U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Geen distributieovereenkomst of andere duurovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Uitspraak



VONNIS

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

Zittingsplaats Utrecht

zaaknummer: NL18.4958

Vonnis van 18 april 2019

in de zaak van

de Europese vennootschap[eiseres],gevestigd te [vestigingsplaats] , Provincie […] (Turkije),eiseres van de vordering,verweerster op de tegenvordering, hierna te noemen: [eiseres] ,advocaat: mr. H.J. Sepers,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[verweerster] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,verweerster op de vordering,eiseres van de tegenvordering, hierna te noemen: [verweerster] ,advocaat: mr. F.W. Aartsen.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de procesinleiding

het verweerschrift met een tegenvordering

het verweerschrift op de tegenvordering

de incidentele vordering

het verweerschrift op de incidentele vordering

het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 26 februari 2019.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Het geschil

Inleiding

2.1.

[eiseres] is producent van de stof CMC (Carboxy Methyl Cellulose). Dit is een grondstof van onder andere bepaalde schoonmaakmiddelen voor textiel, zoals waspoeders en vlekverwijderaars. [verweerster] is rechthebbende van de merknaam [merknaam] , die wordt gebruikt voor één van de bereidingen van CMC. De stof CMC kan namelijk op verschillende manieren worden samengesteld, met verschillende eigenschappen tot gevolg. [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam] ) is producent van een aantal bekende wasmiddelen en maakt bij de productie gebruik van CMC.

2.2.

Van 2009 tot en met 2016 heeft [verweerster] telkens een gedeelte van de jaarlijkse aanbesteding die [bedrijfsnaam] deed voor CMC mogen leveren. De CMC die [verweerster] onder de merknaam [merknaam] aan [bedrijfsnaam] leverde, werd geproduceerd door [eiseres] . Op 20 juni 2017 heeft [eiseres] aan [verweerster] bericht niet meer met haar te willen samenwerken voor de belevering van [bedrijfsnaam] .

De vorderingen in het kort

2.3.

[eiseres] is deze procedure begonnen om een openstaand factuurbedrag van € 32.872,- te vorderen van [verweerster] met betrekking tot CMC die zij heeft geleverd maar die nog niet is betaald (de vordering). [verweerster] weerspreekt niet dat dit factuurbedrag nog open staat, maar stelt zich op het standpunt dat zij haar betalingsverplichting mocht opschorten omdat zij een opeisbare tegenvordering heeft. Het stond [eiseres] namelijk niet vrij de samenwerking op deze manier te beëindigen en zij heeft [verweerster] schade toegebracht. [verweerster] stelt daarom een tegenvordering in (de tegenvordering). Zij vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat [eiseres] wanprestatie heeft gepleegd of onrechtmatig heeft gehandeld, en dat [eiseres] wordt veroordeeld tot het betalen van een op een later moment vast te stellen bedrag aan schadevergoeding. Het verweer van [verweerster] en de tegenvordering zijn voor [eiseres] aanleiding om te vorderen dat [verweerster] kopieën van een aantal stukken aan haar verstrekt (de vordering in het incident). [eiseres] zegt dat zij die stukken nodig heeft om haar eigen vordering nog aan te kunnen vullen en ook om verweer te voeren.

2.4.

Hierna worden deze vorderingen beoordeeld. Het is efficiënt dat dit in omgekeerde volgorde gebeurt. Dus: te beginnen met de vordering in het incident, daarna de tegenvordering en tot slot de vordering. Omdat het geschil een internationaal karakter heeft, wordt allereerst toegelicht waarom de Nederlandse rechter bevoegd is en waarom het Nederlandse recht van toepassing is.

3 De beoordeling

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht

3.1.

Omdat [eiseres] in het buitenland is gevestigd en het geschil daarom een internationaal karakter heeft, moet eerst worden bepaald of de Nederlandse rechter een oordeel mag geven. Dat is in dit geval zo, omdat [verweerster] in Nederland is gevestigd. Artikel 4 van de in dit geval toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (de herschikte EEX-Vo) bepaalt dat de Nederlandse rechter dan bevoegd is.

3.2.

Het Nederlandse recht is op dit geschil van toepassing om de volgende reden. Het gaat hier om de beoordeling van een geschil over verbintenissen die voortvloeien uit een overeenkomst. Dat betekent dat het toepasselijk recht moet worden bepaald aan de hand van de Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I- Vo). Partijen hebben uitdrukkelijk gekozen voor de toepassing van het Nederlandse recht op hun geschil, als bedoeld in artikel 3 van de ze verordening.

de vordering in het incident

3.3.

[eiseres] wil dat [verweerster] wordt veroordeeld om aan haar af te geven:

een kopie van alle facturen die [verweerster] ten laste van [bedrijfsnaam] in de periode 2016 tot en met 2017 heeft uitgebracht voor leveringen;

een kopie van alle bankafschriften die transacties tussen [verweerster] en [bedrijfsnaam] weergeven;

een kopie van alle correspondentie tussen [verweerster] en [bedrijfsnaam] die betrekking heeft op de financiële gevolgen van de onder 2. bedoelde transacties;

een kopie van de debiteurenadministratie over deze periode van [verweerster] die hierop ziet.

3.4.

In artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) staan de voorwaarden voor toewijzing van zo’n vordering. De eiser moet een rechtmatig belang hebben, het moet gaan om bepaalde bescheiden en die moeten zien op een rechtsbetrekking waar de eiser partij bij is. Uit de feiten en omstandigheden waarmee de vordering wordt toegelicht moet kunnen worden afgeleid hoe deze voorwaarden uit de wet zich verhouden tot de ingestelde vordering. Dat is hier niet het geval, dus de vordering zal worden afgewezen.

Wat niet genoeg is voor het langs deze weg opvragen van stukken, is het vermoeden dat een vordering mogelijk kan worden gegrond op de opgevraagde stukken. De eiser moet laten zien dat zij een direct en concreet belang heeft bij de gevraagde stukken. Dat betekent: de stukken moeten relevant zijn voor de rechtspositie van de eiser en de eiser moet op voorhand uitleggen waarom. [eiseres] heeft wel gesteld dat zij een belang heeft, met als doel een goede procesgang tot stand te laten komen, maar zij heeft niet uitgelegd hoe dat concreet zit. Ook zegt [eiseres] de rechtsgrond van haar vordering te zullen bijstellen zodra in dit incident uitspraak is gedaan, maar zij legt dat niet (voldoende) uit. De rechtbank kan uit de toelichting niet afleiden wat voor soort vordering [eiseres] wil gaan onderbouwen of toelichten en ook niet welk verweer van [eiseres] zou kunnen worden ondersteund met één of meerdere van de opgevraagde stukken.

3.5.

Kortom, nu onvoldoende duidelijk is gesteld en uitgelegd wat de relevantie is van de gevraagde stukken, is geen rechtmatig belang gebleken. De vordering wordt afgewezen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het incident. Die kosten worden begroot op € 543,- voor salaris advocaat (1 punt x tarief II).

de tegenvordering

3.6.

Omdat het oordeel op de tegenvordering van [verweerster] bepaalt of de vordering van [eiseres] moet worden toegewezen, komt de tegenvordering als eerste aan bod.

3.7.

De vraag die moet worden beantwoord is of het [eiseres] vrij stond om de samenwerking met [verweerster] te beëindigen op de manier zoals het is gegaan, per e-mail op 20 juni 2017. [verweerster] stelt dat dit niet mocht omdat partijen een distributieovereenkomst voor onbepaalde tijd hadden gesloten. Een duurovereenkomst dus, die gelet op rechtspraak van de Hoge Raad niet mag worden opgezegd zonder opzegtermijn en/of schadevergoeding, aldus [verweerster] .

[eiseres] zegt dat het helemaal niet ging om een distributieovereenkomst en ook niet om een duurovereenkomst.

3.8.

De rechtbank oordeelt dat tussen partijen geen distributieovereenkomst en ook geen andere duurovereenkomst voor onbepaalde tijd is gesloten en zij legt hierna uit waarom.

3.9.

Het verschil van mening zoals omschreven in 3.7 komt in de kern neer op de vraag wat partijen hebben bedoeld met elkaar af te spreken. [eiseres] en [verweerster] verwijzen beiden naar de overeenkomst van 4 mei 2009. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende:

“This text covers the following items regarding the sales of CMC/ [.] grade to [bedrijfsnaam] plants and agreed on by [eiseres] (…) and [verweerster] (…).

1)DURATION

The duration of the agreement will be 2(two) years, starting April 30,2009 to April 30 2011

(…)

3)DISSATISFACTION

If any of party finds the sales operation as dissatisfactory, then, at the end of two year period, the sales will continue on commission bases; [eiseres] will sell directly to [bedrijfsnaam] and will pay [verweerster] a commission on sales, not exceeding 4%.

4)INVOICING

[verweerster] will buy CMC produced by [eiseres] and sell to [bedrijfsnaam] .

A) The price will be only for [bedrijfsnaam] ; that means, independent of the other CMC sales carried out by [verweerster] so far.

(…)

C) [verweerster] will report [eiseres] about the destination and price levels, including competitors and [verweerster] ’s price quote

(…)”

3.10.

De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op dat wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan ook van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981 – Haviltex).

3.11.

De tekst van deze overeenkomst geeft in dit geschil geen uitsluitsel, omdat daaruit niet volgt wat de situatie is na 30 april 2011, waarbij zich niet heeft voorgedaan waar artikel 3 over gaat. Partijen zijn het namelijk over het volgende wel eens: artikel 3 gaat over de omzetting naar een agentuurovereenkomst, en dat is niet gebeurd.

Er is dus sprake van een leemte in datgene wat partijen over hun samenwerking op schrift hebben gesteld. De rechtbank weegt daarom met name de volgende omstandigheden mee bij de uitleg van de afspraken tussen partijen.

Feitelijk zag de samenwerking er als volgt uit:

Voor het eerst in 2009 en voor de laatste keer in 2016 schreef [verweerster] in op de tender van [bedrijfsnaam] voor het leveren van CMC;

Die inschrijving werd door [verweerster] voorbereid in samenwerking met [eiseres] ;

[bedrijfsnaam] heeft ieder jaar een gedeelte van de aanbesteding aan [verweerster] toegekend; dat ging telkens om een gedeelte van de hoeveelheid CMC die [bedrijfsnaam] nodig had. [eiseres] zegt: tussen de 15% en 25% en [verweerster] zegt: tussen de 25% en 30% van wat [bedrijfsnaam] in totaal aan CMC verbruikte.

[verweerster] bestelde gedurende het jaar diverse keren CMC bij [eiseres] ;

[eiseres] leverde de bestelde CMC af op de betreffende fabriekslocatie van [bedrijfsnaam] . De CMC was voorzien van de merknaam [merknaam] en de factuur van [verweerster] werd er door [eiseres] bijgevoegd.

[verweerster] bood aanvullende diensten aan [bedrijfsnaam] , onder meer door een noodvoorraad CMC in opslag te houden die op afroep beschikbaar was en door [verweerster] werd voorzien van het door [bedrijfsnaam] gewenste verpakkingslabel.

3.12.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten en omstandigheden rondom de samenwerking van partijen niet kenmerkend voor een distributieovereenkomst. De overeenkomst ziet slechts op de verkoop aan één klant, namelijk [bedrijfsnaam] . [verweerster] verkoopt ook grondstoffen aan andere partijen, maar die worden niet gemaakt door [eiseres] . [eiseres] verkoopt CMC aan diverse partijen, dus niet uitsluitend aan [verweerster] . Er is dus over en weer geen sprake van exclusiviteit. [verweerster] verkoopt aan [bedrijfsnaam] een product onder haar eigen merknaam [merknaam] . Dit product wordt door [eiseres] gemaakt, naar receptuur van [verweerster] . Het is dus niet zozeer [verweerster] die producten van [eiseres] distribueert. Eerder is [eiseres] de producent van één van de producten van [verweerster] , en dan nog uitsluitend voor één klant.

De rechtbank gaat dus niet uit van een distributieovereenkomst.

3.13.

Daarmee is nog niet gezegd dat de rechtsverhouding tussen [eiseres] en [verweerster] geen duurovereenkomst voor onbepaalde tijd zou kunnen zijn, maar de rechtbank vindt dat ook daar geen sprake van is. Dat komt omdat het voortduren van de relatie niet (alleen) afhankelijk was van de wil van partijen, maar dat daarvoor doorslaggevend was of [bedrijfsnaam] in het nieuwe jaar een deel van de aanbesteding voor CMC aan [verweerster] zou gunnen of niet. De rechtbank maakt uit de gebleken feiten en omstandigheden op dat [bedrijfsnaam] niet altijd hetzelfde percentage aan [verweerster] vergunde, en dat de beslissing óf en zo ja hoeveel CMC bij [verweerster] zou worden afgenomen, geheel bij [bedrijfsnaam] lag.

De afspraken die partijen op papier hebben gezet, zijn beperkt en zien uitsluitend op een paar onderdelen van hun samenwerking, als [bedrijfsnaam] daadwerkelijk in zee ging met [verweerster] . Het aspect wat misschien wel een duur-element in zich heeft, namelijk het jaarlijks samenwerken om in te schrijven op de aanbesteding van [bedrijfsnaam] , hebben partijen juist niet vastgelegd in afspraken. Althans [verweerster] heeft onvoldoende aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat tussen partijen de verplichting was overeengekomen of was ontstaan om ieder jaar samen deel te nemen aan de aanbesteding.

3.14.

Dat betekent dat de in de rechtspraak ontwikkelde rechtsregels waar [verweerster] een beroep op doet in verband met het beëindigen van duurovereenkomsten hier niet van toepassing zijn. De rechtsverhouding tussen partijen is geen duurovereenkomst maar een serie van “gewone” overeenkomsten van opdracht, waarbij [verweerster] [merknaam] liet maken bij [eiseres] . Of en voor welke hoeveelheid een nieuwe overeenkomst van opdracht tussen [verweerster] en [eiseres] werd gesloten was afhankelijk van de beslissing van een derde partij, namelijk [bedrijfsnaam] . De rechtbank oordeelt dat het [eiseres] vrij stond op enig moment te beslissen om geen nieuwe overeenkomst van opdracht voor de productie van [merknaam] voor [verweerster] aan te gaan.

3.15.

Dit oordeel betekent dat [eiseres] niet onrechtmatig heeft gehandeld en ook geen wanprestatie heeft gepleegd. De gevraagde verklaring voor recht en de vordering tot schadevergoeding zullen daarom worden afgewezen.

3.16.

[verweerster] zal voor wat betreft de tegenvordering als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 1.074,00 voor salaris advocaat (2 punten x factor 0,5 x tarief € 1.074,00). De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

de vordering

3.17.

Het oordeel op de tegenvordering brengt mee dat [verweerster] zich heeft beroepen op een opschortingsrecht dat zij niet had. Dat betekent dat zij de openstaande facturen ten onrechte niet heeft betaald en dat alsnog moet doen. De vordering van [eiseres] zal daarom worden toegewezen.

3.18.

[eiseres] maakt daarbij aanspraak op de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW van af 17 december 2017. [verweerster] heeft daartegen geen inhoudelijk verweer gevoerd. Nu aan alle in art. 6:119a BW neergelegde voorwaarden is voldaan, zal de rechtbank de in dat artikel bedoelde wettelijke rente toewijzen van af de datum zoals gevorderd.

3.19.

De rechtbank begrijpt dat [eiseres] de beslagkosten van [verweerster] wil terugvorderen. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [verweerster] terecht heeft aangevoerd dat de kosten van één beslaglegging toewijsbaar zijn. Een tweede beslaglegging was onnodig, nu het eerste beslag doel had getroffen. Het argument van [eiseres] dat zij onzeker was over de naamvoering van [verweerster] , en daarom voor de zekerheid ook onder de andere gehanteerde naam beslag heeft gelegd gaat niet op. Uit het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel dat [eiseres] heeft overgelegd blijkt dat het gaat om één en dezelfde rechtspersoon waarvoor verschillende handelsnamen in gebruik zijn. Overigens heeft [eiseres] maar van één van de twee beslagleggingen de exploten overgelegd ter onderbouwing van haar kosten.

De beslagkosten worden begroot op € 309,94 voor verschotten en € 1.074,00 voor salaris advocaat (1 rekest x tarief IV ad € 1.074,00) dus in totaal: € 1.380,94.

3.20.

[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:

- betekening oproeping € 81,00

- griffierecht 1.324,00

- salaris advocaat 2.148,00 (2,0 punten × tarief € 1.074,00)

Totaal € 3.553,00

De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4 De beslissing

De rechtbank

in het incident

4.1.

wijst de vordering af,

4.2.

veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerster] begroot op € 543,- voor salaris advocaat,

4.3.

verklaart dit vonnis in het incident wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

op de vordering

4.4.

veroordeelt [verweerster] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 32.872,00 (tweeëndertig duizendachthonderdtweeënzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 17 december 2017 tot de dag van volledige betaling,

4.5.

veroordeelt [verweerster] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.380,94,

4.6.

veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.553,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

4.7.

verklaart dit vonnis op de vordering uitvoerbaar bij voorraad,

op de tegenvordering

4.8.

wijst de vorderingen af,

4.9.

veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.074,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

4.10.

verklaart dit vonnis op de tegenvordering wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

op de vordering en op de tegenvordering

4.11.

veroordeelt [verweerster] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verweerster] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,

4.12.

verklaart het oordeel in 4.11. uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2019.

type: FB/4723

coll: HAB/4727


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature