Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een vijftienjarig meisje.

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 31 dagen en tot een taakstraf van 180 uren.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Utrecht

Parketnummer: 16/659552-18 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 18 februari 2020

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres

[adres] , [woonplaats] .

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2020.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen verdachte en mr. C.H.J. van Dooijeweert, advocaat te Barneveld, naar voren hebben gebracht.

Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij [slachtoffer] door mr. N. Durdabak, advocaat te Hilversum, naar voren is gebracht.

2 TENLASTELEGGING

De verdenking tegen de verdachte is opgenomen in de tenlastelegging. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

in de periode van 1 juni 2017 tot en met 3 november 2017, te Veenendaal of Arnhem met de minderjarige [slachtoffer] ( [slachtoffer] , geboren [2001] ) ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van die [slachtoffer] .

3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Daartoe heeft zij onder andere verwezen naar de getuigenverklaring van [slachtoffer] , de aangifte van de moeder van [slachtoffer] , [getuige 1] , de verklaring van de stiefvader van [slachtoffer] , [getuige 2] , en de verklaring van de werkgever van verdachte en [slachtoffer] , [getuige 3] . De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen volgt dat er meerdere malen sprake is geweest van seksueel contact tussen verdachte en [slachtoffer] terwijl zij 15 jaar oud was, waarbij het telkens ging om seksueel binnendringen met de penis in de vagina van die [slachtoffer] .

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft hiertoe het volgende aangevoerd.

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden voldaan aan het bewijsminimum, voortvloeiend uit de zogenoemde unus testis nullus testis regel zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (verder: Sv). De getuigenverklaringen vloeien immers allen voort uit één bron, zijnde de waarnemingen en verklaringen van het slachtoffer.

De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat het bij de verklaringen van de moeder en stiefvader van [slachtoffer] gaat om de auditu verklaringen, waar behoedzaam mee moet worden omgegaan en die alleen kunnen worden gebruikt ter onderschrijving van de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer, niet als steunbewijs. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat die getuigenverklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn gezien het feit dat de getuigen ook ten opzichte van elkaar verschillend verklaren.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1.

Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen

De verklaring van getuige [slachtoffer] van 7 mei 2018, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudend:

A: Toen kwam hij ermee dat zijn broer op vakantie ging voor twee weken, volgens mij appte hij dat hij de sleutel van het huis van zijn broer had en dat we daar een keer naar toe konden na het werk.

(…)

V: Wat bedoel je met seks?

A: We hebben toen film gekeken, ik weet het niet meer precies omdat het zo lang geleden is. Volgens mij zoende hij mij op de bank en toen gingen we naar boven. Daar gebeurde het,(…) toen hadden we echt seks. Hij ging met zijn piemel in mijn vagina.

(…)

V; Wanneer was dit?

A; (…) Ik denk een maand later ofzo in juni.

(…)

V; Waar woont die broer?

A; In Veenendaal West, (…).

V; Hoe vaak is het gebeurd toen hij die twee weken daar in huis zat?

A; Drie a vier keer.

(…)

De laatste keer dat ik er was in dat huis van die broer moesten we werken op de tennisbaan. (…) Het was al een uur of elf in de avond. We hadden daar seks gehad. Ik kwam weer beneden en toen was ik twee keer door mijn baas gebeld en door mijn vader en [verdachte] werd gebeld door zijn moeder waar we waren want mijn baas zat bij mijn ouders. Het was inmiddels twee uur ‘s nachts, We hadden gezegd dat we een film hadden gekeken en op de bank in slaap waren gevallen.

(…)

V; Hoe oud was je toen?

A; 15

Hij kwam er mee dat hij een vriend had die een appartement had en dat die vriend vaak bij zijn vriendin in Arnhem zat.

(…)

V; Hoe lang ging dit goed?

A: Wel lang, ik denk twee of drie maanden. (…)

V; Hoe vaak heeft er seks plaats gevonden?

A: Heel vaak.

V; Hoe vaak per week?

A: Twee, drie keer per week denk ik wel.

(…)

V: Waardoor stopte alles?

A; Mijn ouders kwamen erachter.

V; Wanneer was dat?

A: Begin november 2017.

Het informatief gesprek zeden met getuige [getuige 1] (de moeder van [slachtoffer] ) van 15 november 2018, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudend:

[getuige 2] belde mij om 00:30 uur s nachts dat [slachtoffer] niet op haar werk was. Haar baas had

tegen [getuige 2] verteld dat ze om 20:00 uur al weg mocht van haar werk. [slachtoffer] nam haar

telefoon niet op, dus we waren haar kwijt. (…) Toen belde de baas, [getuige 2] om een uur of 02:00 uur, dat hij [verdachte] te pakken had gekregen en dat ze inderdaad hij elkaar waren

met de reden dat ze een filmpje aan het kijken waren. (…)

Nu moet ik weer terug naar de woensdagavond, nu twee weken geleden. (…) A: Zij zegt dat de bewuste nacht dat ze kwijt was, de eerste keer was. Ik heb later gevraagd of het daarna nog 1 keer of 10 keer was gebeurd. Ze zei dat het zo 2 a 3 keer per maand gebeurde.

Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudend:

Dat is het verhaal dat na de bekentenis van [slachtoffer] haar vader en ik naar de tennisvereniging zijn gegaan om [verdachte] te confronteren en [getuige 3] te informeren. [getuige 2] en ik zijn samen naar de tennisbaan gegaan. Wij zijn toen met [getuige 3] en [verdachte] in een rustig hoekje gaan zitten van de kantine (…) Toen gaf hij het toe.

A: Dat was op donderdag 2 november 2017

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] (de stiefvader van [slachtoffer] ), voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudend:

Op een gegeven moment bleef [slachtoffer] tot vier uur in de ochtend (…) Mijn vrouw sprak de werkgever er op aan dat ze hen zo lang liet werken. Die werkgever gaf aan dat dat niet klopte omdat ze tot 00.00 uur open zijn en (…) om 00.30 is echt iedereen weg.

(…)

Ze zei toen: ‘We hebben seks gehad.”

(…)

V; Wat waren haar antwoorden?

A; Het was in een appartement van een vriend in Arnhem en in het appartement van zijn broer in Veenendaal. Het was wel 7 of 8 keer gebeurd.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] (de werkgever van verdachte en [slachtoffer] ), voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudend:

A: Dat was tot de bewuste avond dat [slachtoffer] kwijt was. (…) Hierna zijn ze weg gegaan. Naar mijn beleving naar huis. We waren om 23 uur klaar bij de tennis vereniging. Toen kwam [getuige 2] , de vader van [slachtoffer] binnen. (…) Ze had tegen haar moeder verteld dat ze nog zou werken terwijl dit niet zo was. [verdachte] vertelde mij dat ze bij zijn broer zaten en beiden in slaap waren gevallen. (…) Ik heb de vader van [slachtoffer] gebeld en gezegd dat ik ze gevonden had en dat ze er aan kwamen.

(…)

[slachtoffer] had alles verteld en [getuige 1] wilde met [verdachte] gaan praten. (…) Ik heb ze toen voorgesteld om boven in de kantine te gaan zitten waar verder niemand was. Ik ben daar maar bij gaan zitten. (…) Ze zei ook dat [slachtoffer] alles had verteld. (…) Ik hoorde hem (de rechtbank begrijpt: verdachte) zeggen: “Wat doe je er tegen. Van het een kwam het ander.” (…) Hij zei: “Ik kan het niet meer terug draaien”. (…) Toen bleek later dat [verdachte] er vandoor was gegaan via de achterdeur. Hij appte mij daarna. Hierin zei hij dat hij mij niet meer aan kon kijken

Een schriftelijk stuk, inhoudende een screenshot van Whatsapp van het gesprek tussen verdachte en [getuige 3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

2 nov. 2017 (…)

Kon je niet meer aankijken of tegen je praten, daarom ben ik net wegge(g)aan

4.3.2.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden voldaan aan het bewijsminimum, nu de verklaringen van de aangeefster leugenachtig dan wel onbetrouwbaar zijn en de overige getuigenverklaringen telkens zijn terug te leiden naar één bron.

De rechtbank overweegt als volgt.

Wettelijke kader

Aan verdachte zijn zedendelicten ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in de onderhavige zaak is dit het geval. Dit brengt met zich dat, bij een ontkennende verdachte, veelal slechts de (getuigen)verklaring van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden is. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Sv kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en geeft uitdrukking aan het beginsel van dubbele bevestiging, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.

Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever/-geefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.

Betrouwbaarheid van de getuigen

Voor de beoordeling of is voldaan aan dit in de wet neergelegde bewijsminimum en ter beantwoording van de verweren van de raadsvrouw, zal de rechtbank eerst oordelen over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen van het slachtoffer en de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .

De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer gedetailleerd en consequent heeft verklaard over de plaatsen waar het seksueel binnendringen heeft plaatsgevonden, de frequentie van het seksueel contact en de wijze waarop het contact plaatsvond. De rechtbank vindt de verklaring van het slachtoffer daarom betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.

De rechtbank acht daarnaast, anders dan de raadsvrouw, de tot het bewijs gebezigde getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] wél betrouwbaar en authentiek, nu zij op essentiële onderdelen en op detailpunten met elkaar overeenstemmen. Dat er bij nauwkeurige vergelijking van de verklaringen overeenkomsten (en verschillen) zijn te constateren over het precieze verloop van de gebeurtenissen waarover het slachtoffer verklaart, doet naar het oordeel van de rechtbank, gegeven de overeenstemming in de kern van de verklaringen, aan de betrouwbaarheid van de verklaringen niet af. Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan volgens de rechtbank zou moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw dat de verklaringen onbetrouwbaar moeten worden geacht.

Steunbewijs

De verklaring van [slachtoffer] , op zichzelf betrouwbaar, wordt op wezenlijke punten zodanig ondersteund door de getuigenverklaringen dat de rechtbank uitgaat van de juistheid van haar verklaring. [slachtoffer] heeft onder meer verklaard dat het seksueel binnendringen meerdere keren in het huis van de broer van verdachte te Veenendaal heeft plaatsgevonden. Alle drie de getuigen verklaren gedetailleerd en consistent over een van deze momenten, waarbij het slachtoffer op een avond enkele uren onbereikbaar was. De verklaring van [slachtoffer] over het verloop van die avond vindt steun in de verklaringen van de getuigen zowel wat betreft de tijdstippen, de plaats van de ontuchtige handelingen als de gefingeerde reden die [slachtoffer] en verdachte hebben gegeven voor haar afwezigheid. De rechtbank stelt vast dat de ontuchtige handelingen, zoals die gedetailleerd zijn beschreven in de verklaring van het slachtoffer, hebben plaatsgevonden en heeft geen reden om te twijfelen aan haar verklaring dat het seksueel binnendringen meerdere keren heeft plaatsgevonden en door verdachte is begaan.

De rechtbank overweegt verder dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] op 2 november 2017 een gesprek hebben gevoerd met verdachte waarin hij is geconfronteerd met zijn seksuele relatie met het slachtoffer. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte het ‘toe heeft gegeven’ en getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte heeft gereageerd met de woorden “Wat doe je er tegen. Van het een kwam het ander.” [getuige 3] heeft na afloop van dit gesprek een Whatsapp van verdachte gekregen, waarin verdachte zei “Kon je niet meer aankijken of tegen je praten, daarom ben ik net wegge(g)aan”. De inhoud van het screenshot van Whatsapp is naar het oordeel van de rechtbank redengevend voor het bewijs nu het aansluit bij de weergave van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] van het gesprek op 2 november 2017 met betrekking tot de houding van verdachte ten opzichte van het ten laste gelegde.

Conclusie

Op grond van de bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte meerdere malen ontuchtige handelingen heeft verricht bij [slachtoffer] , bestaande uit het seksueel binnendringen van die [slachtoffer] . De rechtbank neemt in deze beoordeling mee dat verdachte in deze zaak geen enkele verklaring heeft willen afleggen, gedurende het onderzoek en ter terechtzitting, en dus geen ander scenario tegenover de door het slachtoffer geschetste feiten en omstandigheden heeft gezet dat door de rechtbank zou kunnen worden getoetst aan het bewijs.

5 BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

op tijdstippen in de periode van 1 juni 2017 tot en met 2 november 2017 te Veenendaal, met [slachtoffer] , geboren op [2001] , die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6 STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:

met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

7 STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 OPLEGGING VAN STRAF

8.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie

bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het

voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3

jaren.

8.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat het volgende aangevoerd. Als de rechtbank het tenlastegelegde bewezen acht, is volgens de raadsvrouw het in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen taakstrafverbod in de onderhavige zaak niet van toepassing, omdat er sprake was van een affectieve relatie tussen verdachte en slachtoffer waardoor niet is voldaan aan het materiële vereiste van het in dat artikel opgenomen verbod. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, en dat er sprake is van substantieel tijdsverloop. Op grond van deze omstandigheden heeft de verdediging verzocht om te kiezen voor de modaliteit van een zeer korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf.

8.3

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.

Ernst van het feit

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een vijftienjarig meisje. Hij heeft in de periode van 1 juni 2017 tot en met 2 november 2017 een seksuele relatie gehad met [slachtoffer] , die op dat moment nog geen zestien jaar was. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het medeplegen van ontuchtige handelingen, bestaande uit het seksueel binnendringen, van een minderjarige.

Kinderen van beneden de zestien jaar verdienen een grote mate van bescherming. Die mate van bescherming is zo groot dat ook sprake is van ontucht als, zoals in dit geval, de seksuele relatie tussen verdachte en slachtoffer wederzijds lijkt te zijn en het slachtoffer hierin bewust lijkt deel te nemen. Dat het slachtoffer lijkt in te stemmen met de seksuele handelingen, doet aan het strafbare karakter van zijn handelen niet af. Minderjarigen, en hun seksuele integriteit, dienen in dit opzicht in alle omstandigheden beschermd te worden, ook tegen de consequenties van hun eigen gedragingen die zij, gelet op hun leeftijd vaak (nog) niet kunnen overzien. Daarom is de schijnbare instemming van de minderjarige voor een bewezenverklaring onder artikel 245 Sr niet relevan t.

Persoon van de verdachte

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder voor soortelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsrapport van 31 januari 2020 betreffende verdachte, opgesteld door reclasseringswerker H. van Benthem. In deze rapportage wordt geconcludeerd dat door de gesloten houding van verdachte ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden en de beperkte beschikbare informatie over verdachte, de rapporteurs onvoldoende zicht hebben gekregen op eventuele criminogene factoren. De reclassering onthoudt zich dan ook van advies ten aanzien van het opleggen van reclasseringstoezicht dan wel het opleggen van bijzondere voorwaarden, maar zou het bij een veroordeling wenselijk vinden opnieuw een risico-inschatting uit te voeren en te onderzoeken of interventies en toezicht nodig zijn.

In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van verdachte. Hij heeft geenszins aangetoond het laakbare van zijn handelen in te zien. Het uitblijven van een verklaring ten aanzien van het bewezenverklaarde acht de rechtbank leedtoevoegend voor het slachtoffer.

Strafoplegging

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met hetgeen in vergelijkbare gevallen is opgelegd. De Hoge Raad heeft inmiddels geoordeeld dat de opvatting dat artikel 22b, derde lid, Sr de oplegging van een taakstraf uitsluitend toelaat indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van “substantiële” duur wordt opgelegd, onjuist is. Ook een taakstraf met een (zeer) korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf behoort derhalve tot de wettelijke mogelijkheden die de rechter ter beschikking staan bij de bepaling van de op te leggen straf in gevallen als de onderhavige zaak. De rechtbank ziet in de vergelijkbare gevallen, en alle specifieke omstandigheden van deze zaak waaronder ook het tijdsverloop, aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie.

Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarnaast een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, passend en geboden. De rechtbank komt tot een andere straf dan door de officier van justitie geëist, vanwege de specifieke omstandigheden van dit geval in vergelijking met andere – vergelijkbare – zaken. De rechtbank is van oordeel dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

9 BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert aan schadevergoeding een totaalbedrag van € 2.128,24,- . Dit bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, die zij stelt te hebben gelegen als gevolg van de ontuchtige handelingen door verdachte. De materiële schadevordering bestaat uit de posten eigen risico/psycholoog (€ 385,-) vanaf haar 18e jaar en reiskosten (€ 2,24). Ten aanzien van de immateriële schade heeft de benadeelde partij een bedrag van € 1.741,- gevorderd. Zij verwijst daarvoor naar een uitspraak van de rechtbank Alkmaar in een vergelijkbare zaak.

De benadeelde partij heeft gevorderd deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en gevorderd aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

9.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partijen voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. De officier van justitie heeft dan ook verzocht de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.

9.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft, gezien het pleidooi tot integrale vrijspraak, primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het onderdeel van de materiële kosten dat ziet op de reiskosten zijnde het vervoer van de ouders naar het politiebureau moet worden afgewezen. Voor zover de vordering ziet op de kosten van het eigen risico heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vereiste onderbouwing ontbreekt. De verdediging heeft voorts aangevoerd dat, gekeken naar vergelijkbare zaken, de gevorderde immateriële schade inhoudende het smartengeld hoog is gezien de omstandigheden en heeft verzocht deze schadepost af te wijzen.

9.3

Het oordeel van de rechtbank

Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het door verdachte bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.

De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de materiële schade (de reiskosten naar het politiebureau en het eigen risico voor de zorgverzekering ) integraal toewijzen. De rechtbank overweegt hierbij dat ook de reiskosten van de ouders van [slachtoffer] voor toewijzing vatbaar zijn, nu zij op het moment dat deze kosten zijn gemaakt minderjarig was en de ouders derhalve haar wettelijk vertegenwoordigden. Het gevorderde bedrag aan eigen risico van de zorgverzekering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal derhalve de materiële schade ter hoogte van € 387,24 geheel toewijzen.

Ook door het slachtoffer geleden immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de ontuchtige handelingen schade heeft geleden. De vraag is echter tot welk bedrag. De rechtbank schat de immateriële schade op grond van hetgeen naar voren is gebracht, de omstandigheden van dit geval en rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, naar billijkheid op een bedrag van € 750,-. De rechtbank zal de rest van het immateriële deel van de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan desgewenst dit deel van de vordering aan de orde stellen in een procedure bij de burgerlijke rechter.

De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij tot het bedrag van € 1.137,24 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 387,24 vanaf 15 november 2017 (voor de materiële schadevergoeding) en over € 750,- vanaf 1 juni 2017 (voor de immateriële schadevergoeding) tot de dag van volledige betaling.

Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.137,24 te vermeerderen met de bovengenoemde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 21 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

De betaling die is gedaan aan de Staat door verdachte wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

Proceskosten

Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze proceskosten worden tot op dit moment begroot op € 29, 85 (reiskosten advocaat).

10 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11 BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;

- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Strafbaarheid

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;

- verklaart verdachte strafbaar.

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 31 dagen;

- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht in deze zaak, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

- beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 30 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;

- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;

- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 180 uren;

- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis.

Benadeelde partij

- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.137,24;

- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over € 387,24, met ingang van 15 november 2017 en over € 750,00, met ingang van 1 juni 2017 telkens tot de dag van volledige betaling;

- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 29,85;

- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.137,24 te betalen, bij niet betaling aan te vullen met 21 dagen gijzeling;

- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hierboven beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;

- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mrs. N.M. Spelt en E.W.A. Vonk rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2020.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2017 tot en met 3 november 2017 te Veenendaal en/of Arnhem, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [2001] , die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht;

art 245 Wetboek van Strafrecht

Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal met registratienummer PL0900-2017334507 (pagina 1 t/m 53) bevinden, volgens de in dat proces-verbaal toegepaste nummering. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.

Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] d.d. 7 mei 2018, pag. 39.

Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] d.d. 7 mei 2018, pag. 40.

Proces-verbaal ‘informatief gesprek mensenhandel’ met [getuige 1] d.d. 15 november 2018, pag. 19.

Proces-verbaal van verhoor aangeefster [getuige 1] d.d. 15 november 2017, p. 23.

Proces-verbaal van verhoor aangeefster [getuige 1] d.d. 15 november 2017, p. 24.

Proces-verbaal van verhoor aangeefster [getuige 1] d.d. 15 november 2017, p. 25.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 29 mei 2018, p. 47.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 9 juli 2018, p. 50.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 9 juli 2018, p. 51.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 9 juli 2018, p. 52.

Bijlage bij het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 9 juli 2018.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature