijbaan en kwam vervolgens in de naast gelegen sloot terecht. De bestuurder van de Toyota, [verdachte] , hierna te noemen verdachte, kon zelfstandig uit het voertuig komen. De bijrijder van het voertuig, [slachtoffer] , werd enige tijd later door de brandweer uit het voertuig gehaald en overleed ter plaatse.

De omstandigheden

De Straatweg te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, betreft een openbare weg buiten de bebouwde kom waar een maximum snelheid geldt van 60 kilometer per uur.

Uit het proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse blijkt dat, gelet op de aangetroffen sporen, de Toyota linksom draaiend door de tussenberm is geschoven en vervolgens is doorgeschoven over het fietspad. Hierna is het voertuig over de sloot gevlogen. Gezien de schade aan het voertuig is deze met de rechter voorzijde tegen de over liggende slootkant gebotst. Vervolgens is de Toyota verder linksom gedraaid en met de rechter achterzijde tegen die slootkant aan gebotst. Hierna is de Toyota verder linksom gedraaid en in het water terecht gekomen.

Wat de gereden snelheid vlak voor het ongeval was, hebben de rapporteurs niet vast kunnen stellen. De aangetroffen sporen waren niet bruikbaar.

Eveneens hebben de rapporteurs niet vast kunnen stellen wat de reden is geweest dat de Toyota, in de bocht naar rechts, links in de berm terecht was gekomen. Gelet op de wegsituatie en de aangetroffen sporen is het aannemelijk dat de bestuurder vlak voor de plaats van het ongeval abrupt heeft gestuurd en dat het voertuig daardoor linksom draaiend door de berm is geschoven. Wat de reden is geweest dat de Toyota de linker tussenberm ingereden is, hebben de rapporteurs evenmin kunnen vaststellen. Voor wat betreft de wegsituatie en de staat van het wegdek was er geen aanleiding om in de bocht naar links te sturen kort voor de plaats van het ongeval. Voorafgaand aan de sporen in de linker tussenberm zijn geen sporen op het wegdek of in de rechterberm aangetroffen die te herleiden waren naar dit ongeval.

Verdachte heeft verklaard dat hij en [slachtoffer] van een dancefeest kwamen en dat hij gedronken had.

Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard:

Ik wist dat alcohol en drugs je rijvaardigheid in negatieve zin beïnvloeden.

Ik wist ook dat juist de combinatie van deze middelen het effect versterkt.

Van verdachte is op 13 januari 2019 door een GGD-arts bloed afgenomen. De bloedmonsters zijn gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld. Het bloedafnameformulier is voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker "Analyse" met het nummer TAAX4615NL en vervolgens voor onderzoek verzonden naar het Labor Mönchengladbach, Medische laboratoria Dr. Stein & collegae te Mönchengladbach.

Uit het rapport Alkohol en drugs in het verkeer van 20 februari 2019 van het Labor Mönchengladbach blijkt dat in het bloed van verdachte (TAAX4615NL) is aangetroffen:- een MDMA-gehalte van 150 microgram per liter bloed (de grenswaarde bij combinatiegebruik (alcohol en drugs) ligt op 25 microgram per liter bloed);

- een THC-gehalte van 4,4 microgram per liter bloed, hetgeen duidt op gebruik van cannabis (de grenswaarde bij combinatiegebruik ligt op 1 microgram per liter bloed);

- een ethanol-gehalte van 0,95 milligram per milliliter bloed, hetgeen duidt op gebruik van alcohol (de grenswaarde bij een beginnend bestuurder ligt op 0,2 milligram per milliliter bloed).

Een bestuurder die onder invloed is van een combinatie van drugs of van een of meer drugs en/of alcohol, en die aan het verkeer deelneemt, vormt een aanzienlijk groter risico voor de

Verkeersveiligheid dan een bestuurder die maar één drug of alleen alcohol heeft gebruikt.

Verdachte is een beginnend bestuurder: de eerste afgiftedatum van zijn rijbewijs is 13 oktober 2017.

De gevolgen

Het slachtoffer, [slachtoffer] , is overgebracht naar het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam. Uit het schouwverslag van de GGD blijkt dat [slachtoffer] , geboren op [1996] , als passagier naast de bestuurder, is overleden als gevolg van verdrinking na het verkeersongeval.

Bewijsoverweging

Aanmerkelijke schuld

Op grond van vaste jurisprudentie gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen: aanmerkelijke schuld, ernstige schuld en zeer hoge mate van schuld. Voorts is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.

De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat het rijgedrag van verdachte als ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend’ moet worden beschouwd en dat derhalve aan verdachte kan worden verweten dat hij aanmerkelijke schuld heeft.

De rechtbank leidt deze mate van schuld af uit de omstandigheid dat verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van alcohol en twee soorten drugs. Uit het rapport Alkohol en drugs in het verkeer is gebleken dat het ethanol-gehalte (alcohol) in het bloed van verdachte 0,95 milligram per milliliter bloed bedroeg. Dat is ruim meer dan het viervoudige van het toegestane gehalte bij gecombineerd gebruik (door een beginnend bestuurder). Voorts blijkt uit het rapport dat het THC-gehalte (cannabis) in het bloed van verdachte 4,4 microgram per liter bloed bedroeg. Dat is eveneens ruim meer dan het dubbele van het toegestane gehalte bij gecombineerd gebruik. Ook het MDMA-gehalte in het bloed van verdachte was ruim meer dan het dubbele van het toegestane gehalte. Verdachte was op de hoogte van de invloed van alcohol en drugs op de rijvaardigheid en dat deze middelen elkaar versterken. Verdachte had niet het risico mogen nemen om alcohol én drugs te gebruiken en vervolgens aan het verkeer deel te nemen. De ernstige gevolgen van dat risico zijn hem aan te rekenen.

Daarnaast leidt de rechtbank de mate van schuld af uit de omstandigheid dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld door de macht over het stuur te verliezen, waardoor de auto van de weg is geraakt, over een sloot is gevlogen, in botsing is gekomen met de overkant van de sloot en vervolgens in de sloot terecht is gekomen. Op deze manier heeft hij niet alleen zichzelf ernstig in gevaar gebracht, maar ook een onschuldig slachtoffer in een zeer gevaarlijke situatie gebracht.

Nu echter niet kan worden vastgesteld waarom verdachte de macht over het stuur verloren is, zijn er onvoldoende aanwijzingen om te kunnen vaststellen dat sprake is geweest van ernstige schuld of zeer hoge mate van schuld.

Conclusie

Verdachte heeft het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde begaan.

Verweren van de raadsvrouw

Aanleiding voor verrichten bloedonderzoek

De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte is overgegaan tot bloedonderzoek bij verdachte, omdat op dat moment geen feiten en omstandigheden aanwezig waren die een vermoeden van gebruik van drugs konden ondersteunen.

De rechtbank verwerpt dit verweer. Ingevolge artikel 163, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kan een bloedonderzoek worden uitgevoerd indien het vermoeden bestaat dat de verdachte onder invloed is van een andere - in artikel 8, eerste lid, bedoelde - stof dan alcohol. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 januari 2019 van verbalisant [verbalisant 1] (p. 27 van het dossier) die kort na het ongeval ter plaatse kwam en verdachte sprak, blijkt dat verdachte direct aan haar vertelde dat ze naar een feest waren geweest en dat hij alcohol had gedronken. Uit het proces-verbaal rijden onder invloed van 1 april 2019 van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat zij op 13 januari 2019 om 07.30 uur het eerste directe contact met verdachte had en toen rook dat de adem van verdachte naar alcohol rook. Tevens had zij het vermoeden dat verdachte naast alcohol onder invloed was van een andere stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van de Wegenverkeerswet. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 januari 2019 van verbalisant [verbalisant 2] (p. 26 van het dossier), die ook meteen ter plaatse was, blijkt dat uit de kleding van verdachte de volgende spullen kwamen: lange vloei, tips en een zakje groene toppen (wiet). Nu verbalisanten verdachte in de ochtend, naar alcohol ruikend, aantroffen nadat hij de hele nacht op een feest was geweest terwijl hij wiet bij zich had, is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien voldoende waren voor een verdenking dat verdachte naast alcohol tevens onder invloed was van een andere stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 .

Procedure rondom het bloedonderzoek

De raadsvrouw van verdachte heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het bloedonderzoek niet voldoet aan de vereisten die daarvoor zijn gesteld. Zij stelt dat de artikelen 12, 13 en 16 van het Besluit niet zijn nageleefd: er is om 9.33 uur en om 12.00 uur bloed afgenomen bij verdachte, de afname van 9.33 uur door de arts Hoitzing, maar die was ook betrokken bij de schouw van [slachtoffer] en dus mogelijk niet onafhankelijk en om 12.00 uur door een niet bij naam genoemde arts, zodat niet geverifieerd kan worden of het daadwerkelijk om een arts ging. Het bloedonderzoek heeft niet binnen de termijn van 90 minuten plaatsgevonden en voor de overschrijding van deze termijn is geen verschoonbare reden. Voorts ontbreekt in het proces-verbaal van de bloedafname de barcode die bij het SIN-nummer hoort en uit het dossier blijkt niet waar de bloedmonsters in de periode van 13 januari tot 23 januari 2019 zijn bewaard en op welke wijze. Evenmin blijkt welke bloedmonsters naar het laboratorium werden verzonden (de monsters van 9.33 uur of de monsters van 12.00 uur).

De rechtbank verwerpt dit verweer.

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Indien de rechter tot het oordeel komt dat een dergelijke waarborg niet is nageleefd, leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Uit de rechtspraak is echter verder af te leiden dat alleen in geval van schending van een regel die behoort tot het stelsel van strikte waarborgen het resultaat van het onderzoek van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat dan geen onderzoek heeft plaatsgevonden in de in de wet bedoelde zin. Het gaat volgens de Hoge Raad daarbij om de regels die ertoe strekken de juistheid en/of de betrouwbaarheid van het resultaat van het onderzoek te waarborgen (ECLI:NL:HR:2015:2502). Het is juist dat bij verdachte (zowel om 9.33 uur als om 12.00 uur) later dan in beginsel op grond van artikel 12, derde lid, van het Besluit had gemoeten, bloed is afgenomen. De verplichting om binnen de termijn van 90 minuten bij de verdachte bloed af te nemen strekt er echter, blijkens de toelichting op het Besluit, niet toe de juistheid of betrouwbaarheid van het resultaat van het bloedonderzoek te waarborgen. Zij is slechts ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, die verband houden met het (over het algemeen) snel afnemen van het gehalte aan stoffen in het bloed. De gestelde termijn van 90 minuten maakt aldus geen onderdeel uit van het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek is omgeven, zodat het resultaat daarvan niet op die grond van het bewijs hoeft te worden uitgesloten.

Bovendien is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake was van bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding toelaatbaar maakten. De hulpdiensten kwamen ter plaatse bij een verkeersongeval waar een auto te water was geraakt. Verdachte werd in eerste instantie zelf door het ambulancepersoneel behandeld en verzorgd. Logischerwijs ging, zodra de brandweer zijn medepassagier [slachtoffer] uit de auto had bevrijd, alle aandacht naar het redden van het leven van [slachtoffer] .

De rechtbank heeft voorts geen twijfel dat de persoon die om 12.00 uur bloed heeft afgenomen bij verdachte een arts was. Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] (p. 69) blijkt dat het bloed is afgenomen door een GGD-arts. Dat er geen naam bij staat doet daar niet aan af.

Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] (p. 68) blijkt dat het de bloedmonsters van 12.00 uur zijn die zijn gewaarmerkt, verpakt en verzegeld en voorzien van SIN-nummer en sticker vervolgens zijn verzonden naar het Labor te Mönchengladbach. Dat de stickers op dat proces-verbaal ontbreken, is onzorgvuldig, maar doet niet af aan de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het onderzoek nu de processtukken tezamen voldoende duidelijkheid over de gevolgde procedure geven.

Causaal verband

De raadsvrouw heeft zich verder nog op het standpunt gesteld dat het causaal verband tussen het rijgedrag van verdachte en het verkeersongeval niet kan worden aangetoond. De rechtbank gaat verder niet in op dit verweer, nu dat verweer reeds door de gebezigde bewijsmiddelen wordt weerlegd.

In het verlengde daarvan heeft de raadsvrouw nog aangevoerd dat het VOA-rapport ondeugdelijk is omdat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de vraag of sprake kan zijn geweest van ‘aquaplaning’. De rechtbank gaat eveneens voorbij aan dit verweer. Immers, er was sprake van een ‘vochtig’ wegdek en het regende, maar nergens uit het dossier (ook niet uit de foto’s) blijkt dat sprake was van plassen water op de weg.

5 BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1. primair)op 13 januari 2019 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Straatweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,- na voorafgaand gebruik van alcohol en- terwijl hij onder invloed verkeerde van harddrugs (MDMA) en softdrugs (cannabis) en- de controle over zijn, verdachtes, voertuig te verliezen, en- vervolgens links van de rijbaan de berm in te rijden en daardoor in de naast de weg gelegen sloot is geraakt, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 derde lid van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 8 vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;

2.op 13 januari 2019 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 , te weten THC, in combinatie met een andere van deze aangewezen stoffen, te weten MDMA, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stoffen 4,4 microgram THC per liter bloed bedroeg en terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 150 microgram MDMA per liter bloed bedroeg, zijnde telkens hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;

3.op 13 januari 2019 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 , 0,95 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6 STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

Feit 1 primair:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid van de ze wet;

Feit 2:

overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 ;

Feit 3:

overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 .

7 STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 OPLEGGING VAN STRAF

8.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gevorderd voor de duur van 3 jaren.

8.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten en heeft verder in het kader van de strafmaat geen verweer gevoerd.

8.3

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.

De ernst van het feit

Verdachte heeft een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Verdachte was onder invloed van alcohol, softdrugs en harddrugs en is om onduidelijke reden de macht over het stuur verloren, waardoor de auto die hij bestuurde in een sloot terecht is gekomen. Verdachte heeft door zijn verkeersgedrag blijk gegeven van een ernstig gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van de veiligheid van zichzelf, zijn medepassagier [slachtoffer] en andere verkeersdeelnemers. Als gevolg hiervan is zijn medepassagier [slachtoffer] overleden. [slachtoffer] was op dat moment slechts 22 jaar oud. Door het toedoen van verdachte zijn de ouders van [slachtoffer] , zijn zussen en broer, andere familieleden en vrienden, hun dierbare kwijt. Dat deze gebeurtenis een diepe en blijvende impact op hun leven heeft en zal hebben is evident, en blijkt ook uit de slachtofferverklaringen die namens de ouders tijdens de zitting zijn voorgelezen. Zo heeft de vader van [slachtoffer] , bij wie [slachtoffer] in huis woonde, beschreven hoe hij iedere dag geconfronteerd wordt met het gemis door de lege plek die er nu is in zijn dagelijks leven. De moeder van [slachtoffer] heeft verteld over het verdriet dat zij heeft om haar zoon niet verder te kunnen zien opgroeien en hoe deze gebeurtenis hun leven voorgoed heeft veranderd.

De persoon van verdachte

Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 maart 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een verkeersmisdrijf. De rechtbank houdt hiermee geen rekening in straf verminderende zin, omdat de oriëntatiepunten voor straftoemeting uitgaan van een blanco strafblad.

De rechtbank merkt op dat er geen reclasseringsrapport is opgemaakt ten aanzien van verdachte. Verdachte heeft niet meegewerkt aan een onderzoek. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij geen reden zag om mee te werken. Nu de reclassering geen onderzoek heeft kunnen verrichten naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft zij de rechtbank geen advies kunnen geven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een eventueel voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen.

Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de (proces)houding van verdachte. Hij heeft - ter terechtzitting - spijt betuigd en verklaard over de last van het leed dat hij heeft veroorzaakt (het slachtoffer was een vriend van hem).

De straf

Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank, net als de officier van justitie, als uitgangspunt de LOVS oriëntatiepunten die gelden voor artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 bij het veroorzaken van een dodelijk ongeval, bij de categorie ‘aanmerkelijke schuld’. Voorts sluit de rechtbank, net als de officier van justitie, aan bij de categorie ‘alcoholgebruik > 570 ɲg/l’. Dit betekent een uitgangspunt van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren. Daarnaast houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte, naast alcohol ook onder invloed was van twee soorten drugs.

De rechtbank is – alles overwegende – van oordeel dat in dit geval een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend en geboden is met daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren, een en ander conform de eis van de officier van justitie.

9 BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde 2] (vader van het slachtoffer [slachtoffer] ) en [benadeelde 1] (moeder van het slachtoffer [slachtoffer] ) hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De vader vordert een bedrag van € 20.640,-. Dit bedrag bestaat uit € 640,- aan materiële schade en

€ 20.000,- aan immateriële schade (te weten affectieschade), ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde feit. De moeder vordert een bedrag van

€ 17.500,-. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade (te weten affectieschade), ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde feit.

Beide ouders verzoeken daarnaast om hun vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

9.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van zowel de vader als de moeder van het slachtoffer in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

9.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair, gelet op de door haar bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat beide vorderingen moeten worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw van verdachte zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De raadsvrouw voert daartoe aan dat de vorderingen een onevenredige belasting voor het strafgeding vormen, nu bij het bepalen van de omvang van de schade het civielrechtelijke leerstuk van de eigen schuld aan de orde zal moeten komen (en zal slagen), waardoor het in deze procedure te ingewikkeld wordt om de precieze omvang van de schade te bepalen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de omvang rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 5.000,- dat reeds door verdachte ten behoeve van de uitvaart is betaald.

9.3

Het oordeel van de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade hebben geleden.

Materiële schade

De rechtbank zal de materiële schade zoals die is gevorderd door de benadeelde partij [benadeelde 2] en niet door de verdediging is betwist, toewijzen nu die de rechtbank niet onredelijk voorkomt, te weten € 640,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.

Het reeds door verdachte betaalde bedrag van € 5.000,- ten behoeve van de uitvaart speelt verder geen rol in de onderhavige procedure. Dit bedrag zou in mindering kunnen worden gebracht op de overige (materiële) kosten van de lijkbezorging, maar die worden niet gevorderd door de benadeelde partijen.

Immateriële schade - affectieschade

Zowel de vader als de moeder van het slachtoffer hebben immateriële schade, te weten affectieschade, gevorderd voor het overlijden van hun zoon. Affectieschade is de pijn, het verdriet en het verlies aan levensvreugde ondervonden door een nabestaande van het overleden slachtoffer of een naaste van het slachtoffer met zeer ernstig blijvend letsel. Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk om affectieschade te vorderen voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers. Het overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen compensatie kan bieden voor het verdriet en gemis van de nabestaanden.

Voor de toewijzing van affectieschade wordt aansluiting gezocht bij het Besluit vergoeding affectieschade. Uit de tabel forfaitaire bedragen affectieschade volgt dat aan ouders na overlijden door een misdrijf van een meerderjarig thuiswonend kind een bedrag van

€ 20.000,- kan worden toegekend en aan ouders na overlijden door een misdrijf van een meerderjarig niet-thuiswonend kind een bedrag van € 17.500,-. De rechtbank acht dan ook het door de vader gevorderde bedrag van € 20.000,- toewijsbaar en het door de moeder gevorderde bedrag van € 17.500,- eveneens toewijsbaar.

Totale schade

Daarmee bedraagt de totale schade van de vader € 20.640,- (bestaande uit € 640,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade). De totale schade van de moeder bedraagt € 17.500,- (geheel bestaande uit immateriële schade).

Van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

Schadevergoedingsmaatregel

Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 20.640,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 januari 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 januari 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.

Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 , zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11 BESLISSING

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;

- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;

- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 (acht) maanden;

- ontzegt verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren;

Benadeelde partijen

wijst de vordering van [benadeelde 2] toe, te weten een bedrag van € 20.640,- (bestaande uit € 640,- materiële schade en € 20.000,- immateriële schade);

veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;

veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 20.640,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen gijzeling;

bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;

wijst de vordering van [benadeelde 1] toe, te weten een bedrag van € 17.500,- (geheel bestaande uit immateriële schade);

veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;

veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen gijzeling;

bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.

Dit vonnis is gewezen door mr. E. Slager, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en G. Perrick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 juli 2020.

Mr. G. Perrick is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:

1.hij, op of omstreeks 13 januari 2019, te Maarssen, gemeente StichtseVecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, alsverkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig(personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeeropenstaande weg, te weten de Straatweg, zich zodanig heeft gedragendat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevondendoor zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,- na voorafgaand gebruik van alcohol en/of- terwijl hij onder invloed verkeerde van (een aanzienlijke hoeveelheid)harddrugs (MDMA) en/of softdrugs (cannabis) en/of- de controle over zijn, verdachtes, voertuig te verliezen, althans zijn,verdachtes, voertuig niet, althans niet voldoende, voortdurend ondercontrole te houden en/of- (vervolgens) links van de rijbaan de berm in te rijden en/of(daardoor) ondersteboven in de naast de weg gelegen sloot, althans inhet water is geraakt, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , werdgedood,terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8derde lid van de Wegenverkeerswet 1994 en /of artikel 8 vijfde lid van deWegenverkeerswet 1994 ;

De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden,voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven,geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

( art 6 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 1, 8 lid 3 ahf/ond a, 8 lid 3ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2 ahf/ond aWegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordelingmocht of zou kunnen leiden:

hij, op of omstreeks 13 januari 2019, te Maarssen, gemeente StichtseVecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurdervan een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de voor hetopenbaar verkeer openstaande weg, te weten de Straatweg,- na voorafgaand gebruik van alcohol en/of- terwijl hij onder invloed verkeerde van (een aanzienlijke hoeveelheid)harddrugs (MDMA) en/of softdrugs (cannabis) en/of- de controle over zijn, verdachtes, voertuig heeft verloren, althans zijn,verdachtes, voertuig niet, althans niet voldoende, voortdurend ondercontrole heeft gehouden en/of- (vervolgens) links van de rijbaan de berm in is gereden en/of(daardoor) ondersteboven in de naast de weg gelegen sloot, althans inhet water is geraakt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar opdie weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of hetverkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )

2.hij, op of omstreeks 13 januari 2019, te Maarssen, gemeente StichtseVecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een voertuig,te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doenbesturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluitalcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen alsbedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 , te wetenTHC, in combinatie met een of meer ander(e)(n) van deze aangewezenstoffen, te weten MDMA, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin vanartikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 4,4 microgramTHC per liter bloed en/of 150 microgram MDMA per liter bloedbedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde; ( art 8 lid 5 Wegenverkeerswet 1994 )

3.hij, op of omstreeks 13 januari 2019, te Maarssen, gemeente StichtseVecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurdervan een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd nazodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte inzijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhefen onder b van de Wegenverkeerswet 1994 , 0,95 milligram, in elk gevalhoger dan 0, 2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijlvoor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en noggeen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voorde eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hijde leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hijde leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor heteerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven;

( art 8 lid 3 ahf/sub b onder 2° Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 3ahf/sub b onder 3° Wegenverkeerswet 1994 )

Wanneer hierna (en hiervoor) wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 april 2019, genummerd PL0900-2019013911, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 77. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.

Een proces-verbaal aanrijding misdrijf van 2 april 2019, p. 4.

Proces-verbaal aanrijding misdrijf van 2 april 2019, p. 4.

Een proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse van 12 maart 2019, p. 22.

Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse van 12 maart 2019, p. 23.

Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse van 12 maart 2019, p. 22.

Een proces-verbaal van verhoor verdachte op 13 januari 2019, p. 57.

Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 juni 2019.

Een proces-verbaal rijden onder invloed van 1 april 2019, p. 69.

Een geschrift, te weten een Rapport Alkohol en drugs in het verkeer van 20 februari 2019 van het Labor Mönchengladbach, opgemaakt door drs. P.G.M. Zweipfenning, apotheker, (forensisch) toxicoloog NRGD, p. 73.

Toelichting bij het Rapport Alkohol en drugs in het verkeer van 20 februari 2019 van het Labor Mönchengladbach, p. 74.

Proces-verbaal aanrijding misdrijf van 2 april 2019, p. 5.

Een geschrift, te weten een schouwverslag van de GGD Amsterdam van 13 januari 2019, opgemaakt door drs. H. Hoitzing, forensisch arts, KNMG, p. 50-51.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature