Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een ‘bankzitter’. ‘Soft skills’. Verstoorde arbeidsverhouding. Geen ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van werkgever. Transitievergoeding.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

kantonrechter

locatie Amersfoort

zaaknummer: 7207031 AE VERZ 18-93 LH/1040

Beschikking van 17 december 2018

inzake

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

InVentiv Projectdetachering B.V.,

gevestigd te Hoevelaken,

verder ook te noemen InVentiv,

verzoekende partij,

gemachtigde: mr. R.G. Verheij,

tegen:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder ook te noemen [verzoeker] ,

verwerende partij,

gemachtigde: mr. J.M. Rietveld.

1 Het verloop van de procedure

1.1.

InVentiv heeft op 13 september 2018 een verzoekschrift (met 19 producties) ingediend. Zij wil dat de arbeidsovereenkomst van partijen wordt ontbonden.

1.2.

[verzoeker] heeft een verweerschrift (met drie producties) ingediend. Hij vindt dat het verzoek van InVentiv moet worden afgewezen. Ook heeft hij het tegenverzoek gedaan om, indien de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, te bepalen dat InVentiv geen rechten kan ontlenen aan het van de arbeidsovereenkomst deel uitmakende concurrentie- en/of relatiebeding.

1.3.

Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben partijen nadere stukken toegezonden. Voor InVentiv gaat het om haar productie 20, voor [verzoeker] om zijn producties 4 en 5.

1.4.

De zaak is behandeld ter zitting van 19 november 2018. Voor InVentiv zijn verschenen de heer [A] , de heer [B] genaamd [naam] en mevrouw [C] , respectievelijk algemeen directeur van InVentiv, leidinggevende van [verzoeker] en HR-adviseur, vergezeld door mr. Verheij. [verzoeker] is verschenen, vergezeld door mr. Rietveld. Partijen hebben de standpunten nader toegelicht. Mr. Verheij deed dat onder meer aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities. Partijen hebben geantwoord op vragen van de kantonrechter en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden. Daarna is partijen deze beschikking aangekondigd.

2 De feiten

2.1.

[verzoeker] , geboren op [1959] , is sinds 1 december 2007 als medewerker projectdetachering in dienst van InVentiv, een bedrijf dat zich richt op het uitvoeren van opdrachten en projecten binnen met name de bank- en verzekeringssector. Met ingang van 1 juni 2008 is de arbeidsovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd. Onder artikel 14 leden 2 en 3 van de arbeidsovereenkomst is een concurrentie- /relatiebeding opgenomen. Het salaris bedraagt € 2.800,-- bruto per maand (exclusief vakantiebijslag).

2.2.

[verzoeker] is door InVentiv achtereenvolgens geplaatst bij verschillende verzekeringsmaatschappijen om daar, onder leiding en toezicht van InVentiv en op locatie bij haar opdrachtgever, werkzaamheden te verrichten op het gebied van (met name) pensioenen. Op een enkele kortdurende periode na, heeft [verzoeker] vanaf de aanvang van het dienstverband tot 1 januari 2017 steeds gewerkt en niet ‘op de bank’ gezeten. Hij is goed in zijn werk en heeft jarenlang prima gefunctioneerd.

2.3.

Vanaf mei 2015 heeft [verzoeker] voor InVentiv gewerkt bij Aegon , aanvankelijk in Leeuwarden, later in Den Haag. Het betrof een tijdelijk project ‘Winstdeling Overrente Aandeel’ van Aegon (hierna het OA-project te noemen), waarop - naast ongeveer vijf medewerkers van InVentiv (onder wie [verzoeker] ) - ook ongeveer zes medewerkers van Novisource, een andere projectdetacheerder, waren ingezet. Een van de Novisource-medewerkers, de heer [D] , was leider van het OA-project.

2.4.

Gedurende de looptijd van het OA-project heeft [D] geconcludeerd dat [verzoeker] zich isoleerde en het contact met de andere teamleden meed, maar zich daarop niet werkelijk liet aanspreken. Zo bleef [verzoeker] , die elke werkdag (met een auto van de zaak) tussen zijn woonplaats en zijn werkplek (Leusden en Den Haag) op en neer reed, extreem vroeg (omstreeks 04.00 uur) met zijn werkzaamheden beginnen, om even na het middaguur weer naar huis te gaan. Hij deed dat, zo zei hij, om de verkeersdrukte te vermijden, maar het leidde ertoe dat hij een belangrijk deel van zijn werktijd solitair aan het werk was. [A] , algemeen directeur van InVentiv, heeft hierover op 21 januari 2016 met [verzoeker] gesproken. Op het initiatief van [A] om [verzoeker] te coachen bij de verandering van zijn opstelling binnen het team, hebben vanaf medio maart tot medio december 2016 gesprekken plaatsgevonden, waarin [A] erop heeft gehamerd dat het niet alleen aankomt op de kwantiteit en kwaliteit van de werkzaamheden van [verzoeker] (daarover waren nooit klachten), maar dat ook collegiale omgang en de samenwerking binnen het team bepalend zijn voor het succes van een project. [verzoeker] benadrukte daartegenover dat hij altijd goed werk afleverde. Hij was niet bereid zijn werktijden aan te passen, ook niet toen hem werd voorgehouden dat hij na beëindiging van het lopende OA-project dreigde te worden ‘afgeschakeld’, dus bij Aegon niet voor een nieuw project zou worden ingezet.

2.5.

Op 21 december 2016 heeft [D] aan [verzoeker] meegedeeld dat per 31 december 2016 het OA-project afliep en dat hij niet op een nieuw project zou worden geplaatst. In het kader van de afronding van het OA-project heeft InVentiv aan [D] , als projectleider, verzocht om een evaluatieformulier over (onder meer) de dienstverlening en competenties van [verzoeker] in te vullen. In die evaluatie, gedagtekend 15 maart 2017, heeft [D] de kwaliteit van het werk van [verzoeker] , zijn kwaliteitsbewustzijn, inhoudelijke kennis, zijn inzet, productiviteit, verantwoordelijkheid en klant- en resultaatgerichtheid (met 7 en 8 op een schaal van 1 tot en met 10) als goed beoordeeld. Zijn pro-activiteit en initiatief, flexibiliteit en teamgerichtheid werden (met het cijfer 3 of 4) als (ruim) onvoldoende gezien. Waar dus de nauwgezetheid en kennis erg werden gewaardeerd, concludeerde [D] dat de ‘sociale skills’ van [verzoeker] ‘heel ver achter (blijven) bij zijn vaktechnische skills.’ Zijn opstelling in het contact met teamgenoten en -leiding werd door [D] ‘erg rechtlijnig’ en ‘zeer star’ genoemd: ‘Samenwerken is voor hem zonder arbitrage niet mogelijk , en daarmee blijft dat heel beperkt. Luisteren naar de (afwijkende) mening van collegae vindt hij lastig: vandaar dat hij bij voorkeur werkt vanaf zeer vroege uren in de ochtend, om het samen zijn met collegae tot een maximum te vermijden. Aan sociale activiteiten, van klein tot groot, neemt hij niet deel’, aldus [D] . Op de vraag of hij bij een vervolgopdracht voor [verzoeker] zou kiezen antwoordde [D] : ‘Nee, omdat [verzoeker] wel over goede kennis en vaktechnische vaardigheden beschikt, maar niet de sociale skills heeft die voor samenwerken resp. projectmatig werken zijn vereist.’ In het evaluatiegesprek dat [D] en [A] op 24 maart 2017 met [verzoeker] hadden, is dat laatste nog eens benadrukt. In de woorden van [D] : ‘Luisteren naar, informeren van collegae laat [verzoeker] volledig achterwege. [verzoeker] is alleen bezig met zijn eigen zaakjes. Samenwerken met collegae wordt tot een minimum beperkt door [verzoeker] en voldoet hiermee niet aan de eisen die nodig zijn om als individu inbreng te hebben in een project om vanuit samenwerking tot een goed resultaat te komen.’

2.6.

Vanaf 1 januari 2017 zit [verzoeker] , in afwachting van een opdracht waarop hij kan worden geplaatst, met behoud van loon ‘op de bank.’ In de (POP-)gesprekken die [A] en [B] in maart en april 2017 met [verzoeker] hebben gevoerd, is hem verweten dat hij niet bereid is zich aan te passen: ‘Binnen de detachering is gunfactor erg belangrijk. Het is belangrijk dat een opdrachtgever jou wil inhuren. Het is belangrijk dat mensen met je willen samenwerken, je kennis ook willen horen (of van je willen leren), jouw correcties bij controlewerk ook willen horen, snappen, begrijpen en vooral willen overnemen (de inhoud en je kennis, dat zit wel goed bij jou), juist ook omdat het prettig samenwerken is. Door jouw manier van communiceren is het niet prettig samenwerken. Je stelt je niet collegiaal op en zoekt geen of te weinig contact met collega’s. (-) In gesprekken wil je niet horen wat er gezegd wordt, je pakt niet(s) pro-actief (wat dan ook) op en wacht alleen maar af. Denk hierbij bv aan LinkedIn profiel aanmaken en je kennis verbreden cq je (-) aantrekkelijker maken voor de markt tbv inVentiv en jezelf.’ Uit het verslag van het gesprek van 4 april 2017: ‘We hebben nu diverse gesprekken met elkaar gehad en nog steeds laat [verzoeker] niet zien dat hij het meent, daadwerkelijk de moeite doet om te veranderen of überhaupt enige intentie heeft om zijn aangedragen verbeter/ontwikkelpunten aan te pakken en tot uitvoering te brengen. (-) Wat wij [verzoeker] duidelijk gemaakt hebben is dat de markt voor een detacheerder veranderd is waardoor inVentiv/de markt andere verwachtingen en gedragsaspecten van een medewerker wil(-) zien om een medewerker te kunnen verhuren en aan het werk te houden. Heel eerlijk zien wij het [verzoeker] niet doen en niet veranderen (-).’

2.7.

InVentiv heeft van [verzoeker] verlangd dat hij zijn werktijd op het hoofdkantoor in Hoevelaken doorbrengt, zich - onder meer via sociale media - inspant om zijn inzetbaarheid te vergroten en zich richt op verdere studie op het gebied van pensioen en verzekering. [verzoeker] heeft het als ‘wegpesten’ ervaren dat Inventiv hem zijn werktijd op een kale en verlaten bovenverdieping van het hoofdkantoor heeft laten doorbrengen, zonder hem te faciliteren bij zijn studie. InVentiv heeft hem voor die studie geen laptop ter beschikking willen stellen. Er is volgens Inventiv ook papieren lesmateriaal beschikbaar en [verzoeker] moest thuis of in de plaatselijke bibliotheek maar van het internet gebruik maken. [verzoeker] heeft zich gedwongen gevoeld vooral thuis, in zijn eigen tijd, te studeren. Hij heeft eind oktober 2017 het diploma ‘Wft Pensioen’ gehaald en is vervolgens aan de ‘Wft Schade’-opleiding begonnen.

2.8.

In september 2017 is tussen [verzoeker] en [B] onenigheid ontstaan, omdat [verzoeker] weigerde de aanwezigheidslijst af te tekenen. [verzoeker] vindt het ‘treiterij’ dat InVentiv wil dat zijn uren worden bijgehouden.

2.9.

De door InVentiv in april 2017 geïnitieerde externe coaching, door het bureau Livios te De Meern, is na zes sessies per begin oktober 2017 door de coach eenzijdig beëindigd, omdat [verzoeker] onvoldoende vooruitgang liet zien, aan zijn eigen waarheid vasthield en de schuld vaak bij een ander legde, waardoor het contact met de coach, die zich door [verzoeker] niet serieus genomen voelde, zodanig ‘stroperig’ verliep dat deze er geen heil in zag om met de coaching door te gaan.

2.10.

Op 9 oktober 2018 heeft InVentiv [verzoeker] schriftelijk gewaarschuwd, omdat hij door zijn opstelling de verhouding van partijen zou dwarsbomen.

2.11.

In het beoordelingsgesprek van 22 mei 2018 heeft InVentiv geconcludeerd dat [verzoeker] zich niet open stelt voor de door [A] en [B] van hem verlangde aanpassing van zijn houding: ‘In de(-) gesprekken toon je veel weerstand en geef je aan niet te willen veranderen. Je vindt dat het niet aan jou ligt maar aan een ander’ en: ‘In gesprekken wil je niet horen wat er gezegd wordt (-) en wacht alleen maar af. Je hebt een muur om je heen gebouwd en zoekt geen contact met inVentiv om wat dan ook te kunnen bereiken. Initiatief is beneden peil’, aldus InVentiv.

2.12.

Nadat InVentiv [verzoeker] in januari 2017 al eens een aanbod had gedaan om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen (waarmee [verzoeker] niet had ingestemd), heeft zij hem in september 2018 opnieuw een beëindigingsovereenkomst voorgelegd. Ook dit keer heeft [verzoeker] dat aanbod niet aanvaard.

3 Het verzoek van InVentiv

3.1.

InVentiv verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden, primair op de zogenoemde h-grond en subsidiair op de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding), als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW).

3.2.

InVentiv legt aan haar verzoek ten grondslag dat het inmiddels 22 maanden niet is gelukt om [verzoeker] op een opdracht te plaatsen en dat de oorzaak daarvan is dat [verzoeker] zijn houding en gedrag niet aanpast aan de gewijzigde marktsituatie. In de projectdetachering binnen het bank- en verzekeringswezen is in de afgelopen drie jaren een verschuiving opgetreden, in die zin dat er steeds minder (door de detacheerder aangestuurde) projectteams aan opdrachtgevers ter beschikking worden gesteld en steeds meer sprake is van individuele plaatsingen ter versterking van teams van de opdrachtgever zelf. Dit brengt mee dat opdrachtgevers vooraf willen weten of de beschikbare arbeidskrachten in hun team passen. InVentiv kan het zich niet veroorloven aan de opdrachtgever al te rooskleurige informatie over de ter beschikking te stellen arbeidskracht te verstrekken. Omdat [verzoeker] met een ‘slechte pers’ bij Aegon vandaan was gekomen, heeft InVentiv van hem verlangd dat hij zijn sociale en communicatieve vaardigheden verbeterde en zich - via sociale media - profileerde, om zich zo aantrekkelijker te maken voor een volgende opdrachtgever. [verzoeker] was daar niet of nauwelijks toe te bewegen. Hij was initiatiefloos en schoot bij alles in de weerstand. InVentiv heeft hem wel aangeboden bij potentiële opdrachtgevers (o.a. PGGM), maar die zoeken flexibele teamspelers (zoals collega’s van [verzoeker] die wél zijn geplaatst) en hebben [verzoeker] zelfs niet voor een gesprek willen uitnodigen. De arbeidsovereenkomst is intussen een lege huls geworden en de arbeidsverhouding is door de starre opstelling van [verzoeker] verstoord. Het laten voortduren van deze situatie kan in redelijkheid niet van haar worden gevergd, zo meent InVentiv. Zij is bereid [verzoeker] een transitievergoeding van € 29.232,-- bruto te betalen.

4 Het verweer en het tegenverzoek van [verzoeker]

4.1.

verweert zich tegen toewijzing van het ontbindingsverzoek. Hij benadrukt dat er op de inhoud en kwaliteit van zijn werk, waarvoor opdrachtgevers (laatstelijk Aegon) hem ten slotte inhuren, nooit iets is aan te merken geweest. Het verwijt dat InVentiv hem over het vroege aanvangstijdstip van zijn werk bij Aegon in Den Haag maakt, is onterecht, omdat [verzoeker] met projectleider [D] had afgesproken dat hij, ter vermijding van files, vroeg (omstreeks 05.00 uur) mocht beginnen. Dat scheelde hem vijf uur reistijd per dag en liet nog voldoende tijd voor werkoverleg met teamgenoten. Met teamgenoten en -leiding heeft [verzoeker] altijd goed samengewerkt. [verzoeker] wijst op de lofuitingen over hem op LinkedIn. Aan de evaluatie door [D] komt daartegenover onvoldoende gewicht toe, omdat hij niet in dienst was van Aegon en [verzoeker] van de heer [E] , operationeel manager van Aegon, heeft vernomen dat hem niet bekend is dat Aegon hem niet terug wil.

4.2.

Het is niet aan [verzoeker] te wijten dat hij sinds 1 januari 2017 op de bank zit. Dat was de keuze van InVentiv zelf, die hem - als een van de weinigen die nog in vaste dienst zijn en nog niet zijn vervangen door flexibele arbeidskrachten - het leven zo zuur heeft willen maken dat hij zou instemmen met ontslag. InVentiv heeft dat gedaan door hem op een verlaten bovenverdieping van het hoofdkantoor neer te zetten, zonder laptop waarmee hij zich tijdens werktijd aan zijn studie kon wijden. Verder heeft InVentiv hem verantwoordelijk willen maken voor zijn inzetbaarheid, terwijl hij niet als commercieel medewerker in dienst is en het aan haar als werkgever is om zich ervoor in te spannen dat hij bij een van haar opdrachtgevers kan worden geplaatst, zoals zij dat bij andere bankzitters (die in juli 2018 bij PGGM zijn ingezet) wél heeft gedaan. Van een verstoring van de arbeidsverhouding is geen sprake, en zou die er wél zijn dan is het InVentiv die de verstoring heeft veroorzaakt. Dat de externe coaching door Livios voortijdig zou worden beëindigd, was vooraf al de insteek van InVentiv.

4.3.

Als de arbeidsovereenkomst niettemin zou worden ontbonden, maakt [verzoeker] aanspraak op een transitievergoeding van € 29.232,-- bruto en een billijke vergoeding van € 36.288,-- bruto, beide met rente. In dat geval wenst hij ook dat de kantonrechter bepaalt dat InVentiv geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en/of relatiebeding in de arbeidsovereenkomst.

5 De beoordeling

5.1.

Het draait in dit geding om de vraag of in redelijkheid van InVentiv kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te laten voortduren, óók nu hij al 22 maanden niet op een opdracht is geplaatst en met doorbetaling van loon ‘op de bank zit.’ De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt [verzoeker] in het ongelijk. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.

5.2.

Bij de beoordeling van hetgeen partijen, schriftelijk en ter zitting, over en weer naar voren hebben gebracht, moet zowel de periode (van mei 2015 tot en met december 2016) dat [verzoeker] bij Aegon op het OA-project was geplaatst als de periode vanaf 1 januari 2017, waarin hij geen werkzaamheden met loonwaarde voor InVentiv heeft verricht, in ogenschouw worden genomen. De afloop en de evaluatie van het OA-project bij Aegon is van belang, omdat deze hun schaduw vooruit hebben geworpen over de periode dat [verzoeker] daarna ‘op de bank’ is komen te zitten. Anders dan InVentiv kennelijk meent, is de kantonrechter er - mede door diens opstelling ter zitting - niet van overtuigd geraakt dat [verzoeker] de communicatieve en sociale vaardigheden mist die nodig zijn om op projectbasis in het bank- en verzekeringswezen naar behoren te kunnen werken. Ter zitting heeft [verzoeker] er blijk van gegeven tot zakelijke communicatie zeer wel in staat te zijn. Op wat de kantonrechter hem voorhield heeft hij adequaat, op intelligente (met zijn vooropleiding overeenstemmende) wijze, en niet zonder gevoel voor humor gereageerd. Dat [verzoeker] het in zich heeft om met anderen samen te werken en anderen voor zich in te nemen, blijkt ook wel uit de overgelegde LinkedIn-aanbevelingen. Contactueel beperkt, zoals hij uit de door InVentiv overgelegde stukken naar voren komt, is hij dus zeker niet.

5.3.

Anderzijds is uit de overgelegde gespreks- en beoordelingsverslagen, die [verzoeker] weliswaar niet voor akkoord heeft getekend maar door hem in de kern ook niet gemotiveerd zijn betwist, voldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] er, zowel in zijn Aegon-tijd als na 1 januari 2017, voor heeft gekozen om zich vooral op zijn eigen belangen te richten en zich onvoldoende gelegen te laten liggen aan wat anderen ( [D] namens Aegon en [A] en [B] namens InVentiv) van hem vroegen. Veelzeggend is de kwestie van de begintijden die [verzoeker] bij Aegon hanteerde. Weliswaar is voorstelbaar en begrijpelijk dat [verzoeker] de files tussen Leusden en Den Haag zoveel mogelijk wilde vermijden, maar dat het daarvoor nodig was om al rond 04.00 uur met zijn werk te beginnen is niet erg aannemelijk. Nu niet is gesteld of gebleken dat de verzorging van zijn zieke moeder hierbij een rol heeft gespeeld, heeft het er alle schijn van dat [verzoeker] er vooral op uit was om zoveel mogelijk alleen te werken voordat zijn collega’s hun dienst begonnen, en daarna zo snel mogelijk weer te vertrekken. Dat [verzoeker] in de tussentijd wél heeft geïnvesteerd in de samenwerking met zijn teamgenoten, is niet gebleken. Hij kan zich niet verschuilen achter een afspraak over zijn werktijden die hij met de teamleiding heeft gemaakt. In elk geval moet het hem uit de gesprekken die [A] in 2016 met hem heeft gevoerd duidelijk zijn geworden dat zijn werktijden bij Aegon vreemd werden gevonden, dat hij zich daarmee buiten het team plaatste, en dat de status quo slechts werd gedoogd omdat het OA-project eindig was en er - als [verzoeker] zich niet aanpaste - voor zou worden gekozen hem niet op een nieuw project in te zetten.

5.4.

Anders dan [verzoeker] , heeft de kantonrechter geen reden om te twijfelen aan de objectiviteit van de evaluatie van [D] . Dat [D] niet bij Aegon in dienst was, is hierbij niet van belang, omdat hij wél door Aegon met de leiding van het OA-project was belast. Uit de evaluatie blijkt dat [verzoeker] als rechtlijnig en star is overgekomen, dat hij zich alles behalve als een teamspeler heeft gemanifesteerd en dat dit de doorslag heeft gegeven bij de beslissing van Aegon om hem niet langer in te zetten.

5.5.

Uit hetgeen [A] ter zitting heeft verteld over de in de afgelopen jaren gewijzigde omstandigheden op de detacheringsmarkt, heeft de kantonrechter - nu [verzoeker] dit onvoldoende heeft weersproken - opgemaakt dat het niet meer zo is dat de detacheerder kan bepalen wie op een project bij een opdrachtgever wordt geplaatst, maar dat opdrachtgevers nog vooral op zoek zijn naar medewerkers die in aanvulling op eigen teams projectmatig kunnen worden ingezet. Aannemelijk is dan dat, zoals InVentiv heeft betoogd, voorafgaand aan de plaatsing de capaciteiten en de persoon van de ter beschikking te stellen arbeidskracht onderwerp van overleg met de detacheerder zijn. Waar InVentiv vroeger haar medewerkers kon plaatsen zonder dat deze eerst bij de opdrachtgever hoefden te worden geïntroduceerd, wil die nu vooraf weten wat voor vlees hij in de kuip zal krijgen en of verwacht mag worden dat zij in het team zullen passen. Voorstelbaar is dat InVentiv onder die omstandigheden enige openheid van zaken zal moeten geven over de man of vrouw die zij zou willen plaatsen. Gesteld noch gebleken is dat InVentiv, bij haar pogingen om [verzoeker] (onder meer bij PGGM) te plaatsen, de door haar gepercipieerde beperkingen in zijn werkhouding te zeer heeft aangezet. Daarbij had zij, gezien de kostenpost die het ‘bankzitten’ voor haar vormt, ook geen belang. Niet goed voorstelbaar is dat bij InVentiv vooral de wens heeft voorgezeten om van haar vaste personeel af te komen. Als [verzoeker] had kunnen worden geplaatst, zou het feit dat hij een vast dienstverband heeft immers, evenmin als in de voorafgegane jaren, voor InVentiv geen nadeel hebben hoeven zijn. De kantonrechter ziet daarom geen reden om te veronderstellen dat het de vrije keus van InVentiv was om hem op de bank te laten zitten. Daaraan doet het veronderstelde streven van een werkgever, om zijn personeelsbestand zo flexibel mogelijk aan de beschikbare arbeid aan te passen, niet af.

5.6.

Onder die veranderde marktomstandigheden lag het, toen het OA-project was afgelopen en hij niet voor een nieuw project bij Aegon was gekozen, op de weg van [verzoeker] om zich er als goed werknemer voor in te spannen dat hij door InVentiv op een opdracht elders kon worden geplaatst. De evaluatie van [D] had voor [verzoeker] reden moeten zijn om zich, zowel extern (bijvoorbeeld in zijn netwerk) als intern tegenover [A] en [B] , zodanig op te stellen dat bij potentiële opdrachtgevers en bij InVentiv zelf (weer) het vertrouwen kon groeien dat hij een geschikte kandidaat was voor een project waarin in teamverband moet worden samengewerkt. Dat het van belang was dat ook [A] weer van de bereidwilligheid en goede wil van [verzoeker] overtuigd raakte, hangt samen met de informatieplicht die hij tegenover opdrachtgevers heeft. Als hij er niet van overtuigd zou zijn dat [verzoeker] een andere indruk zou maken dan hij laatstelijk bij Aegon had gemaakt, kon [A] hem redelijkerwijs, zonder vrees om bij een mislukking zijn positie in de markt te verspelen, niet met een positieve aanbeveling voor een nieuw project aanbieden. In dit verband had ook van [verzoeker] verwacht mogen worden dat hij op een andere externe coach had aangedrongen, indien hij over de aanpak van Livios niet tevreden was. Dat is niet gebeurd.

5.7.

[verzoeker] heeft aan de bedoelde verplichting niet voldaan. Hij heeft gemeend zich te kunnen blijven voorstaan op enkel de vakinhoudelijke kwaliteit van zijn werk en de verantwoordelijkheid voor zijn inzetbaarheid vooral aan InVentiv als werkgever te kunnen laten. Om zijn plaatsing op een opdracht te bevorderen was het niet voldoende dat hij zich bijschoolde, zoals hij heeft gedaan, maar had hij ook meer bereidheid moeten tonen om zich aan de veranderde eisen van de markt op het gebied van ‘soft skills’ aan te passen. Gelet op hetgeen partijen hebben aangevoerd, oordeelt de kantonrechter dat voldoende is komen vast te staan dat in het contact tussen [verzoeker] en InVentiv vooral diens weerstand en zijn gebrek aan initiatief en coöperatie voorop hebben gestaan en zijn blijven staan. Dat heeft ertoe geleid dat, zeker toen de tijd vorderde en [verzoeker] volhardde in zijn gelijk, de verhouding van partijen onder druk is komen te staan en de standpunten over en weer zijn verhard. Inmiddels moet worden geconcludeerd dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord en dat een herstel van het wederzijdse vertrouwen redelijkerwijs niet meer mag worden verwacht.

5.8.

Partijen geven elkaar de schuld van die verstoring van de arbeidsverhouding. Aan [verzoeker] kan worden toegegeven dat van InVentiv op bepaalde momenten meer toegeeflijkheid had mogen worden verwacht. Dat zij hem al in januari 2017 confronteerde met haar wens om uit elkaar te gaan, verdient geen schoonheidsprijs, omdat van InVentiv in dat stadium mocht worden gevergd dat zij [verzoeker] faciliteerde bij de van hem verlangde aanpassing aan de veranderde markteisen. Ofschoon er begrip voor kan worden opgebracht dat zij van [verzoeker] verlangde dat hij op haar hoofdkantoor kwam werken aan zijn terugkeer (omdat bankzitten immers geen vakantie is), is voorstelbaar dat de desolate werkomgeving waarin [verzoeker] werd geplaatst hem niet heeft gemotiveerd. Ook haar weigering om [verzoeker] te voorzien van een laptop kan InVentiv worden aangerekend. Dit alles rechtvaardigt evenwel niet de conclusie dat InVentiv zich jegens [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gedragen. Ondanks deze betreurenswaardige voorvallen blijft op de voorgrond staan dat het vooral aan [verzoeker] was om zich ervoor in te zetten dat hij zich aan de indolentie en eigenzinnigheid die zich blijkbaar in de voorafgegane periode, om welke reden ook, bij hem hadden vastgezet, te ontworstelen. Dat heeft hij onvoldoende gedaan en dat heeft bij InVentiv begrijpelijkerwijs toenemende wrevel gewekt en de overtuiging doen postvatten dat [verzoeker] daartoe niet bereid (of zelfs niet in staat) was.

5.9.

Het voorgaande leidt ertoe dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden op grond van de verstoorde arbeidsverhouding. Een ontslagverbod staat daaraan niet in de weg. Dat [verzoeker] in een andere passende functie kan worden herplaatst, is gesteld noch gebleken. Niet in geschil is dat aan [verzoeker] de wettelijke transitievergoeding toekomt. Partijen zijn het erover eens dat deze vergoeding € 29.232,-- bruto bedraagt. Deze vergoeding, vermeerderd met rente, wordt aan [verzoeker] toegewezen. Voor een ten laste van InVentiv komende billijke vergoeding is geen plaats, omdat aan haar zijde geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, als bedoeld in artikel 7:671b lid 8, aanhef en onder c BW. Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt (bij een opzegtermijn van drie maanden) overeenkomstig artikel 7:671b lid 8 onder a BW bepaald op 1 februari 2019.

5.10.

Bij zijn tegenverzoek, om te bepalen dat InVentiv geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie-/relatiebeding in de arbeidsovereenkomst, heeft [verzoeker] geen belang, omdat InVentiv ter zitting heeft verklaard hem daaraan niet te zullen houden. Dit tegenverzoek wordt daarom afgewezen.

5.11.

Gezien de aard van deze procedure worden de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt. Op vordering van [verzoeker] zal InVentiv worden veroordeeld in de nakosten, ingeval zij hem niet tijdig de transitievergoeding betaalt.

5.12.

Nu InVentiv zich niet verzet tegen toekenning aan [verzoeker] van een transitievergoeding van € 29.232,-- bruto, ziet de kantonrechter geen reden om haar in de gelegenheid te stellen het ontbindingsverzoek in te trekken.

6 De beslissing

De kantonrechter:

- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;

- bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 februari 2019;

- veroordeelt InVentiv om aan [verzoeker] een transitievergoeding van € 29.232,-- bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 maart 2019 tot de voldoening;

- compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.

- veroordeelt InVentiv, onder de voorwaarde dat zij niet tijdig aan [verzoeker] de bovengenoemde transitievergoeding betaalt en ook binnen 14 dagen na aanschrijving door [verzoeker] niet aan deze betalingsverplichting voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 100,-- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening;

- wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2018.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature