U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

geldige overdracht perceel; erfgrenzen; situatietekening bij notariele akte; plaatsopneming; art. 5:47 BW

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht Zittingsplaats Utrecht

zaaknummer: NL18.9631

Vonnis van 29 juli 2019 in de zaak van

1. [eiser sub 1], wonende te

[woonplaats 1] ,

2. [eiseres sub 2], wonende te

[woonplaats 1] ,

eisers, hierna samen te noemen: [eiser sub 1] c.s. (in mannelijk enkelvoud), advocaat

S.M. Kaak te Utrecht,

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

verweerder, hierna te noemen: [verweerder] , advocaat

B.E.J.M. Tomlow te Utrecht.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 20 juni 2019,

- het overzicht aanvullende producties van [eiser sub 1] c.s., met producties 41 tot en met 51,

- het proces-verbaal van plaatsopneming op 4 juli 2019 en (voortzetting) mondelinge behandeling op 4 en 11 juli 2019.

1.2.

Vervolgens is een datum bepaald waarop dit vonnis wordt uitgesproken.

2 De verdere beoordeling

2.1.

De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 20 juni 2019 en bouwt daar op voort. Hieronder zullen de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. één voor één worden beoordeeld, waarbij de Romeinse nummering van de vorderingen in het tussenvonnis van 20 juni 2019 zal worden aangehouden.

Ongeldige overdracht, nietige koopovereenkomst? (I)

2.2.

[eiser sub 1] c.s. stelt dat het perceel bouwgrond aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] [letteraanduiding 1] - [letteraanduiding 2] in [woonplaats 1] niet rechtsgeldig is overgedragen aan [verweerder] . Volgens [eiser sub 1] c.s. is het goed (de verkochte bouwgrond) onvoldoende bepaald en wordt daarom niet voldaan aan het vereiste uit artikel 3:84 lid 2 BW, op grond waarvan bij de titel van overdracht (en ook in de akte van levering) het goed met voldoende bepaaldheid omschreven moet zijn. De akte van levering bevat volgens [eiser sub 1] c.s. niet zodanige gegevens dat aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welk goed het gaat, omdat de erfgrenzen niet exact zijn vastgesteld en niet geregistreerd zijn in het openbare register. Om diezelfde reden is de koopovereenkomst volgens [eiser sub 1] c.s. nietig op grond van artikel 3:39 BW: het onderwerp van de overeenkomst is niet bepaalbaar zoals is voorgeschreven in artikel 6: 227 BW . [verweerder] betwist de ongeldigheid van de overdracht en de nietigheid van de koopovereenkomst.

2.3.

De rechtbank overweegt als volgt.

In de koopovereenkomst van 16 november 2013 staat dat [eiser sub 1] c.s. verkoopt aan [verweerder] : een perceel bouwgrond , plaatselijk bekend (incl. postcode) te [woonplaats 1] aan [straatnaam] [nummeraanduiding 1] [letteraanduiding 1] - [letteraanduiding 2] , [postcode], kadastraal bekend gemeente [naam gemeente (woonplaats 1)], sectie [sectie-aanduiding], nummer [nummeraanduiding 2] gedeeltelijk, groot circa 85 are, doch ter zodanige grootte als na kadastrale uitmeting zal blijken, zoals met streeparcering is aangegeven op de aan deze overeenkomt te hechten situatietekening, welke tekening zal dienen als richtlijn voor de kadastrale uitmeting, ter plaatse zal het terrein tevens zijn afgebakend met piketpalen, tegen een koopsom van

€ 900.000,- ZEGGE NEGENHONDERDDUIZEND EURO”.

2.4.

In de akte van levering van 29 november 2013 staat dat [eiser sub 1] c.s. aan [verweerder] levert:

“OMSCHRlJVING REGISTERGOED

een perceel bouwgrond, gelegen nabij de [straatnaam] te [postcode] [woonplaats 1] , uitmakende een ter plaatste kennelijk aanduid of nog aan te duiden aaneengesloten

gedeelte, ter grootte van ongeveer vijfentachtig are (85 a), doch ter werkelijke grootte als na kadastrale uitmeting zal blijken, van het perceel kadastraal bekend gemeente [naam gemeente (woonplaats 1)] sectie [sectie-aanduiding] , nummer [nummeraanduiding 2] ;

een en ander zoals met streeparcering schetsmatig is aangeven op de aan deze akte gehechte situatietekening;”.

2.5.

De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van onvoldoende bepaalbaarheid van de verkochte bouwgrond. Zowel de koopovereenkomst als de leveringsakte bevatten voldoende elementen die het verkochte bepalen. Zo staan daarin de aard van het te verkopen en leveren registergoed (“perceel bouwgrond”), de oppervlakte daarvan (ongeveer 85 are), als ook de plaatselijke aanduiding (“plaatselijk bekend (incl. postcode) te [woonplaats 1] aan [straatnaam] [nummeraanduiding 1] [letteraanduiding 1] - [letteraanduiding 2] , [postcode] ”/ “gelegen nabij de [straatnaam] te [postcode] [woonplaats 1] ”) en de kadastrale aanduiding (“het perceel kadastraal bekend gemeente [naam gemeente (woonplaats 1)] sectie [sectie-aanduiding] , nummer [nummeraanduiding 2] ”) vermeld. Bovendien komt naar het oordeel van de rechtbank betekenis toe aan de zowel in de koopovereenkomst als in de akte van levering bij de omschrijving van het over te dragen goed uitdrukkelijk genoemde (“aan deze overeenkomst te hechten”/ “aan deze akte gehechte”) situatietekening. Op de tekening is met voldoende bepaaldheid weergegeven waar de bouwgrond (globaal) is gelegen ten opzichte van het perceel van [eiser sub 1] c.s. Dat de exacte erfgrenzen in november 2013 nog niet vastlagen en nog niet zijn ingeschreven in de registers doet hieraan niet af. De bepaling van de exacte grenzen moet via uitleg van de akte en eventuele andere objectief bepaalbare stukken en bedoeling plaatsvinden, maar dat betekent niet dat het geleverde niet voldoende bepaalbaar is in de zin van artikel 6:227 BW .

Andere partijbedoelingen waar [eiser sub 1] c.s. naar verwijst en die zouden leiden tot een andere ligging van het verkochte perceel bouwgrond dan op de situatietekening of die zouden wijzen op een nog te onbepaalde ligging van het perceel bouwgrond, zijn niet af te leiden uit de akte. Het feit dat (bijvoorbeeld) het natuurinrichtingsplan zowel in de koopovereenkomst als in de akte wordt genoemd betekent dat [verweerder] , voor zover het inrichtingsplan op zijn perceel van toepassing is, aan de eisen in dat plan zal moeten voldoen bij de inrichting van zijn perceel. Het betekent echter niet dat het inrichtingsplan (mede) de erfgrenzen van het verkochte perceel bepaalt. Ook andere door [eiser sub 1] c.s. genoemde omstandigheden en documenten, zoals bijvoorbeeld de kadastrale meting van [A] , kunnen bij de uitleg van de akte wat betreft de bepaling van de erfgrenzen geen rol spelen. Tijdens de gesprekken tussen partijen in de afgelopen jaren is onder meer deze meting betrokken met als doel om gezamenlijk de (exacte) erfgrenzen te bepalen omdat partijen het niet eens waren over de precieze situering van het verkochte perceel bouwgrond op grond van de koopovereenkomst en de akte. Deze gesprekken zijn gevoerd in het kader van onderhandelingen, die uiteindelijk niet tot overeenstemming hebben geleid. Hetgeen in de akte staat is dus bepalend en in dit geval met voldoende bepaaldheid omschreven.

2.6.

Aan de stelling van [eiser sub 1] c.s. dat de situatietekening niet op locatie en in het bijzijn van partijen is geschetst en bij het verlijden van de akte van levering niet door partijen voor gezien of voor akkoord is ondertekend/geparafeerd en daarom geen onderdeel uitmaakt van de leveringsakte, gaat de rechtbank voorbij. De rechtbank begrijpt de stelling van [eiser sub 1] c.s. zo dat hij de tekening ten tijde van de koop en/of levering niet heeft gezien en deze niet kende totdat [verweerder] er later mee kwam. Niettemin heeft [eiser sub 1] c.s. zelf de leveringsakte met bijlagen, inclusief de situatietekening, overgelegd (als productie 7). In de bewoordingen van de akte en de koopovereenkomst (zie hierboven) wordt daarnaast uitdrukkelijk naar de tekening verwezen. Dat [eiser sub 1] c.s. deze tekening in het geheel nog niet kende is daarom niet aannemelijk. Bovendien betwist [verweerder] dat de tekening destijds niet bij de akte en/of de koopovereenkomst zat. [eiser sub 1] c.s. heeft daar vervolgens onvoldoende tegenover gesteld, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de situatietekening waar in de akte uitdrukkelijk naar wordt verwezen onderdeel uitmaakt van de akte van levering zoals die, zoals [verweerder] onbetwist heeft gesteld, is ingeschreven in de openbare registers. Daar komt bij dat in het tussen partijen in deze procedure gevoerde debat ook van de zijde van [eiser sub 1]

c.s. uitgegaan wordt van een globale ligging van het perceel die niet heel erg afwijkt van de situatietekening.

2.7.

De conclusie luidt dan ook dat de (primair) gevorderde verklaring voor recht dat de bouwgrond niet rechtsgeldig aan [verweerder] is overgedragen en/of de koopovereenkomst nietig is, zal worden afgewezen.

Erfgrenzen van het perceel van [verweerder] (I)

2.8.

Uit de (subsidiaire) vordering van [eiser sub 1] c.s. en uit de stellingen van partijen blijkt voldoende dat de precieze loop van de grenzen tussen de twee erven onzeker is. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 5:47 lid 1 BW .

2.9.

Uitgangspunt bij het bepalen van de grens is het bepaalde in artikel 5:47 lid 3 BW : de rechter kan, naar gelang van de omstandigheden, het gebied waarover onzekerheid bestaat in gelijkwaardige of ongelijkwaardige delen verdelen dan wel het in zijn geheel aan

een der partijen toewijzen al dan niet met toekenning van een schadevergoeding aan een van de partijen.

2.10.

De rechtbank neemt verder als uitgangspunt dat de invulling van de onder 2.8. en

2.9.

genoemde norm mede kan plaatsvinden door gepast rekening te houden met de uitleg van een relevante akte, al dan niet met bijlagen.

2.11.

De rechtbank hecht, zoals hierboven onder 2.5. is geoordeeld, waarde aan de situatietekening die volgens de uitdrukkelijke bewoordingen van die akte onderdeel uitmaakt van de notariële akte. Die akte zal moeten worden uitgelegd. Het komt daarbij aan op de in de notariële akte tot levering tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in de akte opgenomen omschrijving van de over te dragen onroerende zaak. Deze omschrijving moet naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte worden uitgelegd. De bedoeling blijkt niet anders dan uit het gearceerde deel in de situatietekening.

2.12.

Uitgaande van het in 2.11. genoemde gearceerde deel in de situatietekening (die hieronder is afgebeeld) bij de akte en van het proces-verbaal van plaatsopneming op 4 juli 2019 en (voortzetting) mondelinge behandeling op 4 en 11 juli 2019 is de westzijde, de noordzijde, zuidzijde en de oostzijde waarover hieronder gesproken wordt de op de gearceerde tekening geënte westzijde, noordzijde, zuidzijde en oostzijde ofwel die vier zijden van het perceel van [verweerder] .

Westzijde

2.13.

De rechtbank is van oordeel dat de erfgrens aan de westzijde van het perceel van [verweerder] is gelegen in een rechte lijn vanaf één meter ten oosten van de paal die onderdeel uitmaakt van het hek dat loopt naar de zuidwesthoek van het perceel en welke paal is gelegen ongeveer 5 meter uit de zuidoosthoek van de paardenbak, naar de rechterpost van het toegangshek naar het jaagpad, dat evenwijdig loopt aan de rivier de [naam rivier] , en de daarvóór staande twee palen met hekwerk.

Op deze wijze kan [eiser sub 1] c.s. de bomenrij die aan zijn kant van deze erfgrens staan (langs de paardenbak) vanaf beide kanten onderhouden. Tevens heeft hij op deze wijze vanaf zijn perceel toegang tot het hek naar het jaagpad. [verweerder] heeft zo een voldoende brede strook aan de westkant van zijn woning.

Noordzijde

2.14.

Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat de erfgrens aan de noordzijde direct grenst aan het hekwerk dat de afscheiding vormt met het aan het Hoogheemraadschap toebehorende jaagpad, dat parallel loopt aan de rivier de [naam rivier] .

[eiser sub 1] c.s. heeft in de procesinleiding gesteld en op 4 juli 2019 bevestigd dat er ten tijde van de koop nog sprake was van onteigening van een deel van de noordelijke strook (4 tot 5 meter) evenwijdig aan het jaagpad door het Hoogheemraadschap, om een natuurlijke oever aan te leggen langs de [naam rivier] . Dit verklaart ook waarom er op de gearceerde tekening bij de akte aan de noordzijde een strook te zien is tussen de schets van het perceel bouwgrond en het jaagpad. Het Hoogheemraadschap heeft uiteindelijk afgezien van de voorgenomen onteigening.

Ten overvloede geeft de rechtbank partijen in overweging om, voor zover het voor [eiser sub 1]

c.s. nodig is om via het noordelijke deel van het perceel van [verweerder] het noordoostelijke deel van het perceel van [eiser sub 1] c.s. (naast het haventje) te kunnen bereiken met een botentrailer en/of een tractor of andere machine, (tijdelijk) een erfdienstbaarheid te vestigen.

Zuidzijde

2.15.

De rechtbank is van oordeel dat de zuidgrens loopt vanaf de rechterpaal van het hekwerk dat staat voor de betonnen oversteekplaats van de paarden (gezien vanaf de zuidwestzijde van het perceel van [verweerder] ) in een rechte lijn tot aan de tweede paal van het thans bestaande hekwerk dat de zuidoosthoek afpaalt van het perceel van [verweerder] .

Oostzijde

2.16.

De rechtbank is ten slotte van oordeel dat de oostgrens wordt bepaald, doordat, met inachtneming van de hierboven vastgestelde erfgrens aan de noordzijde, de westzijde en de zuidzijde van het perceel van [verweerder] , een erfgrens wordt bepaald zodat de oppervlakte van het perceel van [verweerder] precies 85 are is. Partijen hebben immers op 4 juli 2019 verklaard dat de erfgrenzen zo dienen te worden bepaald dat de oppervlakte van het perceel van [verweerder] precies 85 are is en niet, zoals in de akte staat vermeld, circa 85 are.

Het kadaster zal daartoe de meting moeten verrichten, met inachtneming van wat in dit vonnis is bepaald.

Staken onrechtmatige gedragingen - verwijderen/verplaatsen hekwerken (II)

2.17.

[eiser sub 1] c.s. stelt dat [verweerder] in mei 2018 zonder voorafgaande waarschuwing een aantal door [eiser sub 1] geplaatste hekken aan de zuidkant van het perceel van [verweerder] heeft verwijderd. [eiser sub 1] c.s. stelt dat hij deze hekken had laten plaatsen als noodoplossing om het uitbreken van de paarden uit de paardenwei te voorkomen. Volgens [eiser sub 1] c.s heeft hij de hekken geplaatst op de overeengekomen erfgrens aan de zuidzijde. [verweerder] heeft met het verwijderen van het hekwerk inbreuk gemaakt op de rechten van [eiser sub 1] c.s. en daarmee in strijd gehandeld met zijn wettelijke plicht, althans die volgens ongeschreven rechten in het maatschappelijk verkeer betaamt, door geen maatregelen te treffen om te voorkomen dat de paarden zouden kunnen uitbreken. [verweerder] heeft daarmee doelbewust en opzettelijk een gevaarlijke situatie gecreëerd. Er is geen rechtvaardigingsgrond aan te wijzen. [eiser sub 1] heeft schade geleden, waaronder die door vernieling van het hekwerk, nader op te maken bij staat (vordering VIII).

2.18.

[verweerder] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. [eiser sub 1] c.s. had eerder (in 2015) een (nood)hekwerk geplaatst een paar meter zuidelijker dan het hek dat in 2018 is geplaatst. Volgens [verweerder] is het [eiser sub 1] c.s. die onrechtmatig heeft gehandeld door inbreuk op het eigendomsrecht van [verweerder] te maken met het plaatsen van een hek op het perceel van [verweerder] in mei 2018 (en daarna). Overigens was er volgens [verweerder] geen sprake van schade, er zijn alleen palen uit de grond getrokken. Uiteindelijk heeft [verweerder] het later alsnog door [eiser sub 1] c.s. geplaatste hek laten staan, totdat er duidelijkheid zou zijn over hoe de erfgrens aan de zuidkant van zijn perceel zou lopen.

2.19.

De rechtbank stelt vast dat op grond van de grensbepaling in 2.15. het hekwerk zich (voor het grootste deel) op het perceel van [verweerder] bevindt. [verweerder] heeft met het verplaatsen/verwijderen van het hek geen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eiser sub 1] c.s. en dus niet onrechtmatig gehandeld.

Staken onrechtmatige gedragingen - gebruik glyfosaat (II) en sanering grond en schoongrondverklaring (III)

2.20.

[eiser sub 1] c.s. stelt verder dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij een deel van het perceel van [eiser sub 1] c.s. heeft bewerkt met het bestrijdingsmiddel glyfosaat. Voor zover [eiser sub 1] c.s. doelt op de noordelijke strook van het perceel van [verweerder] , waarbij [eiser sub 1]

c.s. in de veronderstelling is dat die strook in eigendom is van [eiser sub 1] c.s., verwijst de rechtbank naar de grensbepaling in 2.14. Het perceel van [verweerder] wordt aan de noordzijde begrensd door het hek langs het jaagpad, zodat – als [verweerder] daar al schade heeft veroorzaakt door het bewerken van deze strook met bestrijdingsmiddelen – dit op zijn eigen grond is gebeurd. [eiser sub 1] c.s. heeft verder onvoldoende onderbouwd gesteld, mede in het licht van de betwisting van [verweerder] , om te kunnen concluderen dat het gebruik van de bestrijdingsmiddelen door [verweerder] op de noordelijke strook van zijn perceel heeft geleid tot vervuiling van de bodem en het grondwater van (een deel van) het perceel van [eiser sub 1] c.s. of dat [eiser sub 1] c.s. op andere wijze schade heeft geleden als gevolg van het gebruik van glyfosaat door [verweerder] . Uit de foto waar [eiser sub 1] c.s. naar verwijst (productie 8 van [verweerder] ) is dit niet zonder meer af te leiden. [eiser sub 1] c.s. heeft ook niet gespecificeerd om welk stuk van zijn perceel het zou gaan. Dat er sprake is van onrechtmatig handelen door [verweerder] staat dus niet, althans onvoldoende vast. Verder heeft [verweerder] , naar aanleiding van de vordering (onder III) tot het laten saneren van het perceel van [eiser sub 1] , onweersproken gesteld dat er al (in 2008) sprake was van vervuiling door meststoffen en bestrijdingsmiddelen en dat dat al aan een schoongrondverklaring (zoals onder III is gevorderd) in de weg staat.

2.21.

Op grond van het voorgaande zal de vordering (II) tot het staken en gestaakt houden van het onrechtmatig handelen (verwijderen/verplaatsen hekwerk en gebruik van glyfosaat) worden afgewezen. Ook de vordering (III) tot sanering en verstrekken van een schoongrondverklaring zal worden afgewezen. Dit betekent dat de vordering tot schadevergoeding (op te maken bij staat) die voortvloeit uit het hiervoor gestelde onrechtmatig handelen (VIII) eveneens zal worden afgewezen.

Verwijderen gestorte grond (IV)

2.22.

[eiser sub 1] c.s. vordert dat [verweerder] wordt bevolen om het perceel van [eiser sub 1] c.s. in de oude toestand te herstellen in die zin dat [verweerder] de ‘op het perceel gestorte grond’ dient te verwijderen. [eiser sub 1] c.s. heeft tijdens de voortzetting mondelinge behandeling op 11 juli 2019 te kennen gegeven dat met de gestorte grond de berg puinaarde wordt bedoeld die zich op het perceel van [eiser sub 1] c.s. bevindt, ten zuidwesten van het perceel van [verweerder] . Van deze berg puinaarde heeft [eiser sub 1] c.s. eveneens verwijdering gevorderd, waarover hierna zal worden geoordeeld. Voor zover uit de stukken blijkt dat de vordering over ‘gestorte grond’ op iets anders dan de puinaarde ziet, namelijk gestorte grond op de noordzijde van het perceel, wijst de rechtbank erop dat hierboven is bepaald dat de noordgrens van het perceel van [verweerder] grenst aan het hek langs het jaagpad, zodat deze grond op zijn eigen perceel lag. Overigens was deze gestorte grond op het moment van de plaatsopneming al opgeruimd. De vordering met betrekking tot de gestorte grond kan dus om meerdere redenen verder onbesproken blijven.

Keuren en afvoeren puinaarde (V)

2.23.

[eiser sub 1] c.s. vordert dat [verweerder] wordt bevolen om medewerking te verlenen om het perceel van [eiser sub 1] c.s. in de oude situatie te herstellen en hem te bevelen om het bedrijf [bedrijfsnaam] B.V. overeenkomstig de offerte van 3 september 2015 de opdracht te verlenen de puinaarde op het perceel te keuren en af te voeren en de kosten voor de keuring en afvoer van maximaal 110 m3 puinaarde aan [bedrijfsnaam] B.V. te voldoen.

Tussen partijen is niet in geschil dat een derde van de berg puinaarde die op het perceel van [eiser sub 1] c.s. ligt (ten zuidwesten van het perceel van [verweerder] ) van [verweerder] is en dat de puinaarde moet worden afgevoerd. [verweerder] is het echter niet eens met de offerte van [bedrijfsnaam] B.V. Verder heeft [eiser sub 1] c.s. niet onderbouwd waarom [verweerder] de opdracht dient te verlenen, terwijl twee derde van de puinaarde van [eiser sub 1] c.s. is. Zoals de vordering nu is geformuleerd is deze dan ook niet geheel toewijsbaar. De vordering is wel toewijsbaar in die zin dat [verweerder] dient mee te werken aan het herstel van de oude toestand van het perceel van [eiser sub 1] c.s. en aan het laten keuren en afvoeren van de puinaarde en dat hij voor de keuring en afvoer van een derde van de puinaarde de kosten zal moeten dragen. Uit praktisch oogpunt acht de rechtbank het daarom aangewezen dat partijen gezamenlijk een offerte door een derde laten maken en deze derde opdracht verlenen om de puinaarde op het perceel van [eiser sub 1] c.s. te keuren en af te voeren, waarbij [eiser sub 1] c.s. de feitelijke regie over de uitvoering zal voeren. [verweerder] heeft op 4 juli 2019 immers aangegeven in te kunnen stemmen met de regie op dit punt door [eiser sub 1] c.s. De rechtbank zal [verweerder] veroordelen om mee te werken aan deze werkwijze. [verweerder] zal ook worden veroordeeld om (maximaal) een derde van de kosten voor het maken van een offerte, het keuren en het afvoeren van de puinaarde te betalen.

Respecteren recht op privé familie- en gezinsleven (VI)

2.24.

[eiser sub 1] c.s. stelt dat [verweerder] in strijd met het in artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) opgenomen recht op privé familie- en gezinsleven handelt. Op 6 april 2018 is [verweerder] volgens [eiser sub 1] c.s. in blinde woede op een hijskraan ingereden met zijn auto, toen de hijskraan het hekwerk aan de zuidzijde van zijn perceel wilde plaatsen. [eiser sub 1] c.s. heeft bij justitie een melding van poging tot mishandeling gedaan. Er is sprake van onrechtmatig handelen. Ook op andere momenten gaat er dreiging uit van de houding van [verweerder] . [verweerder] betwist de lezing van het gebeurde op 6 april 2018. Hij heeft zijn auto voor de hijskraan gezet om duidelijk te maken dat hij geen inbreuk op zijn eigendomsrecht duldde.

Hij weerspreekt dat hij inbreuk heeft gemaakt op het privé familie- en gezinsleven van [eiser sub 1] c.s. Verder heeft artikel 8 EVRM volgens [verweerder] geen horizontale werking, zodat [eiser sub 1] c.s. dit artikel niet kan inroepen tegen [verweerder] .

2.25.

De rechtbank zal de vordering van [eiser sub 1] c.s. afwijzen. [verweerder] heeft voldoende gemotiveerd betwist dat hij inbreuk heeft gemaakt op het (in artikel 8 EVRM opgenomen – overigens direct werkende) recht op privé familie- en gezinsleven van [eiser sub 1] c.s. in zodanige mate dat er sprake zou zijn van onrechtmatig handelen van [verweerder] , nog los van het antwoord op de vraag of en welke schade [eiser sub 1] c.s. als gevolg van het gestelde onrechtmatig handelen heeft geleden. [eiser sub 1] c.s. heeft geen concrete schade gesteld. Daarom ziet de rechtbank ook geen aanleiding om [eiser sub 1] c.s. toe te laten tot bewijslevering.

Dwangsom (VII)

2.26.

[eiser sub 1] c.s. heeft met betrekking tot de vorderingen II, III, IV, V en VI dwangsommen gevorderd. De vorderingen II, III, IV en VI zullen worden afgewezen, dus de gevorderde dwangsommen delen in dat lot. Vordering V zal (gedeeltelijk) worden toegewezen, maar de rechtbank acht het niet wenselijk om daaraan een dwangsom te verbinden. Aan de veroordelingen zitten namelijk te veel onzekere aspecten (zoals de in te schakelen derde en de hoogte van de kosten).

Schadevergoeding (VIII)

2.27.

De vordering tot vergoeding van de als gevolg van het onrechtmatig handelen van [verweerder] geleden en te lijden schade (op te maken bij staat) zal worden afgewezen. Zoals hierboven is geoordeeld, is niet vast komen te staan dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld.

Terugvordering bedrag van € 556,56 (IX)

2.28.

[eiser sub 1] c.s. vordert op grond van onverschuldigde betaling een bedrag van € 556,56 van [verweerder] . Op 21 september 2017 hebben partijen met elkaar gesproken in het kader van onderhandelingen, onder meer over gemaakte en nog te maken kosten van beide partijen. [eiser sub 1] c.s. stelt dat hij toen om zijn goede wil te tonen € 556,56 aan [verweerder] heeft betaald. Echter, de onderhandelingen liepen vervolgens spaak en in een e-mail van 17 maart 2018 heeft [eiser sub 1] c.s. alle voorstellen ingetrokken en [verweerder] verzocht het aan hem onverschuldigd betaalde bedrag terug te betalen. Vervolgens heeft [eiser sub 1] c.s. [verweerder] op 26 april 2018 nogmaals gesommeerd het bedrag terug te betalen.

2.29.

[verweerder] betwist dat sprake is van onverschuldigde betaling. De e-mail van 22 september 2017 van [eiser sub 1] c.s., waarin een verslag staat van de bespreking van 21 september 2017, dient als rechtsgrond voor de betaling van [eiser sub 1] c.s. aan [verweerder] .

2.30.

De rechtbank stelt vast dat in de e-mail van 22 september 2017 geen bedragen staan genoemd. Wel heeft [verweerder] een berekening overgelegd (productie 13) waar partijen kennelijk op 21 september 2017 over hebben gesproken. Op dit lijstje staan verschillende kostenposten waarbij niet duidelijk staat vermeld of die kosten al daadwerkelijk zijn gemaakt of niet. Onder de streep staat een bedrag van € 556,56 met de opmerking “Tegoed aan [.] ”. [eiser sub 1] c.s. heeft hetzelfde lijstje overgelegd met daarbij opmerkingen die [verweerder] destijds heeft gemaakt (productie 32). Het is niet duidelijk, niet uit de mail noch uit de twee versies van de berekening, of partijen nu overeenstemming hadden over al die gemaakte dan wel nog te maken kosten en over het bedrag dat onder de streep staat vermeld.

[eiser sub 1] c.s. heeft het bedrag van € 556,56 kennelijk overgemaakt als een soort gebaar in het kader van de onderhandelingen die partijen toen nog voerden. Als partijen destijds tot overeenstemming waren gekomen had de e-mail van 22 september 2017 met de berekening wellicht als rechtsgrond kunnen dienen voor de betaling, maar niet in geschil is dat partijen het destijds niet eens zijn geworden, ook niet over de kostenposten in de berekening. Dit betekent dat de genoemde e-mail niet als rechtsgrond voor de betaling kan dienen en dat [verweerder] het bedrag terug moet betalen aan [eiser sub 1] c.s., te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2018.

Proceskosten (X)

2.31.

Aangezien beide partijen over en weer op een aantal punten in het ongelijk zijn gesteld en gelet op de burenrelatie tussen partijen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de in de beslissing te vermelden wijze.

Incidentele vorderingen

2.32.

De rechtbank heeft alle vorderingen in de hoofdzaak beoordeeld. Omdat de incidentele vorderingen dezelfde zijn als een deel van de vorderingen in de hoofdzaak, heeft [eiser sub 1] c.s. geen belang meer bij afzonderlijke beoordeling van de incidentele vorderingen. Die zullen daarom worden afgewezen.

3 De beslissing

De rechtbank

3.1.

wijst de incidentele vorderingen af;

3.2.

bepaalt de erfgrenzen van het perceel van [verweerder] , gelegen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] [letteraanduiding 1] - [letteraanduiding 2] in [woonplaats 1] , als volgt:

- de erfgrens aan de westzijde van het perceel van [verweerder] is gelegen in een rechte lijn vanaf één meter ten oosten van de paal die onderdeel uitmaakt van het hek dat loopt naar de zuidwesthoek van het perceel en welke paal is gelegen ongeveer 5 meter uit de zuidoosthoek van de paardenbak, naar de rechterpost van het toegangshek naar het jaagpad, dat evenwijdig loopt aan de rivier de [naam rivier] , en de daarvóór staande twee palen met hekwerk;

- de erfgrens aan de noordzijde grenst direct aan het hekwerk dat de afscheiding vormt met het aan het Hoogheemraadschap toebehorende jaagpad, dat parallel loopt aan de rivier de [naam rivier] ;

- de erfgrens aan de zuidzijde loopt vanaf de rechterpaal van het hekwerk dat staat voor de betonnen oversteekplaats van de paarden (gezien vanaf de zuid-westzijde van het perceel van [verweerder] ) in een rechte lijn tot aan de tweede paal van het thans bestaande hekwerk dat de zuidoosthoek afpaalt van het perceel van [verweerder] ;

- de erfgrens aan de oostzijde wordt bepaald, doordat, met inachtneming van de hierboven vastgestelde erfgrens aan de noordzijde, de westzijde en de zuidzijde van het perceel van [verweerder] , een erfgrens wordt bepaald zodat de oppervlakte van het perceel van [verweerder] precies 85 are is;

3.3.

veroordeelt [verweerder] :

-om medewerking te verlenen aan herstel van de oude toestand van het perceel van [eiser sub 1]

c.s. en aan het laten maken van een offerte door een door partijen gezamenlijk aan te wijzen derde en die derde vervolgens opdracht te verlenen de puinaarde op het perceel van [eiser sub 1]

c.s. te keuren en af te voeren waarbij [eiser sub 1] c.s. de feitelijke regie over de uitvoering zal voeren; en

-om maximaal een derde van de kosten voor het maken van een offerte, het keuren van de puinaarde en het afvoeren van de puinaarde te betalen;

3.4.

veroordeelt [verweerder] om aan [eiser sub 1] c.s. een bedrag van € 556,56 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW van af 17 maart 2018, tot de voldoening;

3.5.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

3.6.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

3.7.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat en, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2019.

Coll: BJ4977


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature