U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Beëindiging Ziektewetuitkering, standaard, ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 15/6080

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.M.J. Schrijver),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

(gemachtigde: Y. Huisman).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per 19 juni 2015 beëindigd.

Bij besluit van 15 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft zich op 19 mei 2014 arbeidsongeschikt gemeld voor zijn werk als chauffeur industriële reiniging voor ruim 42 uur per week vanwege een gebroken enkel als gevolg van een bedrijfsongeval. Bij besluit van 7 augustus 2014 is door verweerder aan hem per 21 mei 2014 een ZW-uitkering toegekend, omdat eisers (ex-)werkgever bij verweerder heeft gemeld dat eiser met ingang van 19 mei 2014 ziek is en dat per die datum ook het dienstverband is verbroken.

Op 20 april 2015 heeft een eerstejaars ZW-beoordeling plaatsgevonden, wat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ beschreven besluitvorming.Ter zitting heeft eiser verteld dat hij bezig is om als zelfstandig scheepsmakelaar aan de slag te gaan.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de beslissing dat de ZW-uitkering van eiser met ingang van 19 juni 2015 wordt beëindigd, gehandhaafd omdat eiser per

18 mei 2015 in staat wordt geacht meer dan 65% van het loon te verdienen dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op verzekeringsgenees-kundige en arbeidskundige rapportages, die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.

3. Eiser voert in beroep – samengevat – aan dat zijn beperkingen zijn onderschat. Er hadden meer beperkingen moeten worden aangenomen, waaronder een urenbeperking. Hij lijdt aan CRPS/dystrofie van zijn linkerenkel en -voet en heeft daar veel pijn aan. Eiser gebruikt veel medicatie die bijwerkingen hebben als slecht kunnen concentreren, vergeetachtigheid, laag reactievermogen en evenwichtsstoornissen. Door zijn klachten en door de medicatie is eiser ernstig vermoeid. Zijn betoog onderbouwt eiser met een brief van 14 januari 2016 van pijnspecialist drs. H.P. van Driel (pijnspecialist) en met een brief van 11 januari 2016 van huisarts A.J.J. Link (huisarts) met bijlagen. Bij gegrondverklaring van zijn beroep verzoekt eiser om schadevergoeding aan hem toe te kennen.

4.1

Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel geldt dat indien de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, hij recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.

Ingevolge artikel 19ab ZW, voor zover hier van belang, wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, als bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

4.2

Aan het einde van die periode van 52 weken - zoals genoemd onder 4.1 - dient door het UWV een zogenaamde ‘eerstejaars ZW beoordeling’ plaats te vinden, naar analogie van de keuring in het kader van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per datum einde wachttijd, dat wil zeggen: theoretische schatting met toepassing van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheids-wetten, en met gebruikmaking van het Claim-Beoordelings en BorgingsSysteem (CBBS). In plaats van de geschiktheid voor de eigen arbeid (zoals aan de orde in het kader van de ZW) moet bij de toepassing van het nieuwe artikel l9aa van de ZW door het UWV worden getoetst op geschiktheid voor gangbare (algemeen op de arbeidsmarkt voorkomende) arbeid.

5. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze rapportages op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapportages en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of de medische beoordeling onjuist is. Dit volgt uit artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht . Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een medicus noodzakelijk. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals de uitspraak van 29 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4449.

6. De primaire verzekeringsarts V. van der Linden heeft de dossiergegevens bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur. Deze verzekeringsarts heeft zijn bevindingen neergelegd in zijn rapportage van 28 april 2015 en de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep N. Khalid heeft, volgens zijn rapportage van 27 juli 2015, dossierstudie verricht (in welk dossier zich onder meer informatie van de behandeld sector bevond, zoals de brief van 29 mei 2013 van de psychiater, de brief van 21 februari 2014 van de pijnspecialist, de brief van 13 maart 2015 van de huisarts en de brief uit 2015 van de orthopeed), de hoorzitting bijgewoond en de door eiser op de hoorzitting overgelegde informatie van 16 juli 2015 van de pijnspecialist in zijn heroverweging meegenomen. Op 2 maart 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader gerapporteerd, waarbij hij de beroepsgronden bespreekt en ingaat op de door eiser in beroep nog overgelegde (medische) stukken.

7.1

De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoet aan de genoemde criteria van de CRvB. De verzekeringsartsen hebben een zorgvuldig onderzoek verricht, waarbij eiser door de primaire verzekeringsarts is onderzocht en eiser tijdens de hoorzitting heeft gesproken met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarnaast hebben de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) alle beschikbare informatie in hun beoordeling betrokken. Tot slot hebben de verzekeringsartsen hun beoordeling inzichtelijk gemotiveerd, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de onderbouwde conclusie komt dat de medische grondslag van het primaire besluit juist is. Voor wat betreft dat wat eiser op zitting nog naar voren heeft gebracht over het niet nakomen van beloftes door verweerder overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft opgemerkt dat door verweerder aan hem een re-integratietraject is aangeboden waar hij graag gebruik van wilde maken. Tot op heden is dit echter nog steeds niet gebeurd. De rechtbank kan hier geen oordeel over geven omdat informatie hierover in het dossier ontbreekt. Zij kan zich echter voorstellen dat in het geval een dergelijke afspraak met eiser is gemaakt, deze niet tot uitvoering is gekomen omdat de ZW-uitkering inmiddels is beëindigd. Verder heeft eiser verteld dat met hem was afgesproken dat hij gebeld zou worden over de uitslag van de beoordeling, wat volgens eiser niet is gebeurd. Daardoor heeft hij via de sms van zijn (ex-)werkgever moeten horen dat zijn ZW-uitkering werd beëindigd en ontving hij het besluit pas een week later. Dit heeft eiser geraakt. De rechtbank kan invoelen dat dit voor eiser bijzonder vervelend moet zijn geweest. Als het zo is gegaan, verdient dit zeker geen schoonheidsprijs, maar het kan niet tot het oordeel leiden dat het onderzoek in bezwaar als onzorgvuldig moet worden aangemerkt.

7.2

De rechtbank ziet ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Uit de beide rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij kennis heeft genomen van de bij eiser vastgestelde CRPS/dystrofie, de door eiser naar voren gebrachte klachten en de door eiser gebruikte medicatie. In zijn aanvullende rapport van 2 maart 2016 beschrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en onderbouwd waarom de door eiser in beroep nog overgelegde brief van 14 januari 2016 van de pijnspecialist en de brief van 11 januari 2016 van de huisarts met daarbij correspondentie van de neuroloog en de pijnspecialist niet tot een andere beoordeling leidt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt op dat er geen sprake is van nieuwe medische feiten en licht toe dat met de door eiser in zijn beroepschrift genoemde beperkingen al rekening is gehouden in de FML van 28 april 2015. Hij merkt verder op dat de door eiser ervaren subjectieve klachten, die volgens eiser niet aansluiten bij de ernst en de mate van de aangenomen beperkingen in de FML, wel het uitgangspunt zijn van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling maar niet bepalend zijn voor de mate en ernst van de aangenomen beperkingen. De rechtbank is het hier mee eens.

Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen in de FML en vindt dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, kan verder op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.

8.1

Eiser heeft ten aanzien van het arbeidskundige onderzoek geen specifieke beroepsgronden aangevoerd, anders dan dat hij vanwege medische redenen daartoe niet in staat is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep F. Meijer acht eiser ongeschikt voor de maatmanfunctie van chauffeur industriële reiniging en heeft, volgens de rapportage van 15 oktober 2015, eiser in staat geacht de functies ‘Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), ‘Inpakker’ (SBC-code 111190) en ‘Samensteller elektrotechnische apparatuur’ (SBC-code 267050) te verrichten. Met de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 oktober 2015, gelezen in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapportages en de gegevens uit het CBBS, is voldoende gemotiveerd dat de voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiser zoals omschreven in de FML van 28 april 2015. Uitgaande van de juistheid van de FML is de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen in medisch opzicht voor eiser geschikt zijn, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten.

8.2

Aan de hand van de geselecteerde functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de verdiencapaciteit van eiser bepaald. Hierop heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op 76,04 %, dus meer dan 65% van het maatmaninkomen.

9. Het bestreden besluit is daarmee van een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag voorzien. Nu verweerder op basis hiervan eiser op goede gronden met ingang van 18 mei 2015 in staat heeft geacht meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen, heeft verweerder terecht de ZW-uitkering van eiser met ingang van 19 juni 2015 beëindigd.

10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Nu het beroep ongegrond is, bestaat evenmin aanleiding voor het toekennen van een schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2016.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature