Uitspraak
Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/705664-18 en 16/660607-16 (gev. ttz) (P)
16/177857-16 (vord. tul); 16/248570-15 (vord. tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,thans verblijvende te PI [verblijfplaats] – HvB locatie [verblijfplaats] .
1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli 2018.
De twee afzonderlijk aangebrachte strafzaken, met de hierboven weergegeven parketnummers, zijn ter terechtzitting gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en mr. F.D.W. Siccama, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
2 TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/705664-18:
primair op 21 maart 2018 te Utrecht heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven;
subsidiair op 21 maart 2018 te Utrecht heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meer subsidiair op 21 maart 2018 te Utrecht heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
16/660607-16:
primair op 5 februari 2016 te Utrecht in het openbaar en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] hiervan letsel heeft ondervonden;
subsidiair op 5 februari 2016 te Utrecht alleen dan wel met anderen [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
3 VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met dien verstande dat ten aanzien van het onder 16/705664-18 primair ten laste gelegde de poging tot doodslag kan worden bewezen en niet de poging tot moord.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte in beide zaken van alle ten laste gelegde feiten vrijgesproken dient te worden. Verder heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
t.a.v. het ten laste gelegde onder parketnummer 16/705664-18
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van voorbedachten rade. Er is hooguit sprake geweest van een plotselinge gemoedsopwelling. Voorts heeft de raadsman betoogd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever dan wel op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte had iets vast ter versteviging van zijn hand, maar wist niet dat het een mes was. Achteraf kwam hij er pas achter dat hij een stanleymes in zijn handen heeft gehad, dat onbedoeld moet zijn uitgeklapt. Niet is gebleken dat verdachte met kracht heeft gestoken. Verder blijkt uit de medische verklaring niet dat er op enig moment sprake is geweest van het ontstaan van een levensbedreigende situatie. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, er sprake was van noodweer. Verdachte werd als eerste aangevallen door aangever en had door de hem omringende auto’s geen mogelijkheid om weg te komen. Verdachte heeft op de aanval gereageerd door te slaan en heeft zich, zodra dat mogelijk was, uit de voeten gemaakt. Het scenario dat verdachte schetst kan niet worden uitgesloten op grond van de voorhanden zijnde camerabeelden. Gelet op de aard en ernst van de aanranding alsmede de voorgeschiedenis tussen verdachte en aangever was sprake van een noodzakelijke en gepaste verdediging. Mocht de rechtbank dat niet volgen, dan was er sprake van noodweerexces. Meest subsidiair doet verdachte een beroep op putatief noodweer. Indien de rechtbank verdachte niet zal vrijspreken, dient hij dus te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
t.a.v. het ten laste gelegde onder parketnummer 16/660607-16
De verdediging heeft aangevoerd dat alleen aangever belastend over verdachte heeft verklaard en dat die verklaring onjuist is. Verdachte heeft aangever niet geslagen. Het is juist aangever geweest die verdachte een klap heeft gegeven, waarna verdachte op straat is gevallen. Niet is uit te sluiten dat vervolgens andere personen dan verdachte aangever hebben geslagen. Verdachte dient daarom integraal te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
4.2.1Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 16/705664-18
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 22 maart 2018, dossierpagina’s 21 t/m 32, inclusief fotobijlage, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van [slachtoffer 1] :
De dader heeft mij gisteravond opzettelijk meerdere malen gestoken met een mes. We reden Vulkaandreef waar het gebeurd is. (…) Er kwam een andere auto parkeren. Dit was [verdachte] . (…) Ik zag dat hij een mes in zijn handen had en dat het mes er uit schoof.(…) Voordat ik het wist begon [verdachte] te steken. Ik stond tussen twee auto's in en hij stond voor me met een mes. (…) V: Waar ben je allemaal geraakt? A: In mijn rechterhals, rechterwang, linkerwang bij neus. Rechterarm.
Een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1] d.d. 5 april 2018, dossierpagina’s 39 t/m 40, voor zover inhoudende:
Uitwendig waargenomen letsel:
- wond hals 2x
- wond arm
Uitwendig bloedverlies:
(…) Ernstig: ja
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 15 mei 2018, dossierpagina’s 41 t/m 45, inclusief bijlagen, inhoudende – zakelijk weergegeven – de beantwoording van vragen door de behandelend arts:
Alle wonden zijn bekeken en gesloten op de operatiekamer. Daarbij hebben wij geconstateerd dat er minimale schade was aan de schildklier en dat de speekselklier net gespaard is gebleven. Het kapsel van de speekselklier (in de kaakhoek) was wel beschadigd, dit is ook gehecht. De wond bij de kaak en hals zijn ook dieper gesloten. De kaakwond was tot op het bot van de onderkaak. (…) Vooral de wond aan de onderkaak bloedde heftig, hieruit heeft patiënt reeds prehospitaal veel bloed verloren. (…) Wond kaak: tot op het bot ca 5 cm groot, dus door spierlagen heen, een 2e wond hals/onder kin (ca. 4-5 cm) tot op schildklier net voorlangs de luchtpijp en de grote vaten. Wond arm (ca. 4 - 5 cm) door huid en onderhuids en door spierweefsel heen vetweefsel. (…) alhier ca. 300 cc (de rechtbank leest: bloedverlies). (…) zoals vermeld waren de wondranden mooi strak, bijna chirurgisch en niet rafelig. Ik kan dus wel zeggen dat de wonden niet met een gekarteld voorwerp zijn gemaakt gezien de fraaie wondranden.
Een proces-verbaal camerabeelden Vulcanusdreef d.d. 24 maart 2018, dossierpagina’s 73 t/m 79, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [verbalisant 2] :
Naar aanleiding van een steekincident welke plaats vond op woensdag 21 maart 2018 aan de Vulcanusdreef te Utrecht is er een onderzoek gestart. Uit dit onderzoek is gebleken dat er camera’s aanwezig zijn aan een flatgebouw aan de Vulcanusdreef die beelden opnemen van de entree en een deel van de openbare weg van de Vulcanusdreef. (…) Ik zag dat het incident met deze camera is vastgelegd.
Een proces-verbaal camerabeelden Vulcanusdreef 2 d.d. 7 mei 2018, dossierpagina’s 80 t/m 110, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [verbalisant 3] :
Te zien is dat het voertuig van [slachtoffer 1] in een parkeervak geparkeerd wordt. (…) Te zien is dat na ongeveer 9 seconden de groene Opel Agila van getuige [getuige 1] komt aanrijden. (…) Te zien is dat de groene Opel Agila achteruit geparkeerd wordt in een parkeervak. (…) Te zien is dat verdachte [verdachte] bij het voertuig van getuige [getuige 1] staat. (…) Te zien is dat [verdachte] voor de witte Audi langs loopt naar het voertuig van [slachtoffer 1] . (…) Te zien is dat [verdachte] naar de linker achterzijde van de blauwe Volvo loopt. Te zien is dat [slachtoffer 1] uit het voertuig stapt op het moment dat [verdachte] aan komt lopen. Te zien is dat zij tegen over elkaar
staan (…). Te zien is dat (…) [verdachte] als eerste met zijn rechterhand in het gezicht slaat van [slachtoffer 1] . Te zien is dat [slachtoffer 1] op de linkerzijde van zijn gezicht geraakt wordt. Te zien is dat [verdachte] en [slachtoffer 1] in worsteling zijn met elkaar.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2018 voor zover inhoudende de verklaring van verdachte:
Op 21 maart 2018 was ik op de Vulcanusdreef te Utrecht. Ik was daar omdat ik naar een vriend ging. (…) Ik heb van [A ] iets in mijn hand gekregen. Pas toen ik weer in de auto stapte zag ik dat ik een mes in mijn hand had. Het was een klein stanleymes. (…) Ik ben de persoon die op de camerabeelden te zien is, degene die aan de achterzijde van de auto richting [slachtoffer 1] loopt.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 16/660607-16
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 februari 2016, dossierpagina’s 9 t/m 15, inclusief fotobijlage, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van [slachtoffer 2] :
Op vrijdag 5 februari 2016 (…) reed ik in mijn auto (…) in de richting van de Hopakker te Utrecht. (…) Ik zag daar de mij bekende [verdachte] lopen. (…) Ik hoorde dat hij vroeg om naar hem toe te komen.
Ik hoorde dat [verdachte] tegen de mensen (…) zei "Kom op, uitstappen."(…) Ik zag dat er twee personen uit het voertuig stapte.(…) Ik zag dat de drie mannen mijn kant op renden. (…) Ik voelde dat ik getrapt werd. Ik viel en voelde pijn aan mijn linkerknie en rechterelleboog. Ik zag dat [verdachte] bovenop mij sprong. Ik zag en voelde dat ik klappen kreeg van [verdachte] . (…) Ik voelde en zag dat ondertussen ' [B ] ' en de andere man mij trapten. Ik voelde dat zij mij over mijn gehele lichaam raakten. Ik voelde hierdoor pijn. (…) Ik heb letsel overgehouden van de klappen en trappen die ik gehad heb:
- Bloed in rechteroog;
- Kras onder rechteroog;
- Bult op linkeroog;
- Bloedneus.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 5 februari 2016, dossierpagina’s 29 t/m 32, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige 2] :
Op vrijdag 5 mei 2016 (…) bevond ik mij op de fiets op de Hopakker te Utrecht. Ik zag dat het slachtoffer richting de drie (3) mannen liep.(…) [ik] zag dat een van de drie (3) mannen het slachtoffer met zijn vuist in zijn gelaat sloeg. (…) Vervolgens zag ik dat het slachtoffer afstand probeerde te nemen van de drie (3) mannen. (…) Ik zag dat de drie (3) mannen achter hem aan renden. Ik zag dat twee (2) van de drie (3) mannen op het slachtoffer insloegen. Ik zag in ieder geval dat alle drie (3) de mannen dicht op het slachtoffer stonden. (…) Ik zag dat het slachtoffer in ieder geval drie (3) tot vier (4) vuiststoten van in ieder geval twee (2) van de drie (3) mannen in zijn gelaat kreeg. Ik zag dat dit harde stoten waren.
4.3.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Mede naar aanleiding van de standpunten die de verdediging naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank de volgende overwegingen ten aanzien van het bewijs.
4.3.2.1. Ten aanzien van het onder 16/705664-18 primair ten laste gelegde
Poging tot moord begaan tegen [slachtoffer 1]
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder het primair tenlastegelegde voorbedachten rade op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van poging tot moord.
Poging tot doodslag begaan tegen [slachtoffer 1]
Nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte heeft gehandeld met het boze opzet om aangever om het leven te brengen, zal de rechtbank de vraag moeten beantwoorden of er sprake is van voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood van aangever.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of de overige verklaringen in het dossier, geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank acht het scenario zoals geschetst door verdachte waarin hij geen weet had van het mes in zijn hand en hem dit pas achteraf duidelijk is geworden, niet geloofwaardig en gaat daaraan voorbij. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte meerdere malen met een geopend stanleymes in het gezicht danwel hoofd, te weten onder de kaak nabij de hals, van aangever gestoken, geprikt en/of gesneden. De hierdoor toegebrachte verwondingen zijn niet alleen zeer diep, te weten door de spierlagen heen en tot op het bot, maar ook dichtbij vitale delen, te weten net voorlangs de luchtpijp en de grote vaten. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het met een mes steken op die plaatsen in het lichaam, gezien de in de hals aanwezige en bereikbare essentiële anatomische structuren, een aanmerkelijk risico op de dood met zich brengt.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het gehanteerde wapen, het aantal toegebrachte steken en de plek van het steken, de handelingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op de dood, dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever dodelijk zou verwonden.
Het beroep op noodweer, noodweerexces en putatief noodweer
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen. Verdachte heeft zijn mes gebruikt op een moment dat hij zelf de confrontatie heeft opgezocht door zich naar de auto van aangever te begeven. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij degene is die als eerste is aangevallen, maar deze lezing wordt op geen enkele manier ondersteund door bewijsmiddelen. Integendeel, uit de camerabeelden blijkt dat het verdachte is geweest die de aanval heeft geopend. Er is dan ook geen sprake van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer danwel noodweerexces wordt verworpen.
Er heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ook geen situatie voorgedaan die verdachte redelijkerwijs als een noodweersituatie heeft kunnen uitleggen, zodat ook het beroep op putatief noodweer wordt verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 21 maart 2018 te Utrecht schuldig heeft gemaakt aan een poging om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven door die [slachtoffer 1] met een mes in zijn hoofd dan wel gezicht te steken, prikken dan wel snijden. Nu de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen acht, komt zij niet toe aan een bespreking van het subsidiair ten laste gelegde.
Voor het overige vinden de verweren van de raadsman hun weerlegging in de voornoemde bewijsmiddelen.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/705664-18
primair
hij op 21 maart 2018 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, meermalen, met een mes, in het gezicht en/of hoofd en de arm van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken/geprikt/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
16/660607-16
primair
hij op 5 februari 2016 te Utrecht openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Hopakker, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
- het meermalen tegen het lichaam trappen en schoppen en
- het meermalen (met gebalde vuist) tegen het lichaam stompen en slaan
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten bloed in het rechteroog, een kras onder het rechteroog, een bult op het linkeroog en een bloedneus voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder alle ten laste gelegde feiten meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
6 STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 16/705664-18 bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
poging tot doodslag.
Het onder 16/660607-16 bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
7 STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8 OPLEGGING VAN STRAF
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van – kort gezegd – de volgende bijzondere voorwaarden:
* een meldplicht bij de reclassering;
* een behandelverplichting inhoudende ambulante behandeling;
* verplichte opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
* verplichte medewerking aan het vinden van een dagbesteding en financieel beheer.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Deze maatregel dient te bestaan uit een volledig contactverbod met [slachtoffer 1] . Voor iedere overtreding van deze maatregel dient verdachte 1 week hechtenis te ondergaan, met een maximum van 6 maanden voor de duur van 2 jaren. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
De officier van justitie heeft daarnaast met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging gevorderd deze toe te wijzen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het feit ten laste gelegd onder parketnummer 16/660607-16, dit een zodanig oud feit is dat zou kunnen worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het feit ten laste gelegd onder parketnummer 16/705664-18, meent de raadsman dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de thans ondergane voorlopige hechtenis. Dit gezien het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht meermalen van toepassing is, aan verdachte recentelijk een ISD- maatregel is opgelegd en de positieve rapportage van de reclassering. De raadsman heeft verzocht de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van het slachtoffer [slachtoffer 1] door met een stanleymes in het hoofd, gezicht en arm van die [slachtoffer 1] te steken. Dit is een ernstig feit, waardoor het slachtoffer levensbedreigend letsel had kunnen oplopen. Het feit wordt door het slachtoffer en ook door de omgeving (het feit vond plaats aan de openbare weg) als bedreigend en beangstigend ervaren. Met zijn handelen heeft de verdachte het slachtoffer ernstig aangetast in zijn lichamelijke integriteit. Dergelijke feiten veroorzaken niet alleen pijn en letsel bij het slachtoffer, maar laten vaak ook onuitwisbare sporen na in het leven van het slachtoffer. De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] door op de openbare weg met twee andere mannen op hem in te slaan en trappen, waarbij het slachtoffer gewond is geraakt en de dochter van het slachtoffer getuige was van de gewelddadige gedragingen. Een feit als het onderhavige heeft ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer, hetgeen ook duidelijk naar voren komt uit zijn aangifte. Daarnaast brengen dergelijke feiten bij burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg, met name nu de geweldpleging op de openbare weg heeft plaatsgehad, waarvan meerdere niet-betrokken personen getuige zijn geweest.
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van verdachte. Hij heeft geenszins aangetoond het laakbare van zijn handelen in te zien en heeft de oorzaak van zijn kwalijke gedrag volledig buiten zichzelf geplaatst.
Uit het strafblad van verdachte van 31 mei 2018 blijkt dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan een geweldsdelict, te weten het plegen van mishandeling waarvan de veroordeling onherroepelijk is geworden op 11 november 2015. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Omtrent verdachte heeft de reclassering een rapport d.d. 9 juli 2018 opgesteld. In dit door mevrouw. J. op ‘t Hof, reclasseringswerker, opgemaakte rapport wordt weergegeven dat er meerdere probleemgebieden worden gesignaleerd bij verdachte, die allen als risicofactoren aangemerkt kunnen worden. Sinds aan verdachte in 2016 de maatregel ISD is opgelegd is er langzaam een positieve kentering waarneembaar in zijn gedrag. Desondanks concludeert de rapporteur dat het zeer zorgelijk is dat verdachte, ondanks de beschermende factoren in de vorm van een woonplek, ambulante begeleiding, inkomen en een dagbesteding, gerecidiveerd is. Een langdurig intensief reclasseringstoezicht, meer gericht op zijn verstandelijke beperking, is dan ook volgens de rapporteur noodzakelijk om het recidiverisico te beperken.
De reclassering heeft geadviseerd – indien de rechtbank tot een veroordeling komt – aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met – kort gezegd – de volgende bijzondere voorwaarden:
een meldplicht bij Reclassering Nederland;
een verplichte behandeling in de vorm van ambulante behandeling;
verplichte opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
verplichte medewerking aan het vinden van een dagbesteding en medewerking aan financieel beheer.
De rechtbank neemt de conclusies van de rapporteur over en maakt deze tot de hare.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van de feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, alsmede gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de ernst van de feiten, van langere duur dient te zijn dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten zal op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Ter voorkoming van de kans op herhaling zullen aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbonden worden.
De door de officier van justitie gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel, zijnde een contactverbod met [slachtoffer 1] , acht de rechtbank niet passend. Nu de mogelijkheid van contact tussen verdachte een [slachtoffer 1] reeds geruime tijd wordt beperkt door de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf, acht de rechtbank het niet noodzakelijk de mogelijkheid tot contact (ook nog) door middel van een maatregel te beperken.
9 BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich gevoegd in het strafproces en een vordering tot schadevergoeding ingediend in de zaak met parketnummer 16/705664-18.
De benadeelde partij heeft een schadebedrag gevorderd van in totaal € 2.722,81. Dit bedrag is opgebouwd uit de kosten van de dagwaarde van zijn vernielde kleding (€ 175,-), de kosten gemaakt voor het opvragen van medische informatie bij zijn huisarts (€ 47,81) en immateriële schade (€ 2.500,-). De benadeelde partij heeft gevorderd deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en gevorderd aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn pleidooi tot primair vrijspraak en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging van de ten laste gelegde feiten, verzocht de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts kan er geen direct verband worden gelegd tussen de schade en de ten laste gelegde feiten, hetgeen dient te leiden tot een sterke matiging van de vergoeding indien deze wordt toegekend, aldus de raadsman.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het door verdachte in bovengenoemde zaak bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank acht de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding van voornoemde [slachtoffer 1] voldoende onderbouwd en volledig toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer 1] derhalve toewijzen tot een bedrag van € 2.722,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2018 (voor zowel de immateriële als de materiële schadevergoeding) tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.722,81, te vermeerderen met voornoemde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 37 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling door verdachte is gedaan aan de benadeelde partij.
10 VORDERING TENUITVOERLEGGING
Vorderingen tot tenuitvoerlegging onder de parketnummers 16/248570-15 en 16/177857-16
Bij vonnis van de politierechter van 26 februari 2016 (parketnummer 16/248570-15) en 2 december 2016 (parketnummer 16/177857-16) is aan verdachte respectievelijk een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken en een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijden opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zullen deze voorwaardelijk opgelegde straffen alsnog ten uitvoer worden gelegd.
11 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 63, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
zich ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
zich persoonlijk binnen vijf werkdagen volgend op de datum waarop het vonnis onherroepelijk is geworden zal melden bij reclassering Inforsa op het adres Witte Vrouwenkade 6 te Utrecht. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
zich laat behandelen bij Fact LvB Altrecht/Amerpoort of soortgelijke ambulante forensische zorg, te bepalen door de reclassering, en zich daarbij zal houden aan de regels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
zal verblijven in een 24-uurs voorziening of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan het vinden van een dagbesteding en zijn medewerking zal verlenen aan financieel beheer, zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/248570-15
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Utrecht van 26 februari 2016 onherroepelijk geworden voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/177857-16
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Utrecht van 2 december 2016 onherroepelijk geworden voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Benadeelde partij
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder parketnummer 16/705664-18 bewezen verklaarde tot een bedrag van € 2.722,81,- (zegge: tweeduizend zevenhonderdentweeëntwintig euro en eenentachtig eurocent), bestaande uit € 222,81,- (zegge: tweehonderdentweeëntwintig euro en eenentachtig eurocent) aan materiële schade en € 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
- bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.722,81,- (zegge: tweeduizend zevenhonderdentweeëntwintig euro en eenentachtig eurocent), bestaande uit € 222,81,- (zegge: tweehonderdentweeëntwintig euro en eenentachtig eurocent) aan materiële schade en € 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal aan te vullen met hechtenis van 37 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter, mrs. C.A.M. van Straalen en E.J.W. Verhaagh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juli 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/705664-18
primair
hij op of omstreeks 21 maart 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, al dan niet met voorbedachte rade, [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
meermalen, in elk geval eenmaal, (met kracht) met een mes, al thans een scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, in de richting van de hals en/of het gezicht en/of hoofd en/of de arm, althans het (hoven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken/geprikt/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287, 289 en 45 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
hij op of omstreeks 21 maart 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-
Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar 1ichamelijk letsel, te
weten een (snij- en/of steek)wond in de(rechter)hals en/of een of meer (snij)wond(en) in de
(linker)wang en/of een(snij- en/of steek)wond in de (rechter)arm heeft toegebracht door
meermalen, in elk geval eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig
en/of snijdend voorwerp, in de hals en/of het gezicht en/of hoofd en/of de arm, althans het
(boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te steken/prikken/snijden;
(art. 303 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair
hij op of omstreeks 21 maart 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar 1ichamelijk letsel toe te brengen meermalen, in elk geval eenmaal,
(met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, in de
hals en/of het gezicht en/of hoofd en/of de arm, al thans het (boven) 1ichaam van
voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken/geprikt/gesneden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 en 45 Wetboek van Strafrecht)
16/660607-16
primair
hij op of omstreeks 5 februari 2016 te Utrecht openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Hopakker, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
- het meermalen tegen het lichaam trappen en/of schoppen en/of
- het meermalen (met gebalde vuist) tegen het lichaam stompen en/of slaan
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten bloed in het rechteroog, een kras onder het rechteroog, een buit op het 1inkeroog en een bloedneus voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
(art. 141 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
hij op of omstreeks 05 februari 2016 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of neer
anderen, al thans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- hem meermalen tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of
- hem meermalen (met gebalde vuist) tegen het lichaam te stompen en/of te slaan;
(art. 300 en 47 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal met registratienummer PL0900-2016038917 (pagina 1 t/m 94) het proces-verbaal met registratienummer PL0900-2018079249 (pagina 1 t/m 189) bevinden, volgens de in dat proces-verbaal toegepaste nummering. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] d.d. 22 maart 2018, p. 21.
Idem, p. 23.
Geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1] d.d. 5 april 2018, pag. 39.
Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 15 mei 2018, p. 41.
Idem, p. 42.
Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] d.d. 24 maart 2018, p. 73
Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] d.d. 7 mei 2018, p. 83.
Idem, p. 84.
Idem, p. 86.
Idem, p. 88.
Idem, p. 89.
Idem, p. 92.
Idem, p. 94.
Idem, p. 95.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 12 juli 2018.
Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] d.d. 5 februari 2016, p. 9.
Idem, p. 10.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 5 februari 2016, p. 29.
Idem, p. 30.
Idem, p. 31.
Hoge Raad 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:AE9049.