U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verplicht werkrooster, overwerk, feitelijke arbeidsduur, Artikel II.4.3, van de UVRU; artikel III.1.1, aanhef en onder b, van de UVRU; artikel III.1.2, vierde lid, van de UVRU, artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder h, van de CAR

Het geschil richt zich tot wat voor eiser als “het verplichte werkrooster” heeft te gelden.

De rechtbank is van oordeel dat uit de gedingstukken blijkt dat verweerder een vaste gedragslijn bij de roostering hanteert. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het document met de titel “Werkwijze 24 uursroosters VRU”. Verweerder past het werkrooster van een ambtenaar niet voorafgaand of na de verplicht te verrichten werkzaamheden aan als het werkrooster niet “tijdig” kan of had kunnen worden aangepast. Het gaat dus om werkzaamheden waarmee een ambtenaar wordt geconfronteerd binnen het tijdsbestek van 72 uur direct vóór aanvang van die werkzaamheden. Ook deze werkzaamheden moet een ambtenaar op het zogenaamde declaratieformulier bijhouden. Deze verplicht te verrichten werkzaamheden vallen dus buiten het werkrooster van een ambtenaar. De buiten het werkrooster vallende, verplicht te verrichten werkzaamheden merkt verweerder, anders dan door eiser gesteld, aan als overwerk, mits daarvoor een dienstopdracht is gegeven of wordt geacht te zijn gegeven. Verweerder heeft terecht gesteld dat in de periode in geding het voor eiser verplichte werkrooster het voor hem geïndividualiseerde werkrooster is, dat verweerder op verschillende momenten heeft aangepast en daarmee steeds opnieuw heeft vastgesteld. Anders dan eiser heeft betoogd, verbiedt artikel III.1.1, aanhef en onder b, van de UVRU niet dat (een deel van) een door het bevoegd gezag vastgestelde werkrooster al dan niet achteraf wordt aangepast en dus opnieuw wordt vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de eerste twee cumulatieve voorwaarden om in aanmerking te komen voor een overwerkvergoeding. Eisers stelling dat hij alle gedeclareerde werkzaamheden buiten het voor hem geldend verplichte werkrooster en dus buiten de feitelijke arbeidsduur per week heeft verricht, is immers gebaseerd op de onjuiste stelling dat het voor hem verplichte werkrooster het rond oktober vastgestelde basis dienstrooster is. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij alle door hem gedeclareerde werkzaamheden, uitgezonderd de op 2 februari 2012 verrichte werkzaamheden, buiten het voor hem geldend geïndividualiseerde werkrooster heeft verricht, heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat hij de feitelijke arbeidsduur per week heeft overschreden. Verweerders afwijzing van de gevraagde overwerkvergoeding houdt dus stand.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummers: UTR 18/553 en UTR 18/4903

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Croonen en mr. L.N. Gringhuis),

en

het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C.J. van den Brekel).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2017 (primair besluit 1) heeft verweerder eisers aanvraag tot toekenning van overwerkvergoeding voor in de periode van 2010 tot en met 2014 verrichte medezeggenschapswerkzaamheden:

voor op 2 december (lees: februari) 2012 verrichte werkzaamheden, te weten een extra overleg, toegewezen;en

voor de overige gedeclareerde werkzaamheden afgewezen.

Bij besluit van 21 december 2017 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primair besluit 1 ongegrond verklaard.

Bij besluit van 15 november 2017 (primair besluit 2) heeft verweerder eisers aanvraag tot toekenning van overwerkvergoeding voor in de periode van 2010 tot en met 2016 verrichte algemene werkzaamheden afgewezen.

Bij besluit van 21 december 2017 (primair besluit 3) heeft verweerder, voor zover hier van belang, eisers aanvraag tot toekenning van overwerkvergoeding voor in de periode van 2014 tot en met 2016 verrichte medezeggenschapswerkzaamheden afgewezen.

Bij besluit van 7 februari 2018 (primair besluit 4) heeft verweerder eisers aanvraag tot toekenning van overwerkvergoeding voor in het jaar 2017 verrichte medezeggenschapswerkzaamheden afgewezen.

Bij besluit van 15 november 2018 (bestreden besluit 2) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten 2, 3 en 4 ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2 beroep ingesteld.

Verweerder heeft in beide beroepszaken een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2019. De zaken zijn gevoegd behandeld met de zaken, geregistreerd onder de zaaknummers UTR 18/4900, UTR 18/4901 en UTR 18/4904.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. [A] , [functie van A] , en de heer [B] , de [functie van B] .

Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst. In de andere zaken is vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

Eiser is per 1 november 2010 in dienst van verweerder als [functie van eiser] (in 24-uurs dienst), in loonschaal 8, vanaf juni 2015 in loonschaal 9, voor 36 uur per week. Sinds 1 november 2010 verricht eiser ook medezeggenschapswerkzaamheden.

2. Verweerder heeft aan de afwijzing van de gevraagde overwerkvergoeding ten grondslag gelegd dat niet wordt voldaan aan de drie cumulatieve voorwaarden als neergelegd in artikel II.4. 3 (vernummerd naar artikel II.2.8) van de Uitvoeringsregeling Veiligheidsregio Utrecht (UVRU). In dat kader heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de gedeclareerde werkzaamheden met uitzondering van de op 2 februari 2012 verrichte werkzaamheden niet zijn aan te merken als overwerk, omdat deze werkzaamheden niet buiten het voor eiser geldende verplichte werkrooster zijn verricht en dus met deze werkzaamheden de feitelijke arbeidsduur niet wordt overschreden. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voor deze gedeclareerde werkzaamheden geen dienstopdracht is gegeven of moet worden geacht te zijn gegeven.

3. Eiser heeft aangevoerd dat hij alle gedeclareerde werkzaamheden buiten het voor hem geldend verplichte werkrooster en dus buiten de feitelijke arbeidsduur per week heeft verricht. Om die reden dienen alle gedeclareerde werkzaamheden te worden aanmerkt als overwerk en dient verweerder daarvoor een overwerkvergoeding aan hem toe te kennen. Eiser heeft betwist dat verweerder een vaste gedragslijn hanteert bij de roostering en dat het voor eiser verplichte werkrooster een dynamisch individueel werkrooster is. Dat rooster heeft volgens eiser geen juridische basis.

Volgens eiser is het voor hem verplichte werkrooster het basis dienstrooster dat jaarlijks rond oktober voorafgaand aan elk kalenderjaar na instemming van de Ondernemingsraad (OR) voor dat kalenderjaar wordt vastgesteld. Dit rond oktober vastgestelde basis dienstrooster is een ploegenrooster waarin 24-uursdiensten, het zomerverlof en de oefendagen zijn opgenomen. Verweerder neemt bij het opstellen van dit ploegenrooster andere algemene werkzaamheden en medezeggenschapswerkzaamheden niet daarin op. Deze andere algemene en medezeggenschapswerkzaamheden moeten achteraf door middel van een formulier worden gedeclareerd. Gelet op deze wijze van jaarlijkse roostering en declaraties achteraf, overschrijdt eiser de feitelijke arbeidsduur per week en is er dus sprake van overwerk waarvoor hij recht heeft op een financiële vergoeding. Weliswaar worden de uren die hij besteedt aan werkzaamheden die niet in het rond oktober vastgestelde ploegenrooster zijn opgenomen gecompenseerd in tijd, maar ten onrechte ontvangt hij hiervoor geen financiële vergoeding. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder een onjuiste uitleg en toepassing heeft gegeven aan de in artikel III.4.3, derde lid, van de UVRU neergelegde voorwaarde dat voor werkzaamheden een dienstopdracht is gegeven of moet worden geacht te zijn gegeven. Eiser heeft gesteld dat hij wel aan deze voorwaarde voldoet.Ten slotte heeft eiser in verband met zijn medezeggenschapswerkzaamheden aangevoerd, dat hij wordt benadeeld in zijn positie in de organisatie van verweerder als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) en artikel 15:1:31 van de UWO.

4. De rechtbank stelt vast dat de periode in geding loopt van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2017.

5. Uit artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) in verbinding met artikel III.1.2, vierde lid, van de UVRU volgt dat “de feitelijke arbeidsduur per week” aan de hand van het “het verplichte werkrooster” wordt vastgesteld.

6. Tussen partijen is onder meer in geschil wat voor eiser als “het verplichte werkrooster” heeft te gelden.

7. De rechtbank overweegt dat artikel III.1.1, aanhef en onder b, van de UVRU, voor zover van belang, bepaalt dat onder het verplicht werkrooster wordt verstaan een door de organisatie vastgesteld werkrooster voor ambtenaren die in 24-uurs-diensten werkzaam zijn of bij het RAC werkzaam zijn of gekazerneerde vrijwilligers/ambtenaren zijn, waarbij aanvang en eindtijd van de werkzaamheden per werkdag voor een ambtenaar of groep van ambtenaren is vastgesteld.

8. De rechtbank stelt vast dat verweerder gemotiveerd heeft gesteld dat hij al jarenlang, zo ook in de periode in geding, een vaste gedragslijn bij de roostering hanteert zoals beschreven in de gedingstukken, waaronder het document met de titel “Werkwijze 24‑uursroosters VRU”. Eiser heeft in het aanvullend beroepschrift van 22 februari 2019 weliswaar betwist dat verweerder deze vaste gedragslijn hanteert en voor de motivering van deze betwisting verwezen naar bijlage 12 met als titel “Beschrijving van huidige werkwijze vastgesteld dienstrooster versus (over-)werk buiten het vastgestelde dienstrooster”. Echter, de inhoud van pagina 1 en 2 van dit stuk is, wat betreft de geschetste feitelijke gang van zaken bij de roostering, juist in lijn met de door verweerder geschetste vaste gedragslijn. Ook eisers stellingen over het gebruik van formulieren in de in geding zijnde periode bevestigen het bestaan van de door verweerder gestelde vaste gedragslijn. Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank eisers stelling dat verweerder in de periode in geding niet de door hem gestelde vaste gedragslijn bij de roostering heeft gehanteerd.

9. De rechtbank stelt vast dat de door verweerder gehanteerde vaste gedragslijn bij de roostering, kort samengevat, het volgende inhoudt.

Rond de maand oktober voorafgaand aan elk kalenderjaar stelt verweerder met inachtneming van de zogenaamde roosterfactor en na instemming van de OR een basis dienstrooster vast voor vier ploegen. Iedere ploeg heeft om de vier dagen één 24‑uursdienst. Een 24-uursdienst bestaat voor een deel uit werkuren (uitrukken, materiaal onderhouden, oefenen, sport, studie, training, medezeggenschapstaken etc.) en voor het andere deel uit rusturen (slapen en wachten).

Van het rond de maand oktober voorafgaand aan elk kalenderjaar vastgestelde basis dienstrooster staat op voorhand vast, dat een ambtenaar niet volledig conform dit rond oktober vastgestelde werkrooster zal werken. Immers, met dit basis dienstrooster komt de ambtenaar niet aan de formele aanstellingsduur van 1.831 uur per jaar (= 98 24‑uursdiensten). Verder zijn in dit basis dienstrooster niet alle verplicht te verrichten werkzaamheden van iedere ambtenaar verwerkt. Zo zijn de reserve uitrukdiensten (RUD’s) en dag(delen) voor het bijwonen van overleggen voor de OR of een commissie niet in het basis dienstrooster opgenomen.

Dit rond oktober vastgesteld basis dienstrooster individualiseert verweerder vervolgens door dit basis dienstrooster voor iedere ambtenaar, na verkregen goedkeuring van diens leidinggevende, op verschillende momenten aan te passen. Daarmee stelt verweerder dus voor iedere ambtenaar op verschillende momenten steeds opnieuw een individueel werkrooster vast.In het werkrooster van een ambtenaar neemt verweerder verplicht te verrichten werkzaamheden op, zoals het bijwonen van OR-overleggen, die niet binnen de reeds ingeroosterde 24-uursdiensten kunnen worden uitgevoerd en schrapt verweerder voor zover nodig vervolgens in overleg met de ambtenaar (een deel van) een ingeroosterde 24‑uursdienst van deze ambtenaar.

Verweerder past het werkrooster van een ambtenaar voorafgaand aan de verplicht te verrichten werkzaamheden aan als deze werkzaamheden de paraatheid raken en het werkrooster “tijdig” kan worden aangepast. Alle werkzaamheden die de paraatheid raken moet een ambtenaar voorafgaand aan deze werkzaamheden bij het Bureau Paraatheid melden, opdat het Bureau Paraatheid door middel van inzet van een andere ambtenaar kan voorkomen dat de paraatheid in het gedrang komt.

Verweerder past het werkrooster van een ambtenaar na de verplicht te verrichten werkzaamheden aan als deze werkzaamheden de paraatheid niet raken en het werkrooster “tijdig” zou kunnen worden aangepast. Deze werkzaamheden moet een ambtenaar op een daarvoor bestemd formulier, het zogenaamde declaratieformulier, bijhouden.

Aanpassingen van individuele werkroosters vinden in beginsel maandelijks plaats.

Verweerder heeft de “tijdige aanpassing” in de praktijk als volgt geoperationaliseerd:Het werkrooster kan of had tijdig kunnen worden aangepast, als een ambtenaar buiten het tijdsbestek van 72 uur direct vóór aanvang van werkzaamheden met deze werkzaamheden wordt geconfronteerd.

Verweerder past het werkrooster van een ambtenaar niet voorafgaand of na de verplicht te verrichten werkzaamheden aan als het werkrooster niet “tijdig” kan of had kunnen worden aangepast. Het gaat dus om werkzaamheden waarmee een ambtenaar wordt geconfronteerd binnen het tijdsbestek van 72 uur direct vóór aanvang van die werkzaamheden. Ook deze werkzaamheden moet een ambtenaar op het zogenaamde declaratieformulier bijhouden. Deze verplicht te verrichten werkzaamheden vallen dus buiten het werkrooster van een ambtenaar.

10. De rechtbank stelt, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat verweerder de buiten het werkrooster vallende, verplicht te verrichten werkzaamheden aanmerkt als overwerk, mits daarvoor een dienstopdracht is gegeven of wordt geacht te zijn gegeven. Anders dan eiser heeft gesteld kan in het kader van verweerders vaste gedragslijn dus wel sprake zijn van overwerk.

11. Gelet op verweerders vaste gedragslijn bij de roostering, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat in de periode in geding het voor eiser verplichte werkrooster het voor hem geïndividualiseerde werkrooster is, dat verweerder op verschillende momenten heeft aangepast en daarmee steeds opnieuw heeft vastgesteld. Anders dan eiser heeft betoogd, verbiedt artikel III.1.1, aanhef en onder b, van de UVRU niet dat (een deel van) een door het bevoegd gezag vastgestelde werkrooster al dan niet achteraf wordt aangepast en dus opnieuw wordt vastgesteld.

12. Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de eerste twee cumulatieve voorwaarden om in aanmerking te komen voor een overwerkvergoeding. Eisers stelling dat hij alle gedeclareerde werkzaamheden buiten het voor hem geldend verplichte werkrooster en dus buiten de feitelijke arbeidsduur per week heeft verricht, is immers gebaseerd op de onjuiste stelling dat het voor hem verplichte werkrooster het rond oktober vastgestelde basis dienstrooster is. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij alle door hem gedeclareerde werkzaamheden, uitgezonderd de op 2 februari 2012 verrichte werkzaamheden, buiten het voor hem geldend geïndividualiseerde werkrooster heeft verricht, heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat hij de feitelijke arbeidsduur per week heeft overschreden. Verweerders afwijzing van de gevraagde overwerkvergoeding houdt dus stand.

13. Gezien het voorgaande behoeft eisers beroepsgrond i) dat verweerder een onjuiste uitleg en toepassing heeft gegeven aan het criterium van de dienstopdracht, de derde cumulatieve voorwaarde waaraan moet zijn voldaan om voor overwerkvergoeding in aanmerking te komen, en ii) dat hij wel aan deze derde cumulatieve voorwaarde voldoet, geen bespreking. Het voorgaande leidt tevens tot de conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt in verband met zijn medezeggenschapswerkzaamheden in zijn positie bij verweerder benadeeld te zijn. Daarom slaagt eisers beroep op artikel 21 van de WOR en artikel 15:1:31 van de UWO niet.

14. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn.

15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, voorzitter, en mr. G.P. Loman en mr. J. Woestenburg, leden, in aanwezigheid van mr. S.S. Mazaheri, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2019.

De griffier is verhinderd om deze voorzitter

uitspraak mede te ondertekenen.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Zie voor een bijvoorbeeld van zo’n rooster bijlage C2 bij de brief van verweerder van 1 februari 2019.

Zie randnummer 73 van het aanvullend beroepschrift van 22 februari 2019 in de procedure met het zaaknummer UTR 18/4903.

Zie voor een bijvoorbeeld van zo’n rooster bijlage C4 bij de brief van verweerder van 1 februari 2019.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature