Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Inboedelverzekering . Inboedel was onderverzekerd. Verzekeraar hoefde niet meer uit te keren dan het verzekerde bedrag.

Uitspraak



vonnis

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

Zittingsplaats Utrecht

zaaknummer: NL18.15105

Vonnis van 21 mei 2019

in de zaak van

[eiser] ,

wonend in [woonplaats] , eiser, hierna te noemen: [eiser] ,

advocaat H.S. Bugter in Nijmegen,

tegen

de naamloze vennootschap

ASR SCHADEVERZEKERING NV,

gevestigd in Utrecht, verweerster, hierna te noemen: ASR, advocaat L. Boersma in Utrecht.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de procesinleiding,

het verweerschrift,

de akte wijziging van eis,

de spreekaantekeningen van [eiser] ,

de spreekaantekeningen van ASR,

de mondelinge behandeling op 9 april 2019 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] had zijn woonhuis en de inboedel van zijn woonhuis verzekerd bij Generali Schadeverzekeringsmaatschappij NV (hierna: Generali). ASR en Generali zijn met ingang van 29 juni 2018 gefuseerd. ASR handelt in deze procedure als rechtsopvolger van Generali.

2.2.

De verzekeringen zijn tot stand gekomen via bemiddeling van de verzekeringstussenpersoon [bedrijfsnaam 1] en is namens Generali verstrekt door haar gevolmachtigde [bedrijfsnaam 2] BV (hierna: [bedrijfsnaam 2] ). Per 1 januari 2016 is [bedrijfsnaam 1] overgenomen door [bedrijfsnaam 3] BV (hierna: [bedrijfsnaam 3] ).

2.3.

Per 18 december 2015 is eerst een voorlopige dekking afgegeven. Voor het afsluiten van een definitieve inboedelverzekering heeft de heer [A] van [bedrijfsnaam 1] [eiser] op 29 januari 2016 thuis bezocht om de waarde van de inboedel te bepalen. Deze waarde is geschat met behulp van een formulier: de “inboedelwaardemeter ”.

2.4.

De toelichting op de inboedelwaardemeter vermeldt dat dit een door het Verbond van Verzekeraars ontwikkeld hulpmiddel is om op eenvoudige en objectieve wijze de waarde van een inboedel vast te stellen om deze te verzekeren. Het puntensysteem van de inboedelwaardemeter is gebaseerd op uitkomsten van onderzoek naar de waarde van de inboedel van een groot aantal huishoudens in Nederland. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat de waarde van de inboedel vrij nauwkeurig kan worden vastgesteld aan de hand van de leeftijd en inkomen van de hoofdkostwinner, de samenstelling van het huishouden en de oppervlakte van de woning.

2.5.

In het formulier zijn bovengenoemde onderwerpen ingedeeld in categorieën. Voor elke categorie is het aantal punten vermeld. Invulling van het formulier resulteert voor elke categorie in een aantal punten. De globale waarde van de inboedel wordt vervolgens berekend door het totaal aantal punten te vermenigvuldigen met een factor (€ 1.004). Dit leidde bij [eiser] tot een bedrag van € 89.356,00.

Daarnaast moeten drie vragen worden beantwoord over eventuele bijtellingen. Het gaat om de waarde van audiovisuele- en computerapparatuur, lijfsieraden en bijzondere bezittingen. Als de waarde van een van deze categorieën hoger is dan de in het formulier genoemde bedragen, moet dit worden vermeld. In het formulier van [eiser] is voor de categorie lijfsieraden een bedrag van € 4.000,00 ingevuld. Dit bedrag opgeteld bij het eerder bedrag leidde tot een geschatte waarde van € 93.356,00. [A] heeft daar met de hand bijgeschreven: “€ 100.000,00 op verzoek van de klant”. [eiser] heeft de inboedelwaardemeter ondertekend.

2.6.

Artikel 8 van de inboedelverzekering gaat over onderverzekering. In dit artikel is bepaald:

“Indien de verzekerde som lager is dan de waarde van de verzekerde zaken onmiddellijk voor de schadegebeurtenis, vindt vergoeding van de vastgestelde schade plaats in de

verhouding van de verzekerde som tot die waarde en tot de toepasselijke maxima. (…).”

In clausule 272 van de inboedelverzekering is een “Garantie tegen onderverzekering” opgenomen, waarin het volgende is bepaald:

“omdat de verzekerde som is vastgesteld volgens de criteria van de zogenaamde inboedelmeter of de inventarisatielijst geldt het volgende:

Voorbijgaand aan het bepaalde in het artikel “onderverzekering” van de voorwaarden Uitgebreide Inboedelverzekering is, met in achtneming van de van toepassing zijnde maxima en eigen risico’s de schadevergoeding gelijk aan het bedrag dat voor schade en kosten is vastgesteld.

Hierdoor is de laatste zin van het artikel: “indexering” overbodig geworden en dienovereenkomstig komen te vervallen.

Het voorgaande geldt echter niet:

- Indien bij de schaderegeling blijkt, dat de inboedelmeter of inventarisatielijst niet volgens aanwijzing is gebruikt zodanig dat verzekerde kon weten dat de op deze manier vastgestelde verzekerde som niet in overeenstemming is met de werkelijke nieuwwaarde van de van de inboedel.

(…).”

2.7.

Op 9 mei 2016 is het woonhuis door brand verwoest en is de inboedel vrijwel volledig verloren gegaan. ASR heeft onder de inboedelverzekering een bedrag van € 100.000,00 uitgekeerd.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] stelt dat hem bij een eerste schatting na de brand is gebleken dat de inboedel ongeveer € 388.236,50 waard was. Dit is dus veel meer dan het bedrag van € 100.000,00 dat op de inboedelwaardemeter is vermeld. Volgens [eiser] heeft hij op grond van de garantieclausule tegen onderverzekering (clausule 272) recht op uitbetaling van de waarde van de inboedel. De uitsluitingsvoorwaarde die in clausule 272 is vermeld, is pas aan hem bekend gemaakt nadat de verzekeringsovereenkomst was gesloten. Daarom heeft hij deze voorwaarde bij brief van 21 maart 2018 vernietigd op grond van 6:233 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW).

3.2.

[eiser] vordert daarom - na wijziging van eis - dat de rechtbank voor recht verklaart:

dat ASR dekking verleent onder de polis van de inboedelverzekering en de schade aan de inboedel moet uitkeren met toepassing van de garantie tot onderverzekering, en

dat [eiser] de uitsluitingsgrond van clausule 272 van de Bijzondere Voorwaarden van de inboedelverzekering rechtmatig heeft vernietigt.

Subsidiair vordert [eiser] dat de rechtbank de hiervoor genoemde uitsluitingsgrond van clausule 272 vernietigt.

3.3.

ASR heeft gemotiveerd tegengesproken dat zij zich niet zou kunnen beroepen op de uitsluitingsgrond van clausule 272. Zij wijst erop dat [eiser] bij de vragen over eventuele bijtellingen niet de juiste gegevens heeft verstrekt: bij de vraag of de waarde van zijn audiovisuele- en computerapparatuur meer waard is dan €12.000,00 is niets ingevuld, terwijl uit de schadeopgave blijkt dat de [bedrijfsnaam 4] apparatuur al meer dan € 15.000,00 waard is en dat de waarde van de cd’s en dvd’s meer dan € 18.000,00 is. Ook voor de bijzondere bezittingen is geen bijzonder waarde (hoger dan € 15.000,00) opgegeven, terwijl [eiser] bij zijn schadeclaim heeft opgegeven dat de verzameling [bedrijfsnaam 5] € 25.000,00 waard is. Ook de opgave dat de waarde van de sieraden € 4.000,00 meer waard zou zijn dat het standaardbedrag van € 6.000,00 klopt niet met de schadeclaim voor sieraden die meer dan € 35.000,00 is. Volgens ASR is zij haar verplichtingen op grond van de inboedelverzekering nagekomen door het verzekerde bedrag van € 100.000,00 uit te keren.

4 De beoordeling

4.1.

Tussen partijen staat niet ter discussie dat de inboedelwaardemeter niet goed is ingevuld en dat de inboedel met het verzekerde bedrag van € 100.000,00 is onderverzekerd. Het gaat er om of [eiser] desondanks op grond van de garantiebepaling in de polis recht heeft op uitbetaling van de waarde van de inboedel vóór de brand (zoals deze door hem is geschat nadat de brand had plaatsgevonden), of dat ASR zich er op kan beroepen dat de garantiebepaling in de gegeven omstandigheden niet van toepassing is.

Vernietiging van de garantieclausule tegen onderverzekering

4.2.

Uit productie 5 van [eiser] kan worden afgeleid dat [bedrijfsnaam 3] op 29 juli 2017 de definitieve polis met de volledige tekst van de clausules, waaronder clausule 272, aan [eiser] heeft gestuurd. Dat de tekst van deze clausule op een eerder moment aan [eiser] ter hand is gesteld, heeft ASR niet aangetoond. Dit blijkt niet uit de brief van 12 februari 2016 (productie 1 van ASR; bedoeld zal zijn: 8 februari 2016), waarop ASR zich in dit verband beroept. Het bij deze brief gevoegde polisblad van de inboedelverzekering vermeldt wel dat er een garantie is tegen onderverzekering, maar niet de tekst van clausule 272. [eiser] heeft dan ook aannemelijk gemaakt dat hij niet eerder dan op 29 juli 2017, dus na het sluiten van de verzekeringsovereenkomst, kennis heeft kunnen nemen van clausule 272. Om de hierna genoemde reden heeft [eiser] echter geen belang bij vernietiging van deze clausule.

4.3.

Vernietiging van clausule 272 leidt ertoe dat er in het geheel geen garantie tegen onderverzekering zou zijn overeengekomen. In dat geval is artikel 8 onverkort van toepassing. De strekking van dat artikel komt overeen met artikel 7:958 lid 5 BW , waarin is bepaald dat als het bedrag van de verzekerde som lager is dan de waarde die aan de schadeberekening ten grondslag ligt, de vergoeding van de schade wordt verminderd naar evenredigheid van hetgeen dat bedrag lager is dan de waarde. Op grond van deze artikelen kan niet meer worden uitgekeerd dan het verzekerde bedrag en dat is wat ASR heeft gedaan.

4.4.

Een gedeeltelijke vernietiging van clausule 272, zoals [eiser] wenst, is niet aan de orde. Clausule 272 regelt dat de verzekerde in afwijking van de wet, ondanks onderverzekering, toch recht kan hebben op volledige schadevergoeding. Het staat de verzekeraar vrij aan dit recht voorwaarden te verbinden. De voorwaarde dat de inboedelwaardemeter juist moet zijn ingevuld, is in dit verband een volstrekt logische en redelijke voorwaarde. De grond voor vernietiging is dat [eiser] geen kennis heeft kunnen nemen van de clausule. Dit gaat om de gehele clausule, dus zowel het gedeelte waarin is bepaald dat bij onderverzekering de uitkering gelijk is aan het vastgestelde schadebedrag als voor het gedeelte dat daaraan de voorwaarde verbindt dat de inboedelwaardemeter juist is ingevuld. Als alleen het gedeelte van deze clausule wordt vernietigd waarin de voorwaarde tot toepassing van deze clausule is geformuleerd, zou ASR gebonden zijn aan een polisvoorwaarde die zij niet overeengekomen is en die zij ook niet zo heeft willen overeenkomen.

4.5.

Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen die betrekking hebben op de vernietiging van clausule 272 worden afgewezen wegens gebrek aan belang.

Het invullen van de inboedelwaardemeter en de rol van tussenpersoon [A] daarbij

4.6.

Volgens [eiser] is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat ASR aan het onjuist invullen van de inboedelwaardemeter de consequentie verbindt dat niet meer dan de verzekerde som kan worden vergoed. Hij wijst er daarbij op dat [A] een grote rol heeft gespeeld bij het invullen van de inboedelwaardemeter en dat de garantie tegen onderverzekering op zijn advies is afgesloten.

4.7.

De stelling van [eiser] komt er op neer dat [A] is tekortgekomen in zijn zorgplicht als tussenpersoon en daarom aansprakelijk is voor de gevolgen van het onjuist invullen van de inboedelwaardemeter.

4.8.

Partijen verschillen van mening of het handelen van [A] destijds aan Generali kon worden toegerekend. Volgens [eiser] was dit wel zo, omdat [bedrijfsnaam 1] per 1 januari 2016 (dus voor de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst) is overgenomen door [bedrijfsnaam 3] , die gevolmachtigde was van Generali. Volgens ASR trad [bedrijfsnaam 1] op als tussenpersoon voor [eiser] . Omdat het antwoord op deze vraag pas van belang is als vast komt te staan dat [A] tekort is geschoten in zijn zorgplicht als tussenpersoon, zal de rechtbank dit punt als eerste behandelen. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de vraag of [A] heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Wat dit concreet betekent, hangt af van de omstandigheden van het geval.

4.9.

Volgens [eiser] ging het op 29 januari 2016, toen [A] hem bezocht om de waarde van de inboedel te bepalen, als volgt. [eiser] en zijn gezin waren nog maar net verhuisd, zodat de inboedel nog grotendeels ingepakt was in de dozen. De [bedrijfsnaam 4] -installatie was wel al opgehangen. [eiser] is met [A] door het huis gelopen en ze hebben de grote stukken geteld. [A] heeft gezegd dat hij later nog eens terug zou komen om de waarde nauwkeuriger te bepalen als de dozen waren uitgepakt. Naar aanleiding van de opmerking van [eiser] dat de inboedel meer waard was dan € 100.000, heeft [A] gezegd dat dat geen probleem was, omdat hij was verzekerd voor onderverzekering.

4.10.

ASR heeft hier tegenin gebracht dat [A] bij het invullen van de inboedelwaardemeter is afgegaan op de informatie die [eiser] hem daarover heeft verstrekt. Zij wijst ook naar de verklaring van [A] tegenover “ [bedrijfsnaam 6] ” in het kader van een onderzoek naar de door [eiser] geclaimde schade. Verder wijst ASR erop dat het belang van het juist invullen van de gegevens duidelijk is vermeld op het formulier van de inboedelwaardemeter.

4.11.

[eiser] heeft de inboedelwaardemeter ondertekend en boven deze ondertekening staat:

“Deze inboedelmeter is door mij naar waarheid ingevuld. Hierbij geef ik toestemming de vastgestelde waarde als verzekerd bedrag voor mijn inboedelverzekering op te nemen.”

De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van [A] dat hij de inboedelwaardemeter heeft ingevuld op basis van door [eiser] verstrekte informatie. Dit is ook logisch. Het gaat tenslotte om de spullen die [eiser] heeft aangeschaft. Dat [eiser] geen bemoeienis heeft gehad met het invullen van het formulier en geen verantwoording draagt voor de verstrekte informatie, is dus niet aannemelijk. Als hij niet bekend is met de inhoud van wat hij heeft ondertekend, komt dat voor zijn risico.

4.12.

Dat [A] het niet nodig vond de inhoud van de verhuisdozen te beoordelen, betekent niet dat hij zijn taak niet goed heeft uitgevoerd. Het systeem van de inboedelwaardemeter betekent juist dat er op basis van algemene informatie over de categorieën op abstracte wijze (door middel van een puntentelling) een schatting wordt gemaakt van de waarde van de inboedel. De aanvullende vragen over eventuele bijtellingen fungeren als correctie op deze abstracte methode. Als de bezittingen van de betrokkene voor die bijzonder categorieën (audiovisuele- en computerapparatuur, sieraden of bijzondere bezittingen zoals kunst of verzamelingen) een grotere waarde hebben dan de daarvoor genoemde bedragen, betekent dat dat de feitelijke situatie afwijkt van de algemene norm op basis van het puntensysteem. Dat leidt in beginsel tot een bijtelling bij de geschatte gemiddelde waarde. Als de waarde van deze categorieën véél hoger zou zijn dan passend is bij het soort huishouden waar de betrokkene op basis van de algemene vragen over inkomen etc. toe behoort, is dat bovendien een aanwijzing dat de abstracte waarderingsmethode van de inboedelwaardemeter in de gegeven omstandigheden niet geschikt is om de waarde te bepalen. Dit sluit ook aan bij de opmerking van [A] in het gesprek met [bedrijfsnaam 6] dat als ter sprake zou zijn gekomen dat de inboedel vier maal zo veel waard zou zijn dan de uitkomst van de inboedelwaardemeter, hij zou hebben doorgevraagd waar die veel hogere waarde op was gebaseerd.

De rechtbank is van oordeel dat er voor [A] geen reden was door te vragen, omdat [eiser] hem geen gegevens heeft verstrekt over de waarde van de bijzondere categorieën. Daar komt nog bij dat [eiser] in zijn aanvraagformulier voor de verzekering (zijn productie 3) heeft opgegeven dat de waarde van zijn inboedel € 100.000,00 was. [eiser] heeft hierover toegelicht dat dit het bedrag was dat zijn vorige assurantietussenpersoon had aangenomen. Dit komt dicht bij het bedrag voortkwam uit de inboedelwaardemeter, zodat voor [A] ook deze eerdere opgave geen reden was om door te vragen.

4.13.

De rechtbank is het niet eens met [eiser] dat hem niet duidelijk kon zijn wat er werd bedoeld met de vragen over de eventuele bijtellingen en dat [A] hem dit beter had moeten uitleggen. Bij de vraag over de audiovisuele- en computerapparatuur wordt toegelicht dat het gaat om beeld-, geluid- en ontvangstapparatuur en worden cd’s expliciet genoemd. [eiser] heeft zelf de [bedrijfsnaam 4] -installatie aangeschaft, dus hij kon er - beter dan [A] - van op de hoogte zijn dat de waarde daarvan het standaardbedrag van € 12.000 ruimschoots overschreed.

Bij de bijzondere bezittingen wordt toegelicht dat het gaat om antiek, kunst, verzamelingen etc. [eiser] wist dat hij meerdere objecten van [bedrijfsnaam 5] [.] had die € 25.000 waard was, terwijl [A] dat niet kon weten. Het had voor [eiser] ook zonder een toelichting door [A] duidelijk kunnen zijn dat dit een bijzondere bezitting is, los van de vraag of dit als een “verzameling” zou moeten worden aangeduid. Ook voor de sieraden valt niet in te zien welke verduidelijking van [A] over deze categorie kon worden verlangd.

4.14.

Het is ook niet aannemelijk dat [eiser] dacht dat alleen opgave gedaan hoefde te worden van voorwerpen die gemakkelijk gestolen kunnen worden, zoals hij tijdens de zitting heeft gezegd. Dit is in elk geval geen verklaring voor het feit dat de opgave van de waarde van de sieraden veel te laag is geweest. Bovendien heeft [eiser] verklaard dat hij juist de verzekering via [bedrijfsnaam 1] heeft afgesloten, omdat deze een speciale polis

(de “rietpolis”) had ontwikkeld om een woning met een rieten dak te verzekeren. Daaruit blijkt dat het hem duidelijk moet zijn geweest dat de waarde-opgave niet alleen ging om voorwerpen die gestolen kunnen worden, maar ook om de inboedel die door brand beschadigd kan worden of verloren kan gaan.

4.15.

[A] heeft volgens [eiser] gezegd dat het niet erg was dat de waarde niet precies kon worden vastgesteld (omdat alles nog in dozen zat), omdat de garantie tegen onderverzekering van toepassing was. Hij heeft daarbij het volgende voorbeeld gegeven voor schade aan de tv: als zou blijken dat de aanschafprijs van een nieuwe tv hoger is dan de waarde van de tv, zal de verzekering dit aanschafbedrag moeten uitbetalen. Dit voorbeeld van de tv sluit aan bij het uitgangspunt dat het niet nodig is van alle inboedelstukken afzonderlijk de waarde te bepalen, maar globaal de waarde van de gehele inboedel te schatten op basis van het puntensysteem. Zoals hiervoor is overwogen had [A] op grond van de door [eiser] verstrekte informatie geen aanleiding te veronderstellen dat de waarde van de inboedel zo extreem (vier maal zo hoog!) zou afwijken van de uitkomst van de inboedelwaardemeter dat dit tot problemen zou leiden bij het uitkeren van de schade. Daar komt bij dat in het formulier van de inboedelwaardemeter onder het kopje “Garantie” met de volgende tekst uitdrukkelijk het verband wordt gelegd tussen de garantie tegen onderverzekering en het juist invullen van de inboedelwaardemeter:

“Heeft u de inboedelmeter juist ingevuld? De inboedelmeter is bedoeld als hulpmiddel om de waarde van uw inboedel vast te stellen. U krijgt dan de garantie dat u niet onderverzekerd bent.

(…) ”

De stelling van [eiser] dat hij op grond van de garantie tegen onderverzekering erop mocht vertrouwen dat de waarde van de inboedel zou worden uitbetaald, ongeacht de vraag of deze overeenkomt met de verzekerde som, gaat dan ook niet op. Als deze redenering wel wordt gevolgd, zou het bepalen van de waarde van de inboedel voorafgaand aan het sluiten van de verzekering geen nut hebben.

4.16.

De slotsom van het voorgaande is dat [eiser] niet heeft aangetoond dat [A] tekort is geschoten in de zorgplicht die hij heeft als redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon. [A] is daarom niet aansprakelijk voor het feit dat de inboedel van [eiser] was onderverzekerd.

4.17.

De vraag of het handelen van [A] aan Generali en daarmee aan ASR kan worden toegerekend, kan bij gebrek aan belang onbesproken blijven.

Is het redelijk dat ASR geen hoger bedrag heeft uitgekeerd dan de verzekerde som?

4.18.

[eiser] stelt dat ASR er al in november 2016 van op de hoogte was dat hij de waarde van de inboedel niet juist had opgegeven en daarmee tekort was geschoten in zijn mededelingsplicht. Op grond van artikel 7:929 lid 1 BW had ASR hem binnen de wettelijke termijn van twee maanden na deze ontdekking moeten wijzen op de gevolgen van deze tekortkoming. Dat heeft zij niet gedaan. Daarom kan ASR niet meer de uitsluiting van de garantieverzekering inroepen.

4.19.

Dit beroep op artikel 7:929 lid 1 BW gaat niet op. ASR heeft benadrukt dat haar beslissing niet gebaseerd is op schending van de mededelingsplicht als bedoeld in artikel 7:928 BW . In dat artikel gaat het om de verplichting feiten en omstandigheden mee te delen die voor de verzekeraar van belang zijn om het risico te kunnen beoordelen. Bij de opgave van de waarde van de inboedel gaat het daar niet om. De waarde van de boedel is slechts van belang voor het bepalen van de hoogte van de verzekerde som en de in verband daarmee te betalen premie. Voor het geval dat - zoals in dit geval - de waarde te laag is opgegeven, bepaalt artikel 7:958 lid 5 BW dat de vergoeding van de schade wordt verminderd naar evenredigheid van hetgeen dat bedrag lager is dan de waarde.

4.20.

[eiser] heeft verder nog aangevoerd dat het niet proportioneel is om vanwege het niet juist invullen van de inboedelwaardemeter 75% minder uit te keren (€100.000 in plaats van € 400.000), omdat bij het juist invullen van de inboedelwaardemeter de premie niet met 75% zou zijn gestegen. Bij deze redenering gaat [eiser] er aan voorbij dat het hier niet gaat om een sanctie vanwege een onjuiste opgave, maar om de verzekerde som en de manier waarop deze is bepaald. Zoals hiervoor is geconcludeerd kan ASR er geen verwijt van worden gemaakt dat de waarde van de inboedel niet goed is vastgesteld en dat [eiser] daardoor was onderverzekerd. De handelwijze van ASR om de hoogte van uitkering in deze situatie te relateren aan de verzekerde som is in overeenkomst met de wettelijke bepaling op dit punt.

4.21.

Ook voor de stelling van [eiser] dat hij de het gedeelte van de inboedel dat hij niet heeft vermeld op de inboedelwaardemeter (audiovisuele zaken, sieraden en bijzondere bezittingen) niet zal claimen, geldt dat het er hier niet om gaat of bepaalde delen van de inboedel wel of niet verzekerd zijn, maar om de hoogte van de verzekerde som die aan de hand van de inboedelwaardemeter is vastgesteld.

slotsom

4.22.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen worden afgewezen.

4.23.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van ASR worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:

griffierecht 626,00

salaris advocaat 1.086,00 (2 punten × tarief € 543,00)

Totaal € 1.712,00

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van ASR tot vandaag begroot op € 1.712,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.3.

veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,

5.4.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2019.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature