Uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1288
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2019 in de zaak tussen
HeliCentre B.V., te Lelystad, eiseres
(gemachtigde: mr. G.A.M. van de Wouw),
en
a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht en
b. de burgemeester van Utrecht, verweerders
(gemachtigden: mr. H. Kavi, mr. E.M. Bouma en mr. A. Braxhoven).
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2018 (het primaire besluit) hebben verweerders eiseres een preventieve last onder dwangsom opgelegd. Eiseres is daarbij gelast om het gebruik van het terrein nabij de Mercatorlaan te Utrecht ten behoeve van helikoptervluchten op 7 juli 2018 na te laten en nagelaten te houden, op straffe van een eenmalige dwangsom van € 50.000,-,
Bij besluit van 8 februari 2019 (het bestreden besluit) hebben verweerders het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Eiseres heeft op 23 mei 2018 bij Gedeputeerde Staten van Utrecht (GS) een zogenoemde aanvraag ontheffing Tijdelijk en Uitzonderlijk Gebruik (TUG) ingediend. Dit betreft een aanvraag voor het gebruik door een luchtvaartuig van een terrein dat geschikt is voor TUG in de zin van de Wet luchtvaart. In deze aanvraag heeft eiseres aangegeven dat zij op 7 juli 2018 met een helikopter twee vliegbewegingen wil uitvoeren op het grasland aan de Mercatorlaan te Utrecht.
2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft GS bij besluit van 12 juni 2018 eiseres ontheffing verleend voor het uitvoeren van maximaal 1 start en 1 landing op het terrein nabij de Mercatorlaan op 7 juli 2018.
2.1
Eiseres heeft op 5 juli 2018 per e-mail bij de gemeente Utrecht gemeld dat zij op 7 juli 2018 nabij de Mercatorlaan in Utrecht helikopterlandingen gaat uitvoeren. Naar aanleiding van deze melding heeft de gemachtigde van verweerder(s), mevrouw E.M. Bouma, telefonisch contact met eiseres opgenomen en aan haar meegedeeld dat geen toestemming wordt verleend om de geplande helikoptervluchten uit te voeren. Daarna hebben verweerders bij het primaire besluit aan eiseres een preventieve last onder dwangsom opgelegd met dezelfde strekking. Deze last is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Procesbelang
3. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres belang heeft bij een uitspraak op haar beroep, nu de datum waarop de preventieve last zag inmiddels is verstreken en geen dwangsom is verbeurd. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1400), is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan als de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft.
3.1
De rechtbank beantwoordt de vraag of eiseres procesbelang heeft bevestigend.
De rechtbank komt tot dat oordeel omdat de bestreden besluitvorming ziet op een situatie, de melding van het landen en opstijgen van een luchtvaartuig, die zich tussen partijen ook in de toekomst voor kan doen en tot vergelijkbare besluitvorming kan leiden.
Eiseres heeft daarnaast op de hoorzitting in bezwaar aangevoerd ook procesbelang te hebben omdat zij schade heeft geleden door de besluitvorming van verweerders. Ter zitting van de rechtbank heeft eiseres evenwel gesteld dat zij deze schade niet kan concretiseren. Verder heeft eiseres ter zitting vermeld dat op dergelijke vluchten nauwelijks wat wordt verdiend en dat de vlucht vanaf een andere locatie is uitgevoerd. Gelet hierop ziet de rechtbank in dit geval geen reden om vanwege geleden schade procesbelang aan te nemen.
Ten aanzien van het besluit van het college van burgemeester en wethouders
(verweerder sub a)
4. Het college heeft met betrekking tot de opgelegde preventieve last onder dwangsom overwogen dat het gebruik van het terrein nabij de Mercatorlaan voor helikopterstijgingen en landingen in strijd is met het geldende bestemmingsplan ‘Nedal KWS’. Het college heeft verder overwogen dat het vanwege het gebrek aan informatie onduidelijk was hoe intensief het terrein gebruikt zou worden. Volgens het college kan niet gesproken worden van gebruik van incidentele aard, nu binnen een maand sprake was van een tweede melding van eiseres voor een helikopterlanding in de gemeente. Ten slotte heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de (beperkte) duur van de activiteiten niet afdoet aan de strijdigheid met het geldende bestemmingsplan.
4.1
Eiseres heeft betoogd dat in dit geval sprake was van een dermate kortdurend en incidenteel gebruik dat de verhouding van de activiteit tot de regeling in het bestemmingsplan niet ter zake doet. Het bestemmingsplan kan naar de mening van eiseres geen grondslag bieden voor het bestaan van een overtreding en daarmee voor het bestaan van een bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheid. Eiseres verwijst daarvoor naar de uitspraak van de ABRS van 15 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3702).
4.2
De rechtbank stelt voorop dat het voor het college voldoende duidelijk kon zijn en was dat de melding van eiseres van de helikopterbewegingen op 7 juli 2018 nabij de Mercatorlaan zag op één helikopterlanding en één stijging. De melding van 5 juli 2018 was weliswaar niet heel ruim voor de datum van de geplande activiteit (7 juli 2018) en eiseres geeft daarin alleen aan dat ‘wij helikopterlandingen op locatie gaan uitvoeren’, maar de aanvraag om de TUG-ontheffing bij GS van 23 mei 2018 en het daarop gevolgde besluit van GS van 12 juni 2018 laten wat dat betreft niets aan duidelijkheid te wensen over. In die stukken wordt uitdrukkelijk vermeld dat het om maximaal één start en één landing gaat op 7 juli 2018 op het terrein nabij de Mercatorlaan. In het besluit van GS wordt verder vermeld dat de burgemeester in de gelegenheid is gesteld om zijn eventuele bedenkingen op het gebied van de openbare orde naar voren te brengen, van welke gelegenheid hij op 5 juni 2018 ook gebruik heeft gemaakt. De burgemeester was dan ook van de TUG-melding op de hoogte en het college kon dat (na onderzoek) ook zijn.
De verklaring van de gemachtigde van verweerders op de zitting dat het college ten tijde van de melding van eiseres op 5 juli 2018 niet van de TUG-procedure op de hoogte was, omdat deze informatie vermoedelijk door een andere afdeling van de gemeente was behandeld, kan - hoe begrijpelijk wellicht ook - niet als verontschuldiging dienen voor het gestelde informatiegebrek. Bovendien blijkt uit het primaire besluit dat uit het telefoongesprek van 6 juli 2018 in ieder geval duidelijk was geworden dat het ging om één landing, voor het ophalen van een bekende dj.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank is van oordeel dat het gebruik van het perceel nabij de Mercatorlaan ten behoeve van de helikopterlanding/-stijging op zichzelf in strijd is met de ter plaatse geldende, in het bestemmingsplan ‘Nedal KWS’ opgenomen, bestemming ‘Agrarisch’. In navolging van de door eiseres aangehaalde uitspraak van de ABRS is de rechtbank echter van oordeel dat het hier gaat om een situatie waarin sprake is van kortdurend, incidenteel gebruik van het perceel in strijd met het bestemmingsplan, waartegen het bestemmingsplan zich bij wijze van uitzondering niet verzet.
De rechtbank overweegt daarvoor dat uit niets blijkt dat de geplande activiteit veel tijd in beslag zou nemen, niet incidenteel van aard was of een grote ruimtelijke uitstraling had. Het college heeft dit ook niet onderzocht. Zoals ter zitting is besproken ging het volgens eiseres om het afzetten van een dj in verband met een festival in Best. Verder is de rechtbank niet gebleken van (meldingen van) ander gebruik van het perceel voor helikopterlandingen. Ter zitting heeft het college ook erkend dat daarvan geen sprake is geweest.
4.4
Het college heeft ter ondersteuning van zijn standpunt dat geen sprake is van kortdurend en incidenteel gebruik van het terrein in strijd met het bestemmingsplan nog verwezen naar een uitspraak van de ABRS van 6 oktober 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN9562).
De rechtbank ziet in deze uitspraak echter geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel, nu in die zaak sprake was van het jaarlijks op 25 dagen 50 keer opstijgen en 50 keer landen met een schermvliegtuig op een bepaald terrein. Die zaak is daarmee niet vergelijkbaar met de situatie die nu voorligt.
4.5
Het voorgaande betekent dat er geen sprake was van een (dreigende) overtreding, zodat het college niet bevoegd was om eiseres een preventieve last onder dwangsom op te leggen. De beroepsgrond van eiseres slaagt.
Ten aanzien van het besluit van de burgemeester (verweerder sub b)
5. De burgemeester heeft met betrekking tot de opgelegde preventieve last onder dwangsom overwogen dat het uitvoeren van helikoptervluchten voor het ophalen van een dj op zichzelf is aan te merken als een evenement in de zin van artikel 5:30 van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 (APV). De burgemeester is dan ook van mening dat eiseres een evenementenvergunning had moeten aanvragen. Het uitvoeren van helikopterlandingen zonder vergunning is in strijd is met artikel 5:31 van de APV.
5.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een overtreding van de APV, nu de voorgenomen helikopterlanding en -stijging niet kunnen worden aangemerkt als een evenement in de zin van artikel 5:30 van de APV. Een evenementenvergunning was dan ook niet nodig, aldus eiseres.
5.2
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 5:30, eerste lid, van de APV wordt, voor zover hier van belang, onder evenement verstaan het geheel van activiteiten dat plaatsvindt bij een voor publiek toegankelijke bijzondere gebeurtenis, al dan niet met een openbaar dan wel besloten karakter, op of aan de openbare plaats of het openbaar water.
Op grond van artikel 5:31, eerste lid, van de APV is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement als bedoeld in artikel 5:30 te houden.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres voorgenomen helikopterlanding en -start op 7 juli 2018 niet kunnen worden aangemerkt als een evenement als bedoeld in artikel 5:30 van de APV. De rechtbank overweegt daartoe, zoals hiervoor ook al onder punt 4.2 is aangegeven, dat het ging om één landing. De burgemeester heeft niet zelf onderzocht of onderbouwd dat het ging om een activiteit waaraan ruchtbaarheid is of zou worden gegeven. Eiseres heeft zowel bij de aanvraag om ontheffing TUG bij GS als bij de melding aan verweerders niet meegedeeld dat het daarbij ging om een evenement rond het vervoer van een dj. Ook anderszins blijkt niet, bijvoorbeeld uit berichten op sociale media of via de (lokale) pers, dat het zou gaan om een publieksevenement.
5.4
Onder deze omstandigheden kan in dit concrete geval het uitvoeren van één enkele helikopterlanding en -stijging niet worden aangemerkt als een bijzondere gebeurtenis als bedoeld in artikel 5:30 van de APV. Van een evenement in de zin van dat artikel kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken. Hoewel het denkbaar is dat het verplaatsen van een bekende dj/artiest onder bepaalde omstandigheden wel een evenement inhoudt in de zin van de APV, is van een dergelijke activiteit - met volop aandacht van publiek of media - hier niet gebleken.
5.5
Nu in dit geval niet gesproken kan worden van een evenement in de zin van artikel 5:30 van de APV, moet worden geoordeeld dat eiseres niet heeft gehandeld in strijd met de verbodsbepaling als bedoeld in artikel 5:31 van de APV. Dat betekent dat ook de burgemeester niet bevoegd was om eiseres een preventieve last onder dwangsom op te leggen. Het beroep slaagt ook in zoverre.
Conclusie
6. Het voorgaande betekent dat het beroep van eiseres gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit van verweerders, voor zover daarbij het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 6 juli 2018 ongegrond is verklaard, vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat geen grondslag bestaat voor het opleggen van een preventieve last onder dwangsom, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit van 6 juli 2018 wordt herroepen.
6.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moeten verweerders het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,- aan haar vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerders op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, met een waarde per punt van € 512,-).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar van eiseres tegen het besluit
van 6 juli 2018 ongegrond is verklaard,
- herroept het besluit van 6 juli 2018 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
vernietigde bestreden besluit,
- veroordeelt verweerders in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-,
- draagt verweerders op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.