Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Ontneming naar aanleiding van een veroordeling ter zake medeplichtigheid aan artikel 3 onder B van de Opiumwet . Ten tijde van het ten laste gelegde is veroordeelde samen met medeveroordeelde een economische eenheid geweest.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht

Zittingsplaats Lelystad

Parketnummer: 16/652933-17

Vonnis van de meervoudige kamer van 7 augustus 2019

in de ontnemingszaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] (Australië),

wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,

Hierna te noemen: [veroordeelde] .

De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 24 juli 2019, waarbij zijn gehoord:

- mr. T. Tanghe, officier van justitie;

- veroordeelde en haar raadsman mr. M.J. Schimmel, advocaat te Bussum.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken van het voorbereidend onderzoek, te weten:

- de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van 1 juli 2019;

- het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 5 september 2016, opgemaakt door [A] , [.] van politie Eenheid Midden-Nederland (hierna te noemen: het rapport);

- het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 28 november 2018 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/652933-17;

- de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak met parketnummer 16/652933-17.

OVERWEGINGEN

Bij vonnis van deze rechtbank van 28 november 2018 is [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak veroordeeld ter zake:

medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;

De officier van justitie heeft bij vordering van 1 juli 2019 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat, welk voordeel wordt geschat op

€ 45.532,20. Ter terechtzitting van 24 juli 2019 heeft de officier van justitie gepersisteerd bij zijn vordering en voorts verzocht dat de rechtbank aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling aan de Staat op nihil stelt.

De raadsman heeft gesteld dat medeverdachte [B] een lening van € 8.000,00 heeft afbetaald door middel van het opzetten van de hennepkwekerij, maar dat [veroordeelde] hiervan geen profijt heeft gehad. Hij heeft daarom verzocht de vordering ten aanzien van [veroordeelde] af te wijzen.

Het oordeel van de rechtbank

Dat [veroordeelde] medeplichtig is geweest aan hennepteelt, blijkt uit de in het vonnis van 28 november 2018 opgenomen bewezenverklaring van dit feit en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen. Gelet op de inhoud van het vonnis en hetgeen ter terechtzitting van 24 juli 2019 naar voren is gebracht, is voldoende aannemelijk geworden dat [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van en/of uit de baten van de hennepkwekerij ter zake waarvan zij bij voornoemd vonnis is veroordeeld.

[veroordeelde] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij twee keer heeft mee geholpen met het knippen van de hennep. Uit het rapport leidt de rechtbank af dat er twee keer geoogst is. In het rapport is berekend dat met voornoemde oogsten per keer € 24.783,02 is verdiend, wat uitkomt op € 49.566,04 in totaal. De kosten per oogst waren € 2.016,92, wat uitkomt op

€ 4.033,84 totaal. Dit komt uit op een wederrechtelijk voordeel van € 45.532,20.

De rechtbank volgt dit en stelt aldus het bedrag waarop het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 45.532,20.

Uit het onderliggende dossier, en hetgeen ter terechtzitting is besproken, blijkt dat [veroordeelde] (in de ten laste gelegde periode) samen met medeveroordeelde een economische eenheid is (geweest). De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om te concluderen dat [veroordeelde] niet heeft mee geprofiteerd van de baten uit de hennepkwekerij; medeveroordeelde en [veroordeelde] hebben immers als (economische) eenheid het wederrechtelijk verkregen voordeel genoten terwijl geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat enkel medeveroordeelde voordeel heeft genoten. Dit betekent dat het gedeelte van de lening dat (door medeveroordeelde) is afbetaald door het opzetten van de hennepkwekerij, groot € 8.000,00, mede aan haar ten goede is gekomen. Gelet op haar bijdrage, maar met name het feit dat [veroordeelde] en medeveroordeelde fungeerden als economische eenheid, is de rechtbank van oordeel dat deze € 8.000,00 moet worden gezien als wederrechtelijk verkregen voordeel uit het strafbare feit waarvoor zij bij het vermelde vonnis is veroordeeld. Nu zowel de baten als de kosten voor de economische eenheid als geheel dienen te worden berekend, zal de rechtbank ook de elektriciteitskosten die zijn gemaakt door medeveroordeelde [B] aftrekken van het wederrechtelijk verkregen. Deze kosten bedragen in totaal

€ 6.465,28.

De rechtbank zal aan [veroordeelde] de verplichting opleggen om ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat een bedrag gelijk aan de vordering van de officier van justitie en de raadsman van € 1.534,72 te voldoen.

Gelet op de economische eenheid die [veroordeelde] en medeveroordeelde hebben gevormd, zal de betalingsverplichting ter zake van dit wederrechtelijk verkregen voordeel tegen [veroordeelde] hoofdelijk met medeveroordeelde worden opgelegd. Dit betekent dat voor zover medeveroordeelde dit bedrag voldoet, veroordeelde zal zijn bevrijd.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:

- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op

€ 45.532,20;

- legt aan [veroordeelde] de verplichting op om ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te voldoen een bedrag van

€ 1.534,72;

- bepaalt dat [veroordeelde] voor voormelde € 1.534,72 hoofdelijk aansprakelijk is met medeveroordeelde, in die zin dat indien en voor zover medeveroordeelde betaalt, veroordeelde van deze verplichting zal zijn bevrijd.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A.L. van Dreumel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 augustus 2019.

Mr. H.J. Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Verklaring van [veroordeelde] afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 24 juli 2019.

Het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr, opgemaakt door [A] , [.] van politie Eenheid Midden-Nederland, 5 september 2016, pagina 80.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature