Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

IPR. Erfrecht en huwelijksvermogensrecht. Geschil tussen echtgenote van erflater en de beide zonen van erflater over de afwikkeling van het huwelijksvermogen en de nalatenschap.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling familierecht

locatie Utrecht

zaaknummer / rolnummer: C/16/392816 / HA ZA 15-456

Vonnis van 14 december 2016

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres,

advocaat mr. M.H.C. Morshuis,

tegen

1 [gedaagde 1] ,

a. in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van de heer [erflater] ,

b. handelend in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van al hetgeen de heer [gedaagde 2] en de heer [gedaagde 3] uit de nalatenschap van de heer [erflater] verkrijgen,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. V. Bakker,

2. [gedaagde 2],

a. in zijn hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van zijn vader, de heer [erflater] ,

b. in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van zijn vader, de heer [erflater] ,

c. in privé,

zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,

gedaagde,

advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer,

3. [gedaagde 3],

a. in zijn hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van zijn vader, de heer [erflater] ,

b. in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van zijn vader, de heer [erflater] ,

c. in privé,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.

Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd worden. Tezamen zullen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ook worden aangeduid als [gedaagden c.s.]

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het vonnis in incident van 22 juni 2016

de antwoordconclusie na comparitie van [eiseres]

de antwoordconclusie na comparitie van [gedaagde 1]

de antwoordconclusie na comparitie van [gedaagden c.s.]

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

De heer [erflater] , geboren op [1938] (hierna te noemen: [erflater] ) is op [2014] in zijn woonplaats te [woonplaats] , België, overleden. [erflater] heeft de Nederlandse nationaliteit. [erflater] heeft vanaf 1991 tot aan zijn overlijden in België gewoond.

2.2.

[erflater] is op [1962] naar Nederlands recht en in gemeenschap van goederen in eerste echt gehuwd met mevrouw [A] (hierna te noemen: [A] ). [A] had de Nederlandse nationaliteit. Uit dit huwelijk zijn geboren [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (gedaagden sub 2 en 3).

2.3.

[A] heeft bij testament van 23 augustus 1982 over haar nalatenschap beschikt door middel van een ouderlijke boedelverdeling (art. 4:1167 BW oud). Hierbij zijn [erflater] en [gedaagden c.s.] ieder tot erfgenaam voor gelijke delen benoemd, waarbij alle goederen en schulden aan [erflater] zijn toegedeeld, en aan de beide zoons [gedaagden c.s.] elk een rentedragende vordering op hun vader ter waarde van hun erfdeel, die – voor zover hier van belang – onder meer eerst opeisbaar is bij het overlijden van [erflater]

2.4.

[A] is op [1999] te [woonplaats] , België, overleden. De nalatenschap van [A] is met tussenkomst van een Belgische notaris ( mr. J. Coppens) afgewikkeld conform het Belgische versterferfrecht (en dus niet met inachtneming van haar voornoemde testament van 23 augustus 1982). In de bij de Belgische belastingdienst ingediende aangifte van de nalatenschap van [A] (productie 7 van [eiseres] ) staat dat [A] “ab intestato” is overleden “nalatende haar overlevende echtgenoot en haar twee kinderen, zodat haar nalatenschap toekomt aan haar overlevende echtgenote voor het vruchtgebruik en aan haar kinderen ieder de helft in blote eigendom”.

Over deze wijze van afwikkeling heeft een briefwisseling plaatsgevonden tussen [B] , destijds belastingadviseur van [erflater] , en voornoemde notaris mr. Coppens (zie de producties 7-18 bij de conclusie van 4 maart 2016 [eiseres] in de Belgische procedure; in de onderhavige procedure door [gedaagden c.s.] overgelegd als productie 3). Hieruit blijkt onder meer dat afwikkeling conform de testamentaire ouderlijke boedelverdeling tot aanzienlijk hogere af te dragen Belgische successierechten zou hebben geleid dan de afwikkeling conform het Belgische versterferfrecht zoals deze feitelijk heeft plaatsgevonden.

2.5.

[erflater] en zijn beide zoons [gedaagden c.s.] hebben op 9 augustus 2002 een (door notaris mr. Coppens opgestelde) “akte van dading” ondertekend (productie 2 bij conclusie van antwoord van [gedaagde 1] ). In deze akte staat dat partijen in het kader van de vereffening-verdeling van de huwelijksgemeenschap [erflater] en [A] en de nalatenschap van [A] zijn overeengekomen dat alle roerende activa en de woning aan de [adres] , [woonplaats] , België (hierna: de woning) worden toebedeeld aan [erflater] en dat aan [gedaagden c.s.] ieder wordt toegekend een vordering ter grootte van de helft van de waarde van de blote eigendom van de huwelijksgemeenschap [erflater] en [A] , die – voor zover hier van belang – eerst opeisbaar is bij het overlijden van [erflater]

2.6.

[erflater] is op 28 september 2002 te België in tweede echt gehuwd met [eiseres] (eiseres) onder het Belgisch stelsel van scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (hierna: TIGV). [eiseres] heeft de Nederlandse nationaliteit. Erflater en [eiseres] hebben op 16 juli 2002 een huwelijkscontract verleden voor de Belgische notaris mr. J. Coppens te Vosselaar, België. Op 11 september 2003 en 28 maart 2014 hebben zij wijzigingen doorgevoerd in hun huwelijkscontract (zie de producties 21, 22 en 26 bij de conclusie van 4 maart 2016 van [eiseres] in de Belgische procedure; in de onderhavige procedure door [gedaagden c.s.] overgelegd als productie 3). Uit deze akten blijkt dat tot het TIGV behoort de woning en de inboedel van de woning (en hetgeen ter vervanging daarvan wordt verkregen). De woning en de inboedel zijn door [erflater] in het TIGV ingebracht om niet. Bij de laatste wijziging van het huwelijkscontract is het volgende beding toegevoegd:

“Ingeval van ontbinding van het huwelijk door overlijden van één van de echtgenoten wordt de volle eigendom van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten toebedeeld aan mevrouw [eiseres] (…) voormeld.”.

2.7.

[erflater] heeft op 28 maart 2014 – circa drie maanden voor zijn overlijden – over zijn nalatenschap beschikt. In dit (door de Belgische notaris mr. Coppens opgemaakte) testament staat voor zover van belang het volgende:

“(…)

II. Rechtskeuze.

Ik bepaal dat op de vererving van mijn nalatenschap en de afwikkeling daarvan het Nederlands recht van toepassing is.

III. Legaatbepalingen.

1. Indien tot mijn nalatenschap zal behoren (een gedeelte van) de eigendom van de gezinswoning met ondergrond, erf, tuin en overige aanhorigheden staande en gelegen te [woonplaats] (België) aan de [adres] , legateer ik die eigendom aan mijn echtgenote, af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden.

2. Indien tot mijn nalatenschap inboedelgoederen in de ruimste zin des woords (daaronder mede begrepen boeken, schilderijen en kunstvoorwerpen) zullen behoren legateer ik deze aan mijn echtgenote, af te geven binnen drie maanden na mijn overlijden,

3. Indien de schenking aan mijn echtgenote die is vastgelegd bij akte mede op heden verleden voor notaris Jan Coppens te Vosselaar (België) door mijn erfgenamen met succes geheel of gedeeltelijk mocht worden aangetast legateer ik aan mijn echtgenote, af te geven aan mijn echtgenote binnen zes maanden na mijn overlijden, effecten te harer keuze en/of contanten uit mijn nalatenschap tot een waarde of bedrag van achthonderd duizend euro (€ 800.000,00).

Indien laatstgemelde schenking aan mijn echtgenote in stand blijft en wordt gerespecteerd door mijn erfgenamen legateer ik aan mijn echtgenote, af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden, effecten te harer keuze en/of contanten uit mijn nalatenschap tot een waarde of bedrag van driehonderd duizend euro (€ 300.000,00).

IV. Vererving.

Onder de last van voornoemde legaten benoem ik tot enige erfgenamen van mijn gehele nalatenschap tezamen en voor gelijke delen mijn zoons.

Indien één of beide zoons mijn testament niet respecteert/respecteren danwel weigert/weigeren aan de uitvoering daarvan mede te werken of enige schenking door mij aan mijn echtgenote gedaan of enig beding van inbreng in gemeenschap en/of verblijving aan mijn echtgenote niet mocht(en) respecteren danwel niet volledig of onverkort binnen zestig dagen na daartoe door mijn executeur schriftelijk zijn aangemaand schriftelijk heeft/hebben verklaard zowel in mijn testament als in bedoelde schenkingen en bedingen te berusten onterf ik mijn beide zoons en zijn/hun afstammeling(en) en benoem ik tot enige erfgename van mijn gehele nalatenschap mijn echtgenote.

(…)

VI. Inbrengplicht

Ik leg mijn beide zoons de verplichting op tot inbreng in mijn nalatenschap van alle aan hen door mij gedane schenkingen en giften.

(…)

IX. (Minderjarigen)bewind

Ik stel al hetgeen door mijn afstammelingen, hierna zowel tezamen als afzonderlijk te noemen: “de rechthebbende”, uit mijn nalatenschap wordt verkregen, onder bewind en wel gedurende de minderjarigheid onder het bewind als bedoeld in artikel 1:253i lid 4 BW sub c van het Burgerlijk Wetboek en gedurende de meerderjarigheid onder het bewind als bedoeld in artikel 4:153 en volgende van het Burgerlijk Wetboek , zulks tot meerdere zekerheid van een objectief en uitsluitend op het belang van de desbetreffende erfgenaam gericht beheer.

Ten aanzien van dit bewind en het daaraan onderworpen vermogen bepaal ik het volgende:

1. Benoeming (opvolgend) bewindvoerder:

Ik benoem (…) de heer mr. (…) [B] (…) tot bewindvoerder.

(…)

4. Strekking bewind:

Het bewind is mede ingesteld in het belang van de rechthebbende, aangezien ik de rechthebbende (nog) ongeschikt of onmachtig vind om in het beheer van het uit mijn nalatenschap verkregene te voorzien.

(…)

15. Vertegenwoordigingsbevoegdheid:

(…)

De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende in gedingen ter zake van onder bewind staande goederen. Hij kan zich alvorens in rechte op te treden, te zijner verantwoording doen machtigen door de rechthebbende en degenen in wier belang het bewind uitsluitend of mede is ingesteld. Wordt de machtiging niet verleend, dan kan de kantonrechter haar door zijn machtiging vervangen.

(…)

X. Executeursbenoeming

Ik benoem de heer [B] , voornoemd, tot executeur, hierna te noemen: “de executeur”.

(…)

3. Taken:

De executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan.

De executeur is derhalve, voorzover van toepassing, onder meer bevoegd legaten af te geven, aan verblijvensbedingen en overnemingsbedingen uitvoering te geven en schulden ter zake van legitieme porties uit te keren.

4. Vertegenwoordiging:

Gedurende zijn beheer vertegenwoordigt hij bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen. (…)“.

2.8

Na het overlijden van [erflater] heeft [B] zijn benoeming als bewindvoerder en executeur aanvaard.

2.9.

[gedaagden c.s.] hebben op 3 maart 2015 [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen, afdeling Turnhout, sectie familierechtbank (productie 1 [gedaagden c.s.] ). [gedaagden c.s.] vorderen hierin, kort gezegd, (i) te verklaren voor recht dat de verdeling zoals overeengekomen tussen [erflater] en [gedaagden c.s.] in de (hiervoor onder 2.5 genoemde) akte van 9 augustus 2002 nietig is, dan wel vernietigd dient te worden wegens bedrog, dan wel substantiële dwaling, dan wel benadeling en dat deze akte niet als grondslag kan dienen voor de vereffening en verdeling van de huwelijksgemeenschap van erflater en [A] en dat de huwelijksgemeenschap van [erflater] en [A] opnieuw samengesteld dient te worden en (ii) bevel tot de gerechtelijke vereffening en verdeling van de huwelijksgemeenschap van [erflater] en [A] en de nalatenschap van [A] .

2.10.

[B] heeft op 3 juli 2015 de kantonrechter verzocht hem ontslag te verlenen als executeur. Bij beschikking van 5 november 2015, verbeterd bij herstelbeschikking van 21 december 2015, heeft de kantonrechter te Den Haag [B] ontslagen als executeur ten aanzien van de nalatenschap van [erflater] en [gedaagde 1] benoemd tot opvolgend executeur.

2.11.

Bij notariële “akte benoeming opvolgend bewindvoerder” van 17 november 2015 heeft [B] , gebruikmakend van de in het testament van [erflater] opgenomen bevoegdheid om een opvolger te benoemen, [gedaagde 1] benoemd tot opvolgend testamentair bewindvoerder.

2.12.

Bij vonnis van 8 april 2016 heeft de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, vonnis gewezen in de aldaar door [gedaagden c.s.] jegens [eiseres] aanhangig gemaakte procedure (productie 59 van [eiseres] ). De Belgische rechter heeft zich daarin onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de zaak en deze naar de Nederlandse rechter (de rechtbank Midden-Nederland) verwezen.

De rechtbank van eerste aanleg heeft daartoe het volgende overwogen:

“(…) 2. IN RECHTE

M.b.t. de bevoegdheid

Verweerster stelt dat deze rechtbank onbevoegd is wegens verknochtheid van de zaak met de in Nederland eerder ingestelde en thans hangende vordering.

Verweerster verwijst naar het verdrag van 28 maart 1925 tussen België en Nederland en meer bepaald naar art. 6 dat stelt:

“1. De gerechten van een der contracteerende Staten verwijzen, wanneer een der partijen het vraagt, de geschillen waarmede men zich tot hen gewend heeft, naar de gerechten van het andere land, wanneer deze geschillen daar reeds aanhangig zijn of wanneer zij verknocht zijn aan andere geschillen welke aan het oordeel dier gerechten zijn onderworpen.

2. Als verknocht kunnen slechts worden beschouwd de geschillen die voortspruiten uit de dezelfde oorzaak of betrekking hebben op hetzelfde voorwerp”

Het geschil dat hangende is voor de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, handelt over de vereffening-verdeling van de nalatenschap van wijlen de heer [erflater] .

Dit geschil werd ingeleid met verzoekschrift van 16 januari 2015.

Voor deze rechtbank werd met dagvaarding van 3 maart 2015 de vereffening van de huwgemeenschap [erflater] - [A] en van de nalatenschap van Mevrouw [A] gevraagd en meer bepaald wordt gevraagd om te zeggen voor recht dat de dadingsovereenkomst van 9 augustus 2002 niet als grondslag kan dienen voor de vereffening-verdeling van de huwgemeenschap van [erflater] - [A] en van de nalatenschap van wijlen Mevrouw [A] .

Deze geschillen spruiten derhalve voort uit dezelfde oorzaak of hebben betrekking op hetzelfde voorwerp. De vereffening-verdeling van de huwgemeenschap van [erflater] - [A] gaat immers de vereffening-verdeling van de nalatenschap van wijlen de Heer [erflater] vooraf.

De huwgemeenschap van [erflater] - [A] dient m.a.w. eerst vereffend te worden alvorens de nalatenschap van de heer [erflater] vereffend kan worden.

Huidige zaak is onbetwist verknocht met de zaak, hangende voor de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht en dient naar deze rechtbank te worden verwezen.

De exceptie van onbevoegdheid wegens verknochtheid wordt gegrond verklaard“.

2.13.

[gedaagden c.s.] hebben op 29 juni 2016 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis bij het Hof van beroep te Antwerpen. In het inleidend processtuk van [gedaagden c.s.] is [eiseres] opgeroepen om op 8 september 2016 in de procedure te verschijnen.

3 Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert na wijziging van eis samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair:

X. voor recht zal verklaren dat de woning aan de [adres] te [woonplaats] , België, in volle eigendom aan [eiseres] toebehoort,

XI. voor recht zal verklaren dat de inboedelzaken in de ruimste zin des woords (daaronder mede begrepen boeken, schilderijen en kunstvoorwerpen) in volle eigendom aan [eiseres] toebehoren,

XII. voor recht zal verklaren dat [gedaagden c.s.] en hun afstammelingen in de nalatenschap van hun vader [erflater] geen erfgenamen (meer) zijn en hen ook anderszins niets toekomt uit voornoemde nalatenschap en dat [eiseres] enige erfgename is van de gehele nalatenschap van [erflater] ,

en voor het geval de rechtbank van oordeel is dat [gedaagden c.s.] nog wel erfgenamen zijn in de nalatenschap van [erflater] ,

subsidiair:

XIII. [gedaagde 1] , in zijn hoedanigheid van de executeur in de nalatenschap van [erflater] , te veroordelen tot betaling van € 300.000,-- aan [eiseres] , te vermeerderen met de vruchten (rente-inkomsten) vanaf [2014] en te vermeerderen met de wettelijke rente over zowel het legaat van € 300.000,-- als de vruchten (rente-inkomsten) vanaf [2014] ,

XIV. zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 3] ieder in hun hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van [erflater] , te veroordelen tot betaling van € 150.000,-- aan [eiseres] , te vermeerderen met de vruchten (rente-inkomsten) vanaf [2014] en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag van [2014] ,

XV. voor zover de rechtbank van oordeel is dat de eigendom van de woning aan de [adres] te [woonplaats] , België, niet reeds aan [eiseres] voornoemd toebehoort, (het gedeelte van) de eigendom van de woning voor zover deze behoort tot de nalatenschap van [erflater] zal toebedelen aan [eiseres] ,

XVI. voor zover de rechtbank van oordeel is dat de eigendom van de inboedelzaken in de ruimste zin des woords (daaronder mede begrepen boeken, schilderijen en kunstvoorwerpen) niet reeds aan [eiseres] toebehoren, voornoemde inboedelzaken voor zover deze behoren tot de nalatenschap van [erflater] zal toebedelen aan [eiseres] ,

XVII. het op verzoek van [gedaagden c.s.] ten laste van [eiseres] gelegd beslag op de woning aan de [adres] te [woonplaats] , België zal opheffen,

primair en subsidiair:

XVIII. [gedaagde 1] en [erflater] hoofdelijk zal veroordelen in de (integrale) proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van het te wijzen vonnis.

3.2.

[B] en [gedaagden c.s.] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Inleiding

4.1.1.

Tijdens de comparitie van partijen van 9 november 2015 heeft de rechtbank besloten om vanwege het onvoldragen (juridische) debat tussen partijen over een aantal preliminaire kwesties, partijen de gelegenheid te geven om een conclusie na comparitie te nemen (gevolgd door een antwoordconclusie om op elkaars standpunten te reageren). Partijen is verzocht om nader in te gaan op een aantal onderwerpen, te weten 1. de procedure tussen [gedaagden c.s.] en [eiseres] in België, 2. het toepasselijk recht op de diverse onderdelen van de vorderingen van [eiseres] in de onderhavige procedure, en een toelichting op de stelling van [gedaagden c.s.] dat – ook ingeval de nalatenschap van [A] naar Nederlands recht dient te worden afgewikkeld – hen een beroep toekomt op de wettelijke reserve naar Belgisch (internationaal privaat)recht en 3. de gevolgen voor de ontvankelijkheid van de vorderingen van [eiseres] vanwege de door [erflater] bij testament ingestelde executele en bewind. Partijen hebben in de hoofdzaak - (onderbroken door de behandeling van het incident, waarin op 22 juni 2016 vonnis is gewezen) – ieder voornoemde conclusies genomen.

4.1.2.

[gedaagden c.s.] wijzen op zichzelf terecht erop (antwoordconclusie na comparitie, nr. 17-20) dat de conclusie na comparitie van [eiseres] het in het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 9 november 2015 afgebakende kader van de preliminaire kwesties – inzake, kort gezegd, het internationaal privaatrecht en de gevolgen van de executele en het bewind – te buiten gaat. Het betreft dan in het bijzonder de door [eiseres] gestelde feiten in haar conclusie na comparitie onder III. (“Feiten en achtergronden”). De rechtbank zal deze feitelijke stellingen van [eiseres] niet in de beoordeling betrekken.

4.1.3.

[gedaagde 1] heeft inmiddels vanaf november 2015 de hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflater] en bewindvoerder over het uit de nalatenschap verkregen vermogen van [gedaagden c.s.] van [B] overgenomen. Bij akte van 3 februari 2016 heeft [B] verzocht om schorsing van het geding op de voet van artikel 225 lid 1 sub c Rv omdat hij inmiddels niet meer in het bezit was van beide hoedanigheden. Bij exploot van 1 maart 2016 heeft [eiseres] op de voet van artikel 118 Rv [gedaagde 1] als partij in het geding geroepen in zijn voornoemde hoedanigheden van executeur en bewindvoerder en bij akte van 2 maart 2016 verklaart dat het geding wordt hervat. [gedaagde 1] is in het geding verschenen en heeft de procedure voortgezet. Dit betekent dat [B] niet langer procespartij is in deze procedure en dat de procedure aan diens zijde is overgenomen door [gedaagde 1] .

4.1.4.

De rechtbank zal hierna achtereenvolgens beoordelen de ontvankelijkheid (4.2.), de bevoegdheid van de rechtbank (4.3.), het toepasselijke recht (4.4.), de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [eiseres] (4.5.), tenslotte gevolgd door de slotsom (4.6.).

4.1.5.

Hierna zal bij de weergave van de standpunten van partijen de weergave van de standpunten van [gedaagden c.s.] en [gedaagde 1] kortweg worden aangeduid als het standpunt van [gedaagden c.s.] als zijnde de materiële procespartij. Uit de processtukken van [gedaagde 1] blijkt immers dat hij zich vrijwel geheel aansluit bij hetgeen namens [gedaagden c.s.] in deze procedure naar voren is gebracht.

4.2.

Ontvankelijkheid

4.2.1.

Een deel van de vorderingen van [eiseres] in deze procedure heeft betrekking op de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] Ter zake van deze nalatenschap geldt dat [erflater] bij testament de executele heeft ingesteld en een testamentair bewind heeft ingesteld over al hetgeen zijn zoons [gedaagden c.s.] uit zijn nalatenschap verkrijgen. [gedaagde 1] is degene die beide hoedanigheden thans uitoefent en is procespartij in deze procedure. Dit is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4:145 lid 2 BW en artikel 4:173 BW . Gedurende de executele en het bewind worden de erfgenamen respectievelijk de rechthebbenden in en buiten rechte vertegenwoordigd door de executeur respectievelijk de bewindvoerder. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging van zowel de executeur als de bewindvoerder is privatief. Enkel de executeur/bewindvoerder is met uitsluiting van de erfgenamen/rechthebbende bevoegd in rechte op te treden.

4.2.2.

De vraag rijst wat de gevolgen zijn van het feit dat – naast de executeur/ bewindvoerder ( [gedaagde 1] ) – tevens [gedaagden c.s.] voor zichzelf en in hun hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] zijn gedagvaard.

4.2.3.

Zoals hierna onder 4.5. bij de inhoudelijke beoordeling van het geschil zal blijken, zal de rechtbank enkel de primaire vorderingen van [eiseres] , onder X, XI, en XII, in de beoordeling betrekken. Om die reden ontbreekt enig belang bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van [eiseres] in haar overige vorderingen (XIII-XVII). Ten aanzien van de vorderingen onder X en XI geldt dat deze betrekking hebben op de afwikkeling van het huwelijksvermogen van [erflater] en [eiseres] . Deze gaat logischerwijs vooraf aan de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] [eiseres] vordert voor recht te verklaren dat de woning en inboedel (daaronder mede begrepen boeken, schilderijen en kunstvoorwerpen) haar op grond van de huwelijkse voorwaarden in eigendom toebehoren. Nu dit deel van de vordering dus geen betrekking heeft op de nalatenschap van [erflater] , dient niet-ontvankelijkverklaring in verband met de door [erflater] bij testament ingestelde executele en het bewind achterwege te blijven.

4.2.4.

De vordering van [eiseres] , onder XII (en ook XI ten aanzien van de boeken; zie hierna onder 4.5.6.), heeft wel betrekking op de nalatenschap van [erflater] De rechtbank zal niettemin niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vordering, onder XII, voor zover ingesteld jegens [gedaagden c.s.] achterwege laten. Het betreft hier immers een door [eiseres] gevorderd declaratoir waarbij het, kort gezegd, gaat om de vraag of [gedaagden c.s.] (nog) erfgenamen zijn. Dit betreft uitsluitend de vaststelling van de rechtsverhouding tussen [eiseres] en [gedaagden c.s.] en betreft geen kwestie waarbij het gaat om het beheer van de nalatenschap, waarvoor geldt dat dit exclusief aan [gedaagde 1] als executeur en testamentair bewindvoerder toekomt.

4.2.5.

De slotsom van het voorgaande is dat [eiseres] ontvankelijk is in haar (hierna onder 4.5. inhoudelijk te beoordelen) vorderingen, onder X, XI en XII jegens alle gedaagden ( [gedaagde 1] en [gedaagden c.s.] ).

4.3.

Bevoegdheid

4.3.1.

De vorderingen van [eiseres] in deze procedure hebben betrekking op, kort gezegd, de afwikkeling van het huwelijksvermogen op grond van de huwelijkse voorwaarden zoals deze golden tussen [eiseres] en [erflater] en de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] Nu [erflater] en [eiseres] in België zijn gehuwd, daar vervolgens ook hebben gewoond en nog steeds woonden ten tijde van het overlijden van [erflater] , rijst de vraag of naar Nederlands internationaal privaatrecht deze rechtbank bevoegdheid toekomt (zie hierna vanaf 4.3.2.) om deze vorderingen te beoordelen, en zo ja, welk recht toegepast dient te worden (zie hierna onder 4.4.).

4.3.2.

De dagvaarding in deze procedure is uitgebracht op 16 januari 2015. De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid niet wordt bepaald door de ‘herschikte’ EEX-Verordening (EU 1215/2012), die sinds 10 januari 2015 van kracht is. Uit artikel 1 lid 2 van de ze Verordening volgt immers dat zij niet van toepassing is op het huwelijksvermogensrecht en erfenissen. Evenmin zijn van toepassing de bevoegdheidsregels van de recent in werking getreden Europese erfrechtverordening (EU 650/2012). Erflater is op [2014] overleden, terwijl laatstgenoemde Verordening uitsluitend van toepassing is op nalatenschappen opengevallen vanaf 17 augustus 2015.

4.3.3.

Bij gebreke van specifieke bevoegdheidsregels voor zaken op het gebied van huwelijksvermogensrecht en erfrecht, dient de bevoegdheid te worden bepaald aan de hand van het commune internationale bevoegdheidsrecht (art. 1-14 Rv). Nu [gedaagde 3] in Nederland woont en de vereiste samenhang bestaat tussen de door [eiseres] tegen alle gedaagden ingestelde vorderingen, geldt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op grond van artikel 2 Rv in verbinding met artikel 7 lid 1 Rv .

4.3.4.

De Belgische rechter heeft in eerste aanleg inmiddels op grond van artikel 6 van voornoemd Verdrag ter zake van de vorderingen [gedaagden c.s.] jegens [eiseres] – (tot vernietiging van de verdelingen van de huwelijksgemeenschap bestaande tussen erflater en [A] en de nalatenschap van [A] en tot het opnieuw vereffenen en verdelen daarvan) – zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar deze rechtbank.

4.3.5.

[gedaagden c.s.] hebben hoger beroep ingesteld bij het Hof van Beroep te Antwerpen tegen het vonnis in eerste aanleg van de Belgische rechter. Niet gebleken is dat [gedaagden c.s.] inmiddels zelf – (conform voornoemde verwijzing door de Belgische rechter) – beoordeling wensen van hun vorderingen jegens [eiseres] door de Nederlandse rechter. [gedaagden c.s.] handhaven immers hun standpunt dat de Belgische rechter hun vorderingen dient te beoordelen (antwoordconclusie na comparitie, nrs. 9 en 14). De vorderingen zoals [gedaagden c.s.] bij het Belgische gerecht hebben ingediend liggen in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voor en daarop zal dan ook niet worden beslist. Het voorgaande neemt overigens niet weg dat de standpunten [gedaagden c.s.] zoals ingenomen in de Belgische procedure vrijwel geheel overeenstemmen met hun verweer in de onderhavige procedure. In zoverre zullen de stellingen van [gedaagden c.s.] hierna wel in de beoordeling worden betrokken.

4.3.6.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich bevoegd om de vorderingen van [eiseres] te beoordelen.

4.4.

Toepasselijk recht

4.4.1.

De rechtbank zal hierna beoordelen welk recht van toepassing is op de diverse onderdelen van de rechtsverhouding tussen partijen, te weten (i) het huwelijksvermogen [erflater] en [eiseres] , (ii) de nalatenschap van [erflater] , (iii) het huwelijksvermogen van [erflater] en [A] , (iv) de nalatenschap van [A] en (v) de overeengekomen verdeling in 2002 tussen [erflater] en [gedaagden c.s.]

4.4.2.

De vorderingen van [eiseres] (zoals hiervoor omschreven onder 3.1.), primair onder X. en XI. hebben betrekking op huwelijksvermogensrecht. [eiseres] legt hieraan immers ten grondslag dat zij op grond van de tussen haar en [erflater] geldende huwelijkse voorwaarden eigenaar is van de woning en de inboedel (zie onder meer dagvaarding, nrs. 4-5 en 18 en antwoordconclusie na comparitie, nrs. 52, 63-64 en 95). Deze vorderingen behoren dus naar Nederlands internationaal privaatrecht tot de verwijzingscategorie huwelijksvermogensrecht. De overige vorderingen (XII-XVI) zien alle op de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] Dit betreft dus de verwijzingscategorie erfrecht.

(i) Het huwelijksvermogen van [erflater] en [eiseres]

4.4.3.

[erflater] en [eiseres] zijn op 28 september 2002 te België gehuwd. In België bevond zich ook hun eerste gewone verblijfplaats na sluiting van het huwelijk. Zij hebben voorafgaand aan hun huwelijk op 16 juli 2002 huwelijkse voorwaarden opgemaakt voor een Belgische notaris. In artikel 1 van de ze huwelijkse voorwaarden staat dat de aanstaande echtgenoten het stelsel aannemen van scheiding van goederen, overeenkomstig de artikelen 1466 en volgende van het Belgisch Burgerlijk Wetboek. In artikel 8 staat dat hieraan wordt toegevoegd een intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) bestaande uit de inboedel in de echtelijke woning. Bij akte van 11 september 2003 zijn de huwelijkse voorwaarden gewijzigd door toevoeging van een (naar Belgisch recht) zogeheten Valkeniers-clausule waarin [eiseres] verzaakt aan elk erfrecht in de nalatenschap van haar echtgenoot. Op 28 maart 2014 zijn de huwelijkse voorwaarden voor de laatste keer gewijzigd. In deze laatste akte is voornoemde Valkeniers-clausule geschrapt en is de aan [erflater] toebehorende echtelijke woning toegevoegd aan het TIGV. Vervolgens is het verblijvingsbeding gewijzigd aldus dat in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden van één van de echtgenoten de volle eigendom van het TIGV van de echtgenoten wordt toebedeeld aan [eiseres] (zie hiervoor onder 2.6., slot).

4.4.4.

Het op het huwelijksvermogensrecht toepasselijk recht dient te worden bepaald aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (HHV). Het huwelijk van partijen is immers gesloten na 1 september 1992. Artikel 3 HHV stelt de rechtskeuzebevoegdheid van de echtgenoten voorop. De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor beschreven huwelijkse voorwaarden ondubbelzinnig voortvloeit dat partijen een rechtsgeldige rechtskeuze hebben gemaakt voor het recht van hun gewone verblijfplaats. In de huwelijkse voorwaarden is immers herhaaldelijk verwezen naar bepalingen van Belgisch recht (vgl. HR 29 maart 2013, ECLI:NL:2013:HR:BY4352, NJ 2013, 473). De slotsom is dan ook dat Belgisch recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van [erflater] en [eiseres] .

(ii) De vererving en de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater]

4.4.5.

Ten aanzien van het toepasselijk recht op de nalatenschap van [erflater] geldt het volgende. [erflater] had ten tijde van zijn overlijden op [2014] de Nederlandse nationaliteit en woonde (sinds 1991) in België. [erflater] heeft in zijn testament van 28 maart 2014 bepaald dat op de vererving van zijn nalatenschap en de afwikkeling daarvan het Nederlands recht van toepassing is.

4.4.6.

Uit artikel 10:145 BW volgt dat het recht dat van toepassing is op erfopvolging wordt aangewezen door het Haags Erfrechtverdrag 1989 (HEV). Op grond van artikel 5 HEV geldt dat [erflater] gezien zijn nationaliteit in voornoemd testament rechtsgeldig een rechtskeuze voor de vererving van zijn nalatenschap heeft gemaakt met zijn keuze voor Nederlands recht.

4.4.7.

In zijn testament heeft [erflater] zijn rechtskeuze tevens van toepassing verklaard op de afwikkeling van zijn nalatenschap. Het HEV kent echter geen rechtskeuzemogelijkheid voor de erflater ten aanzien van de afwikkeling van zijn nalatenschap. De eenzijdige conflictregel van artikel 10:149 BW (de vereffening en verdeling worden beheerst door Nederlands recht indien de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had) is niet van toepassing. [erflater] woonde ten tijde van zijn overlijden immers in België. Naar ongeschreven Nederlands internationaal privaatrecht dient ingeval de erflater zijn laatste woonplaats buiten Nederland had, de verwijzingsregel van internationaal privaatrecht van dat land te worden toegepast (Tweede kamer 2009/2010, 32137, nr. 3, p. 79). Op de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] is dus van toepassing het recht dat wordt aangewezen door het Belgisch internationaal privaatrecht.

4.4.8.

Volgens artikel 79 van het Belgisch wetboek van internationaal privaatrecht (WIPR) kan een persoon de vererving van zijn goederen onderwerpen aan het recht van zijn nationaliteit (rechtskeuze). In artikel 80 WIPR is nader gedefinieerd wat naar Belgisch IPR onder vererving dient te worden verstaan. Artikel 81 WIPR bepaalt dat de wijze van samenstelling en van toebedeling van de loten wordt beheerst door het recht van de staat op wiens grondgebied de goederen zich ten tijde van de verdeling bevinden. Volgens – het voor de beoordeling van deze zaak meest relevante – artikel 82 WIPR wordt het beheer en de overgang van de nalatenschap beheerst door het recht dat krachtens de artikelen 78 en 79 WIPR op de vererving van toepassing is. In dit geval dus Nederlands recht nu op grond van artikel 79 WIPR de rechtskeuze van [erflater] voor Nederlands recht (het recht van zijn nationaliteit) als het op de vererving van zijn nalatenschap toepasselijke recht als rechtsgeldig wordt erkend.

In dit kader acht de rechtbank ook van belang – zoals [eiseres] terecht heeft opgemerkt (conclusie na comparitie, nr. 155) – dat [erflater] in zijn testament naast de rechtskeuze voor Nederlands recht heeft gekozen voor benoeming van een executeur en het instellen van een testamentair bewind overeenkomstig het Nederlands recht, zodat ook om die reden toepassing van Nederlands recht op de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] bepaald voor de hand ligt.

4.4.9.

De rechtbank volgt dus niet het standpunt van [gedaagden c.s.] dat Belgisch recht van toepassing is op de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] (conclusie na comparitie, nrs. 39-43). Uit de voornoemde toepasselijke ongeschreven verwijzingsregel van Nederlands internationaal privaatrecht inzake de afwikkeling van een nalatenschap vloeit voort de verwijzing naar Belgische internationaal privaatrecht, die zoals gezegd in dit geval verwijst naar Nederlands recht. Deze laatstbedoelde verwijzing betreft het Nederlandse materiële recht (en niet het Nederlandse internationale privaatrecht). Uit de hiervoor genoemde parlementaire geschiedenis bij artikel 10:149 BW blijkt immers dat bedoelde ongeschreven regel dient te worden verstaan als enkel renvoi (terugverwijzing of doorverwijzing wordt niet aanvaard).

(iii) Het huwelijksvermogen van [erflater] en [A]

4.4.10.

Uit het verweer van [gedaagden c.s.] blijkt dat zij – (mede in de door hen bij de Belgische rechter jegens [eiseres] aanhangig gemaakte procedure) – tevens de rechtsgeldigheid van de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap tussen [erflater] en [A] betwisten en daarnaast de afwikkeling van de nalatenschap van [A] . Volledigheidshalve overweegt de rechtbank ten aanzien van het daarop toepasselijke recht het volgende.

4.4.11.

[erflater] en [A] zijn in 1962 in Nederland gehuwd in gemeenschap van goederen. Beide echtgenoten hadden bij sluiting van het huwelijk de Nederlandse nationaliteit. Aangezien zich hier geen internationale aanknopingspunten voordoen, is op het huwelijksvermogensregime [erflater] en [A] Nederlands recht van toepassing. De enkele omstandigheid dat het echtpaar in 1991 naar België is verhuisd en dat [A] bij haar overlijden in 1999 ook nog in België woonde, brengt naar Nederlands internationaal privaatrecht geen wijziging mee van het op het huwelijksvermogensregime toepasselijk recht (onveranderlijkheidsbeginsel).

(iv) De vererving en de afwikkeling van de nalatenschap van [A]

4.4.12.

[A] heeft bij testament van 23 augustus 1982 over haar nalatenschap beschikt door middel van een ouderlijke boedelverdeling (art. 4:1167 BW oud). (Dit testament bevindt zich bij de door [gedaagden c.s.] overgelegde processtukken van de Belgische procedure in eerste aanleg; zie productie 9 bij de namens [gedaagden c.s.] genomen conclusie (“Besluiten”) van 30 september 2015). Zoals gezegd woonde zij ten tijde van haar overlijden op 21 november 1999 in België. Ten tijde van het overlijden van [A] gold de Wet conflictenrecht erfrecht (WCE), in werking getreden op 1 oktober 1996. Artikel 1 van de ze wet bepaalt (evenals het voornoemde sinds 1 januari 2012 geldende artikel 10:145 BW) dat het recht dat van toepassing is op de erfopvolging wordt bepaald door het HEV.

De rechtbank is van oordeel dat de uitdrukkelijke verwijzing in het testament van [A] naar de ouderlijke boedelverdeling van artikel 4:1167 BW oud een voldoende duidelijke aanwijzing in de zin van artikel 5 lid 2 HEV bevat van het op de vererving toepasselijke Nederlands recht (zie nr. 65 van het Rapport explicatif van D.W.M. Waters behorend bij het HEV). Laatstbedoeld Rapport maakt duidelijk dat de aanwijzing in een verklaring zoals bedoeld in artikel 5 lid 2 HEV voldoende duidelijk is indien een rechter, notaris of advocaat geen moeite zullen hebben om te constateren dat een dergelijke aanwijzing is gedaan.

Overigens doet de omstandigheid dat de rechtskeuze van [A] is uitgebracht in 1982, dus vóór de inwerkingtreding van voornoemde regels (WCE en HEV) op 1 oktober 1996, niets af aan de rechtsgeldigheid van deze rechtskeuze (zie artikel 10:152 lid 2 BW).

De slotsom is dat op de vererving van de nalatenschap van [A] Nederlands recht van toepassing is.

4.4.13.

Ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschap van [A] – die ten tijde van haar overlijden in 1999 al circa 8 jaar in België woonde – geldt hetzelfde als hiervoor onder 4.4.7 - 4.4.9 is overwogen ten aanzien van het toepasselijk recht op de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] Gelet op de rechtskeuze van [A] voor Nederlands recht, is op de afwikkeling van haar nalatenschap ook Nederlands recht van toepassing.

4.4.14.

Nu Nederlands recht van toepassing is op de vererving (en afwikkeling) van de nalatenschappen van [A] en [erflater] , dienen – anders dan [gedaagden c.s.] tot uitgangspunt nemen – hun eventuele aanspraken op de legitieme portie eveneens te worden beoordeeld naar Nederlands recht (en dus niet naar Belgisch recht). Aangezien [gedaagden c.s.] in de procedure niet de vaststelling van hun legitieme aanspraken vorderen, behoeft dit geen nadere beoordeling.

(v) De in 2002 tussen [erflater] en [gedaagden c.s.] overeengekomen verdeling

4.4.15.

Nu op de afwikkeling, waaronder valt te begrijpen zowel de vereffening als de verdeling, Nederlands recht van toepassing is, dient de vraag of de tussen [erflater] en [gedaagden c.s.] op 9 augustus 2002 overeengekomen verdeling (voor zover daarbij de nalatenschap van [A] is verdeeld) kan worden aangetast eveneens te worden beoordeeld naar Nederlands recht.

4.5.

De beoordeling van de primaire vorderingen van [eiseres]

4.5.1.

De rechtbank zal hierna de primaire vorderingen van [eiseres] beoordelen. [eiseres] vordert, kort gezegd, te verklaren voor recht (i) dat de echtelijke woning te [woonplaats] , België en de zich daarin bevindende inboedel haar in volle eigendom toebehoren en (ii) dat [gedaagden c.s.] en hun afstammelingen geen erfgenamen zijn in en niets toekomt uit de nalatenschap van [erflater] en dat [eiseres] zijn enige erfgenaam is. Zoals hiervoor is overwogen, is het eerste deel van deze vordering (onder (i)) een kwestie van huwelijksvermogensrecht waarop Belgisch recht van toepassing en het tweede deel (onder ii)) een kwestie van erfrecht, waarbij op de vererving en afwikkeling Nederlands recht van toepassing is.

4.5.2.

In geval van overlijden van één van de echtgenoten dient naar Belgisch recht – evenals dat overigens het geval is naar Nederlands recht – eerst het huwelijksvermogen te worden afgewikkeld, zodat daarna kan worden vastgesteld wat tot de nalatenschap van de overleden echtgenoot behoort (zie Verbeke/Nijs/Slaets/Van Zantbeek, Handboek boedelafwikkeling 2011/2012, par. 11.3.1, p. 1655-1656).

4.5.3.

Zoals blijkt uit het door [eiseres] overgelegde huwelijkscontract met latere akten wijziging huwelijksvermogensstelsel (producties 26, 27 en 54) zijn [erflater] en [eiseres] in 2002 met elkaar gehuwd onder het Belgisch stelsel van scheiding van goederen (artikel 1466 e.v. Belgisch BW ) met een TIGV. Tot het TIGV behoort, kort gezegd, de woning en de inboedel van de woning (en hetgeen ter vervanging daarvan wordt verkregen). Bij de laatste wijziging zijn de echtgenoten een verblijvingsbeding overeengekomen dat bij ontbinding van het huwelijk door overlijden van één van de echtgenoten de volle eigendom van het TIGV volledig wordt toebedeeld aan [eiseres] . Naar Belgisch recht zijn deze bepalingen in het huwelijkscontract van partijen inzake de TIGV met verblijvingsbeding rechtsgeldig (zie Verbeke/Nijs/Slaets/ Van Zantbeek, Handboek boedelafwikkeling 2011/2012, par. 11.3.4.3., p. 1665-1666).

4.5.4.

Op grond van het verblijvingsbeding is met het overlijden van [erflater] de woning en de inboedel toebedeeld aan [eiseres] , zodat zij sindsdien de enig rechthebbende is op de woning en de inboedel. Anders dan in het Nederlandse recht (artikel 3:84 lid 1 BW), is naar Belgisch recht voor eigendomsovergang niet vereist dat levering plaatsvindt. Voor zowel roerende als onroerende zaken geldt naar Belgisch recht dat de levering en de overgang van het eigendom reeds plaatsvindt door de werking van de tussen partijen geldende verbintenis (artikel 1138 Belgisch BW ).

4.5.5.

Aan deze eigendomsovergang van woning en inboedel op grond van het huwelijkscontract staat niet in de weg – zoals [gedaagden c.s.] stellen (conclusie van antwoord, nrs. 20-22) – de omstandigheid dat [gedaagden c.s.] de vernietigbaarheid hebben ingeroepen van de tussen hen en [erflater] op 9 augustus 2002 overeengekomen verdeling (van de huwelijksgemeenschap [erflater] en [A] en de nalatenschap van [A] ). Anders dan [gedaagden c.s.] tot uitgangspunt nemen brengt de eventuele vernietiging van deze verdeling niet mee dat [erflater] niet vrijelijk ten gunste van [eiseres] over woning en inboedel kon beschikken. Immers, in geval van een geslaagd beroep op vernietigbaarheid van de in 2002 overeengekomen wijze van verdeling – waarbij, kort gezegd, woning en roerende zaken zijn toebedeeld aan [erflater] en [gedaagden c.s.] ieder een (in beginsel niet-opeisbare) vordering ter grootte van de helft van de waarde van de blote eigendom van de huwelijksgemeenschap [erflater] - [A] verkrijgen – dan laat dit onverlet dat haar nalatenschap naar Nederlands recht vererft conform het door haar in 1982 gemaakte testament. Het testament van de in 1999 overleden [A] bevat een zogeheten horizontale ouderlijke boedelverdeling in de zin van artikel 4:1167 BW oud. Gesteld noch gebleken is dat de erfgenamen van [A] gebruik hebben gemaakt van het in haar testament opgenomen beding om deze ouderlijke boedelverdeling binnen zes maanden na het overlijden van [A] ongedaan te maken. Zowel het testament als het overlijden van [A] heeft plaatsgevonden vóór inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht per 1 januari 2003. Met het overlijden van [A] zijn alle tot haar nalatenschap behorende goederen (waaronder haar aandeel in de woning met inboedel) toebedeeld aan [erflater] (onder de verplichting om alle schulden van die nalatenschap voor zijn rekening te nemen), waarbij uit hoofde van overbedeling [gedaagden c.s.] een vordering hebben gekregen op [erflater] De ouderlijke boedelverdeling heeft goederenrechtelijk effect gesorteerd met het overlijden van [A] . Levering ter uitvoering van de verdeling in de zin van artikel 3:186 BW is niet vereist. Dit betekent dat zowel de woning als de inboedel vanaf het overlijden van [A] op 21 november 1999 aan [erflater] in eigendom heeft toebehoord. Aldus bestaat voor de beschikkingsbevoegdheid van [erflater] ten aanzien van woning en inboedel geen verschil of uitgegaan wordt van de verdeling in 2002 of de ouderlijke boedelverdeling in 1999. De vraag of de tussen [erflater] en [gedaagden c.s.] in 2002 overeengekomen verdeling vernietigbaar is, behoeft in verband met de beoordeling van de vorderingen van [eiseres] in deze procedure bij gebrek aan belang geen bespreking meer.

Om dezelfde reden behoeft de stelling van [gedaagden c.s.] dat hun vordering op [gedaagden c.s.] reeds opeisbaar was op het moment van overeenkomen van de huwelijkse voorwaarden inhoudende een TIGV tussen [erflater] en [eiseres] , geen beoordeling meer.

4.5.6.

De rechtbank zal de door [eiseres] gevorderde verklaring ten aanzien van de woning en de inboedel toewijzen. Aldus zal voor recht worden verklaard dat [eiseres] eigenaar is van de woning aan de [adres] te [woonplaats] , België en de inboedel die zich bevindt in deze woning.

In beginsel geldt dat niet toewijsbaar is, zoals door [eiseres] gevorderd, de verklaring voor recht dat de boeken in de woning (als onderdeel van de inboedel) ook haar eigendom zijn. Volgens artikel 533 Belgisch BW wordt onder het woord inboedel, in een wetsbepaling of een beschikking van de mens, alleen en zonder enige toevoeging of aanwijzing gebruikt, niet begrepen gereed geld , edelgesteenten, inschulden, boeken, gedenkpenningen, werktuigen voor wetenschappen, kunsten en ambachten, lijflinnen, paarden, rijtuigen, wapens, granen, wijnen, hooi en andere waren; het bevat ook niet wat het voorwerp van een handel uitmaakt. Uit artikel 533 Belgisch BW blijkt niet dat schilderijen en kunstvoorwerpen van het begrip inboedel zijn uitgezonderd.

Aangezien hierna (vanaf 4.5.7.) echter zal blijken dat [eiseres] enig erfgenaam is van de nalatenschap van [erflater] , geldt dat ondanks dat boeken niet tot het begrip inboedel behoren de door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht dat zij eigenaar is van de inboedel (inclusief boeken, schilderijen en kunstvoorwerpen) toewijsbaar is.

4.5.7.

Vervolgens is aan de orde de – naar Nederlands recht te beoordelen – vordering van [eiseres] , onder XII, om voor recht te verklaren dat [gedaagden c.s.] en hun afstammelingen geen erfgenamen zijn in en hun niets toekomt uit de nalatenschap van [erflater] en dat [eiseres] de enige erfgenaam van [erflater] is. [eiseres] legt hieraan ten grondslag dat beide zoons het testament van [erflater] niet respecteren en weigeren aan de uitvoering van het testament, het inbrengbeding en het verblijvingsbeding in het huwelijkscontract mee te werken. Beide zoons weigeren immers hun medewerking te verlenen aan de vaststelling dat de woning en de inboedel aan [eiseres] toebehoren. Op grond van artikel IV van het testament van [erflater] zijn [gedaagden c.s.] onterfd en geldt [eiseres] als enig erfgenaam van [erflater] , aldus [eiseres] (dagvaarding, nrs. 19 en 21 en conclusie na comparitie, nrs. 148-151).

4.5.8.

[gedaagden c.s.] betwisten dat zij in de door [eiseres] gestelde zin niet meewerken aan de uitvoering van het testament of enig ten gunste van [eiseres] strekkend beding. [gedaagden c.s.] stellen dat zij in de procedure voor de Belgische rechter (en de daaraan voorafgaande buitengerechtelijke correspondentie tussen hen en [eiseres] ) zich enkel verzetten tegen de tussen hen en [erflater] overeengekomen wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap [A] en [erflater] en de nalatenschap van [A] , zoals neergelegd in de akte van verdeling van 9 augustus 2002. Volgens [gedaagden c.s.] heeft hun vader [erflater] bij het overeenkomen van deze verdeling – waarbij in de akte is vermeld dat moeder [A] ab intestaat is overleden – destijds voor hen verborgen gehouden dat zij in 1982 een testament had opgemaakt (conclusie van antwoord, nrs. 11-17).

4.5.9.

De rechtbank overweegt als volgt. [erflater] heeft in artikel IV van zijn testament bepaald, kort gezegd, dat indien [gedaagden c.s.] weigeren aan de uitvoering van zijn testament mee te werken of enige schenking aan [eiseres] gedaan of enig beding van inbreng in gemeenschap en/of verblijving aan [eiseres] niet respecteren, en na aanmaning daarin nog steeds niet wensen te berusten, [gedaagden c.s.] en hun afstammelingen worden onterfd, waarna [eiseres] geldt als enig erfgenaam van [gedaagden c.s.] Een dergelijk beding, ook wel aangeduid als de Cautio Socini, waarbij het erfdeel van een erfgenaam wordt beperkt of de erfgenaam geheel wordt onterfd indien de erfgenaam zich verzet tegen het testament of enige andere rechtshandeling van erflater, is rechtsgeldig. Voor zover bedoeld verzet echter berust op de uitoefening van erfrechtelijke bevoegdheden, stuit het inroepen van de sanctie in het testament af op artikel 4:4 lid 1 BW . Het beding in het testament is immers nietig voor zover zij de strekking heeft een persoon te belemmeren in zijn vrijheid om bevoegdheden uit te oefenen die hem volgens Boek 4 BW met betrekking tot de nalatenschap toekomen (HR 20 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3329). De erfstelling in het testament van [erflater] is een voorwaardelijke in de zin van afdeling 4.5.5 BW: [gedaagden c.s.] zijn erfgenamen onder de ontbindende voorwaarde van het plegen van verzet zoals bedoeld in het testament en [eiseres] is erfgenaam onder de opschortende voorwaarde van bedoeld verzet.

4.5.10.

Eerst dient de vraag beantwoord te worden of [gedaagden c.s.] zich hebben verzet zoals omschreven in het testament. Zoals hiervoor is overwogen geldt als uitgangspunt dat de woning en inboedel aan [eiseres] toekomen op grond van het verblijvingsbeding (en het daaraan voorafgaande beding van inbreng in de TIGV) zoals opgenomen in het huwelijkscontract van [erflater] en [eiseres] . Volgens het testament is de sanctie van onterving ook gesteld op het niet respecteren, dan wel het niet meewerken aan de uitvoering van enig gemaakt inbreng- of verblijvingbeding ten gunste van [eiseres] . Beoordeeld dient dus te worden of [gedaagden c.s.] niet meewerken aan de uitvoering van beide laatstgenoemde bedingen.

4.5.11.

[gedaagden c.s.] hebben zoals gezegd in de Belgische procedure gevorderd, kort gezegd, de vernietiging van de verdeling (van de huwelijksgemeenschap [erflater] en [A] en de nalatenschap van [A] ) zoals zij die in augustus 2002 met [erflater] zijn overeengekomen en het opnieuw vereffenen en verdelen van beide gemeenschappen. In dit kader is van belang dat [gedaagden c.s.] in de Belgische procedure beslag hebben gelegd op de woning. [gedaagden c.s.] hebben in de namens hen in de Belgische procedure uitgebrachte dagvaarding het volgende gesteld (productie 1 [gedaagden c.s.] ):

“(…) 6.

Verzoekers betwisten dan ook op heden – onder voorbehoud van al hun rechten en zonder nadelige erkenning:

- De akte van verdeling afgesloten op 9 augustus 2002 en die het voorwerp is van bedrog;

- De ingevolge deze akte van verdeling tussengekomen verdeling van de huwgemeenschap [erflater] - [A] en van de nalatenschap van wijlen mevrouw [A] ;

Na de gerechtelijke vereffening en verdeling van de huwgemeenschap [erflater] - [A] zal moeten blijken welke vorderingen verzoekers hebben op wijlen de heer [erflater] en bijgevolg op diens nalatenschap.

(…)

8.

(…)

In deze procedure te gronde wordt (…) [eiseres] betrokken, gezien deze voorkomt als begunstigde krachtens diverse matrimoniale en testamentaire beschikkingen van wijlen (…) [erflater] , en het dus aangewezen is dat deze procedure tot vernietiging van de akte van verdeling van 9 augustus 2002 en tot gerechtelijke vereffening en verdeling van de huwgemeenschap [erflater] - [A] en van de nalatenschap [A] haar tegenstelbaar is.

(…)

Het is pas na afhandeling van de vereffening van de huwgemeenschap en [erflater] - [A] en van de nalatenschap [A] , dat er zal kunnen overgegaan worden tot samenstelling van het patrimonium en van de latere nalatenschap van wijlen de heer [erflater] , en tot uitvoering van zijn wilsbeschikkingen (…).

4.5.12.

[gedaagden c.s.] stellen in de onderhavige procedure in hun conclusie van antwoord, nr. 20-22:

“20. Kortom, van de woning is dan ook vooralsnog niet duidelijk a.) in hoeverre deze bij leven van erflater daadwerkelijk tot zijn vermogen behoorde, althans in hoeverre erflater daarover bij leven vrijelijk kon beschikken, en b.) in hoeverre de woning tot de nalatenschap van erflater behoorde, althans in hoeverre erflater hierover bij testament vrijelijk kon beschikken, waarbij van belang is dat de zonen een vordering hadden op erflater en thans hebben op de nalatenschap. Eerst indien de Belgische procedure doorlopen is en naar aanleiding daarvan is vastgesteld waaruit de benadeling bestaat, wordt ook duidelijk waarover de erflater bij leven dan wel bij testament kon beschikken en kan verder gegaan worden met de nalatenschap van erflater. (…)

(…)

21. Een en ander maakt dan ook dat al hetgeen door de weduwe gevorderd wordt (zowel in primair als in subsidiair verband) ter zake van de woning te [woonplaats] in België, en wel – kort gezegd – dat de woning haar toekomt op grond van de Belgische huwelijkse voorwaarden, haar de woning wordt toebedeeld op grond van de Belgische huwelijkse voorwaarden of dat de woning haar afgegeven dient te worden op grond van een legaat, niet mogelijk is en derhalve (in ieder geval vooralsnog) niet kan worden toegewezen, (…)

(…)

22. Hetzelfde heeft te gelden voor de inboedelgoederen. (…)

Ook hier zal derhalve nader onderzocht en vastgesteld dienen te worden in hoeverre [erflater] daadwerkelijk – zowel bij leven als bij testament – hierover kon beschikken. (…)”.

4.5.13.

Uit het voorgaande blijkt weliswaar, zoals [gedaagden c.s.] ten verweer aanvoeren, dat zij in strikt juridische zin enkel de vernietiging vorderen van de in 2002 overeengekomen verdeling van de huwelijksgemeenschap [erflater] en [A] en de nalatenschap van [A] , maar dit laat onverlet (zoals ook wel blijkt uit de hiervoor geciteerde passages uit de processtukken van [gedaagden c.s.] ) dat zij zich hiermee tevens feitelijk wel degelijk verzetten tegen de uitvoering van de tussen [erflater] . en [eiseres] overeengekomen inbreng- en verblijvingsbeding ten aanzien van de woning en inboedel. Uit de laatste geciteerde passages uit de processtukken van [gedaagden c.s.] blijkt duidelijk dat [gedaagden c.s.] met de vernietiging van de verdeling van 2002 tevens beogen te komen tot het opnieuw samenstellen van de nalatenschap van [erflater] Daarbij wensen [gedaagden c.s.] vanwege de door hen gevorderde vernietiging van de eerdere verdeling uit 2002 het uitsluitende eigendomsrecht van [eiseres] op de woning zoals dat voortvloeit uit het latere inbreng- en verblijvingsbeding (vooralsnog) niet te erkennen. Nu het door [erflater] ten gunste van [eiseres] in het huwelijkscontract opgenomen inbreng- en verblijvingsbeding ten aanzien van de woning en inboedel in feite mede zijn grondslag vindt in hetgeen [erflater] en [gedaagden c.s.] in 2002 zijn overeengekomen ten aanzien van de verdeling, kan het inroepen van de vernietigbaarheid van laatstgenoemde verdeling bezwaarlijk anders worden opgevat dan als het tevens niet respecteren van dit voornoemd inbreng- en verblijvingsbeding.

4.5.14.

In beginsel is hiervan de consequentie dat [gedaagden c.s.] en hun afstammelingen hiermee zijn onterfd en [eiseres] enig erfgenaam is van [erflater] kwam als testateur de vrijheid toe om in deze zin voorwaardelijk over zijn nalatenschap te beschikken. Zoals hiervoor overwogen vindt deze vrijheid zijn begrenzing in artikel 4:4 lid 1 BW . Niet gebleken is echter dat de sanctie van onterving op verzet van [gedaagden c.s.] tegen het inbreng- en/of verblijvingsbeding, [gedaagden c.s.] op enigerlei wijze belemmeren in de uitoefening van hun bevoegdheden ten aanzien van de nalatenschap van [erflater] Het voorgaande laat immers onverlet dat [gedaagden c.s.] de mogelijkheid hebben – naast de uitoefening van andere hen toekomende bevoegdheden voortvloeiend uit Boek 4 BW ten aanzien van de nalatenschap van [erflater] – om een beroep te doen op de legitieme portie (artikel 4:63 e.v. BW ).

Evenmin kan worden geconcludeerd dat [gedaagden c.s.] worden belemmerd in enige bevoegdheid ten aanzien van de nalatenschap van [A] . Voor zover de sanctie zoals opgenomen in het testament van [erflater] , [gedaagden c.s.] belemmert in hun beroep op vernietigbaarheid van de in 2002 overeengekomen verdeling wegens bedrog, dwaling of benadeling, geldt dat dit geen specifiek erfrechtelijke bevoegdheid is in de zin van Boek 4 BW.

4.5.15.

Uit het voorgaande volgt dat de door [eiseres] primair onder XII gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is aldus dat [gedaagden c.s.] en hun afstammelingen geen erfgenamen zijn in de nalatenschap van [erflater] en dat [eiseres] enig erfgenaam is van [erflater] Deze vordering van [eiseres] zal worden afgewezen voor zover het door haar gewenste declaratoir tevens ertoe strekt dat [gedaagden c.s.] “niets toekomt uit” de nalatenschap van [erflater] Zoals hiervoor opgemerkt hebben [gedaagden c.s.] de mogelijkheid om een beroep te doen op hun legitieme portie. In dat geval dient hun vordering uit hoofde van de legitieme portie te worden vastgesteld conform artikel 4:65 BW en zijn zij schuldeiser van de nalatenschap van [erflater] (artikel 4:7 lid 1 onder g BW ). Aldus kan op dit moment niet worden gezegd dat [gedaagden c.s.] niets toekomt uit de nalatenschap van [erflater]

4.6.

Slotsom

4.6.1.

De primaire vordering van [eiseres] , onder X, XI en XII, is toewijsbaar zoals hierna verwoord in het dictum. De rechtbank komt daarmee niet toe aan de beoordeling van de overige (subsidiaire) vorderingen van [eiseres] .

4.6.2.

Alle partijen in dit geding hebben gevorderd de wederpartij in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank zal dan ook conform de hoofdregel van artikel 237 Rv [gedaagden c.s.] en [gedaagde 1] als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten veroordelen. Voor veroordeling in de integrale proceskosten zoals door [eiseres] gevorderd ontbreekt een grondslag. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] zullen conform het liquidatietarief worden begroot op:

dagvaardingen: € 319,42 (€ 81,10, € 81,10, € 79,47 en € 77,75)

vast recht: € 285,00

advocaatkosten: € 1.356,00 (3 punten tarief II, € 452,-- per punt)

Totaal: € 1.960,42.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

verklaart voor recht dat de woning aan de [adres] te [woonplaats] , België in volle eigendom aan [eiseres] toebehoort,

5.2.

verklaart voor recht dat de zich in de onder 5.1. genoemde woning bevindende inboedelzaken (daaronder mede begrepen boeken, schilderijen en kunstvoorwerpen) in volle eigendom aan [eiseres] toebehoren,

5.3.

verklaart voor recht dat [gedaagden c.s.] en hun afstammelingen in de nalatenschap van hun vader [erflater] geen erfgenamen zijn en dat [eiseres] enige erfgename is van de gehele nalatenschap van [erflater] ,

5.4.

veroordeelt [gedaagden c.s.] en [gedaagde 1] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.960,42,

5.5.

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

5.6.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Beens, mr. H. Phaff en mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2016.

type: JFB

coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature