U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verzoek om voorlopige voorziening in bezwaarfase, mondelinge uitspraak. Vergunning voor dakopbouw met dakkappellen. Hoewel er gebreken zijn in het besluit, zijn die wel te herstellen in de beslissing op bezwaar. Verzoek wordt afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats UtrechtBestuursrecht

zaaknummer: UTR 20/1551

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 mei 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. J.J.M. van Lint),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort, verweerder(gemachtigden: mr. M. de Jong en J. Fakkel).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. T. Teke).

Procesverloop

In een besluit van 9 maart 2020 heeft verweerder aan de derde-partij (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw met twee dakkapellen op de tweede verdieping van de woning aan de [adres] in [woonplaats] .

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 maart 2020. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen totdat verweerder een beslissing op bezwaar heeft genomen.

De zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2020. In verband met maatregelen in het kader van de Coronacrisis heeft de zitting plaatsgevonden via Skype . Verzoeker en zijn gemachtigde, de gemachtigden van verweerder, en de vergunninghouder en zijn gemachtigde hebben aan de Skypezitting deelgenomen.

Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.

Is de dakopbouw in strijd met het bestemmingsplan?

2. De vergunning is verleend voor een dakopbouw met dakkapellen. Verweerder heeft in het verweerschrift laten weten dat ook de balkons en het dakterras die op de tekeningen staan onder deze vergunning vallen. Volgens verweerder passen de dakopbouw, de balkons en het dakterras binnen het bestemmingsplan Binnenstad. Alleen de dakkapellen aan de voorzijde van de woning zijn in strijd met het bestemmingsplan. Die dakkapellen zijn vergund met gebruik van de zogeheten kruimelgevallenregeling uit artikel 4 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Doel van de aanvraag

3. Verzoeker voert aan dat het hele bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens verzoeker is het doel van de vergunninghouder om de woning op te splitsen in drie appartementen. Dat heeft de vergunninghouder tegen verzoeker gezegd, en dat blijkt ook uit de onlogische indeling. Verzoeker wijst op de badkamer op de begane grond, de balkons op de eerste en tweede verdieping en de aansluiting op een brandtrap. Hij vindt dat verweerder uit de aanvraag kon afleiden wat het werkelijke doel van verzoeker is en dat bij de beoordeling had moeten betrekken.

4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet redelijkerwijs aan te nemen dat de bedoeling van het bouwplan is om de woning te splitsen in drie appartementen. De vergunninghouder heeft op de zitting aangegeven dat dit een optie is voor de toekomst, maar dat hij de woning dan alleen zal splitsen in appartementen als hij daar een vergunning voor krijgt. Na de uitvoering van het bouwplan kan het pand ook nog als één woning worden gebruikt. Verweerder hoefde daarom bij de beoordeling van het bouwplan niet uit te gaan van splitsing in drie appartementen.

Cultuurhistorische waarden

5. Verzoeker voert aan dat de woning binnen het bestemmingsplan Binnenstad de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ heeft. In artikel 28, vierde lid, onder a van het bestemmingsplan is bepaald dat gronden met die aanduiding ook zijn bestemd voor het behoud van cultuurhistorische waarden ten aanzien van de goothoogte, de dakhelling en kapvorm van gebouwen en de inrichting van tuinen.

6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de functieaanduiding ‘cultuurhistorische waarde’ niet betekent dat het plaatsen van een dakopbouw en dakkapellen automatisch in strijd is met artikel 28, vierde lid, onder a van het bestemmingsplan. Het artikel laat ruimte voor aanpassingen, als die worden uitgevoerd op een manier waarbij de cultuurhistorische waarden behouden blijven. De adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit heeft akkoord gegeven op het bouwplan, maar het advies op dit punt niet nader gemotiveerd. Verweerder heeft de adviescommissie gevraagd om het advies op dit punt aan te vullen. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat de adviescommissie daarover heeft vergaderd en binnenkort een schriftelijk advies zal opstellen. De conclusie is al mondeling aan de gemachtigde van verweerder meegedeeld: de adviescommissie is akkoord met de wijziging van de dakvorm.

7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevat artikel 28, vierde lid, onder a van het bestemmingsplan geen absoluut verbod op wijzigingen van de dakvorm. Het doel is dat de cultuurhistorische waarden behouden blijven. Er ligt een positief advies van de adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit en mondeling is doorgegeven dat er op dit punt ook een positief tweede advies komt. Er is geen reden waarom verweerder dat advies niet zou mogen volgen.

8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn dus alleen de dakkapellen aan de voorzijde in strijd met het bestemmingsplan.

Is het bouwplan in strijd met de redelijke eisen van welstand?

9. Verzoeker voert aan dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand en dat de adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit in het advies van 10 januari 2020 is uitgegaan van onjuiste en incomplete gegevens. De commissie heeft een oude versie van de bouwtekeningen beoordeeld, waarop de gewijzigde achtergevel met de balkons nog niet was ingetekend. Ook is niet duidelijk of de commissie op de hoogte was van het feit dat het gaat om een duopand: [adres] en [nummer] (de woning van verzoeker) zijn in 1908 als één pand gebouwd. Verzoeker heeft een brief van Stichting Hugo Kotestein ingediend, waarin de stichting negatief adviseert over het bouwplan.

10. Verweerder heeft erkend dat de gewijzigde achtergevel inderdaad nog niet aanwezig is op de tekeningen die door de commissie zijn beoordeeld. Verweerder heeft de juiste tekeningen en de door verzoeker ingediende stukken aan de commissie voorgelegd. In het nieuwe advies van de commissie, waarvan de conclusies al mondeling zijn doorgegeven, gaat de commissie akkoord met het bouwplan, mits de bekleding aan de achterzijde van de dakopbouw wordt aangepast. De vergunninghouder heeft op de zitting toegezegd dat hij zich daaraan zal houden.

11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag verweerder het advies van de adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit volgen. Bij het aangekondigde tweede advies heeft de commissie alle relevante stukken betrokken, ook het advies van de Stichting Hugo Kotestein. De commissie is positief over het bouwplan, met uitzondering van de bekleding aan de achterzijde. De vergunninghouder heeft toegezegd dat hij zal meewerken aan een wijziging van de bekleding. Er is geen reden om aan te nemen dat hij dit niet zal doen. Het besluit van 9 maart 2020 is alleen gebaseerd op het eerste advies, maar dat gebrek kan in de beslissing op bezwaar worden hersteld.

Is het bouwplan in strijd met het Bouwbesluit 2012?

12. Verzoeker voert aan dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2012. De rechtbank stelt voorop dat bij een omgevingsvergunning voor bouwen niet met zekerheid vastgesteld hoeft te worden dat aan alle eisen van het Bouwbesluit wordt voldaan. De vergunning moet geweigerd worden, als de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en stukken naar het oordeel van verweerder niet aannemelijk maken dat aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan (artikel 2.10, eerste lid, onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ). Verweerder moet dus een aannemelijkheidstoets uitvoeren en heeft daarbij beoordelingsruimte.

De constructie

13. Verzoeker voert aan dat de berekening van de druk op de fundering en de mandelige scheidsmuur door de constructeur van vergunninghouder niet klopt. Hij is bang voor scheuren en verzakkingen in zijn eigen woning. Verzoeker heeft zelf berekeningen van een andere constructeur ingediend, waaruit volgens verzoeker geconcludeerd moet worden dat de toename van de belasting veel hoger is dan door verweerder is aangenomen.

14. Verweerder en vergunninghouder stellen zich op het standpunt dat de berekeningen wel kloppen. Verweerder heeft zelf ook een constructeur ingeschakeld, die de berekeningen heeft gecontroleerd en de constructeur van vergunninghouder om aanvullend advies heeft gevraagd. De constructeur van vergunninghouder heeft vervolgens controleberekeningen uitgevoerd en geconcludeerd dat de toename van de belasting bij de mandelige muur acceptabel is, als het buurpand geen zettingen of scheurvorming vertoont. Deze berekeningen zijn door verweerders constructeur goedgekeurd. Uit controles door een toezichthouder is gebleken dat het pand van verzoeker geen zettingen of scheurvorming vertoont.

15. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht verweerder afgaan op de berekeningen van de constructeur van vergunninghouder, die zijn gecontroleerd door de constructeur die verweerder zelf heeft ingeschakeld. De berekeningen die verzoeker heeft ingediend zijn afkomstig van een constructeur die daar zijn naam niet aan wil verbinden. De conclusies van die berekeningen komen ook niet rechtstreeks van de constructeur, maar worden door de gemachtigde van verzoeker overgebracht. Dat is onvoldoende om de berekeningen waarop verweerder zich baseert niet aannemelijk te achten.

Overige aspecten van het Bouwbesluit 2012

16. Verzoeker voert aan dat niet is gebleken dat wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 op het gebied van brandveiligheid, brandoverslag, geluidwering, ventilatie en energiezuinigheid.

17. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bij de aanvraag ingediende stukken aannemelijk maken dat aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. In het kader van de heroverweging in bezwaar zal verweerder op de punten die door verzoeker zijn aangedragen dieper worden ingegaan.

18. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is wat verzoeker aanvoert onvoldoende om aan te nemen dat niet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. Verzoeker stelt vragen over de onderbouwing en stelt dat niet aan de voorschriften wordt voldaan, maar zonder deskundige onderbouwing. In het kader van de aannemelijkheidstoets is dat onvoldoende.

Moest verweerder de dakopbouw toetsen op strijd met beleidsregels en op evidente privaatrechtelijke belemmeringen? En moest verweerder een belangenafweging maken?

19. Verzoeker voert aan dat een dakopbouw binnen de historische binnenstad in strijd is met de beleidsregels voor kruimelgevallen van de gemeente Montfoort. Verzoeker voert ook aan dat er sprake is van evidente privaatrechtelijke belemmeringen. Hij wijst er onder meer op dat de dakopbouw op een mandelige scheidsmuur wordt gebouwd en dat er over de erfgrens heen zou worden gebouwd. Verzoeker vindt daarnaast dat verweerder rekening had moeten houden met zijn belangen: door de dakopbouw is er schaduwwerking op zijn zonnepanelen en worden zijn privacy en woongenot geschonden.

20. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder deze elementen niet meenemen bij de beoordeling van de aanvraag. De dakopbouw past binnen het bestemmingsplan. De beleidsregels voor kruimelgevallen zijn daarom niet van toepassing op de dakopbouw. In artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn de weigeringsgronden vastgelegd voor een aangevraagde omgevingsvergunning voor bouwen die niet in strijd is met het bestemmingsplan. Als die weigeringsgronden niet van toepassing zijn, moet verweerder de vergunning verlenen. In dit geval zijn alleen de dakkapellen aan de voorzijde in strijd met het bestemmingsplan. De evidente privaatrechtelijke belemmeringen waar verzoeker een beroep op doet zien niet op deze dakkapellen en kunnen dus door verweerder niet bij het besluit betrokken worden. Er is ook geen ruimte om de belangen van verzoeker mee te nemen in de beoordeling.

Conclusie

21. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het besluit van 9 maart 2020 niet onrechtmatig. Hoewel er gebreken zijn in de besluitvorming, kunnen die gebreken bij de heroverweging in bezwaar hersteld worden. Er is daarom geen reden voor het toekennen van een voorlopige voorziening.

22. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

23. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Deze uitspraak is op 6 mei 2020 in het openbaar gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier.

De griffier is niet in de gelegenheid

deze uitspraak te ondertekenen.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Geen hoger beroep mogelijkTegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature