Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Milieurecht; opnemen voorschriften onder een verleende omgevingsvergunning voor een visfabriek, die betrekking heeft op diverse wijzigingen van de inrichting, waaronder de geurbehandelingsinstallatie.

Uitspraak



RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 14/5586

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 september 2015 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 1a

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigden: mr. J. Groot en F. Vossen),

en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht, verweerder,

(gemachtigden: mr. G.A.M. Bellomo, ing . J.W. Koops en ing. A. Schakel).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 augustus 2014 (het bestreden besluit) waarbij verweerder, met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aan eiseres een omgevingsvergunning heeft verleend voor de inrichting op het perceel [adres] te [vestigingsplaats] (het perceel).

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2015. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen de gelegenheid te geven tot overeenstemming te komen met betrekking tot het bij de omgevingsvergunning behorende voorschrift 8.1.3. Van deze mogelijkheid hebben partijen gebruik gemaakt. Verweerder heeft bij brief van 17 juli 2015 gemeld dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen betreffende het wijzigen van voorschrift 8.1.3.

Ter zitting hebben partijen gemeld akkoord te zijn met het achterwege laten van een tweede zitting. De rechtbank heeft het onderzoek op 29 juli 2015 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Eiseres heeft op 4 oktober 2013 een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning (een revisievergunning) die betrekking heeft op diverse wijzigingen van de inrichting, waaronder de geurbehandelingsinstallatie.

1.2.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder, na ontvangst van aanvullende informatie, de aanvraag ingewilligd en een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de inrichting op het perceel.

1.3

De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten:

- bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a,

- het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, en

- milieu als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e (ten tweede),

van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

2. De rechtbank stelt vast dat de verleende omgevingsvergunning voor zover deze betrekking heeft op de activiteiten bouwen en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met de bestemming, niet in geschil is. De gronden van het beroep zien op bij de vergunning opgenomen voorschriften 8.1.1, 8.1.2 en 8.1.3. Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgrond ten aanzien van voorschrift 8.1.2. ingetrokken. Na de zitting hebben partijen voorts overeenstemming bereikt over een wijziging van voorschrift 8.1.3, zodat de rechtbank dit aangepaste voorschrift - zoals ter zitting besproken - zelf voorziend zal vaststellen (zie rechtsoverweging 8). Gelet op het voorgaande zal de rechtbank hierna ingaan op de vraag of verweerder voorschrift 8.1.1 in redelijkheid aan het bestreden besluit heeft kunnen verbinden.

3. Het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift 8.1.1 luidt als volgt:

De geuremissie van de naar de buitenlucht afgevoerde (gereinigde) lucht van de luchtbehandelingsinstallatie mag maximaal 3 • 106 Europese geureenheden (ouE) per uur bedragen.

4. Eiseres heeft ten aanzien van voorschrift 8.1.1 betoogd dat niet langer in geschil is dat verweerder een emissienorm in het voorschrift mocht opgenomen (in plaats van te volstaan met het opnemen van een immissienorm). Verder heeft eiseres ter zitting gemeld dat zij instemt met het uitgangspunt van verweerder dat zoveel mogelijk een norm per bron wordt gesteld in plaats van een norm voor de totale geuremissie van de inrichting. Eiseres blijft wel van mening dat de opgelegde geurnorm te streng is, omdat het geurfilter van de luchtbehandelingsinstallatie nieuw was ten tijde van de verrichte metingen voor het geuronderzoek. De waarden die toen gehaald werden zijn nu niet meer bereikbaar volgens eiseres.

5. Door een norm op te nemen voor de luchtbehandelingsinstallatie heeft verweerder willen voorkomen dat een ongewenste en te ruime emissie wordt toegestaan. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het geuronderzoek van PRA Odeurnet BV van februari 2014 - dat in opdracht van eiseres is uitgevoerd - onderdeel uitmaakt van de aanvraag. Verder heeft verweerder uiteengezet dat de ventilatielucht van de proceshal en de ventilatielucht van de tanks en de processen in de proceshal worden behandeld in de luchtbehandelingsinstallatie en geëmitteerd via een schoorsteen. Omdat de luchtbehandelingsinstallatie is voorzien van een koolfilter, moet de kool af en toe worden vervangen, om een goede filterwerking te behouden. Verweerder heeft ter zitting betwist dat (alleen) is gemeten toen de luchtbehandelingsinstallatie net in gebruik was genomen. Tot slot heeft verweerder gemeld dat er in de loop der tijd vier metingen zijn verricht bij de luchtbehandelingsinstallatie en dat de hoogst gemeten waarde als norm in voorschrift 8.1.1 is opgenomen.

6. Op grond van artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo - voor zover hier van belang - worden aan een omgevingsvergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. De aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd.

7. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo , gelezen in samenhang met artikel 2.14 van de Wabo , aan een omgevingsvergunning de voorschriften moeten worden verbonden die nodig zijn met het oog op de bescherming van het milieu. De rechtbank stelt vast dat uit de rapportage van PRA Odeurnet BV van

13 februari 2014 (de rapportage) volgt dat in 2013 en 2014 verschillende geurmetingen zijn verricht. In de rapportage is - op basis van de verschillende metingen van de emissie van de luchtbehandelingsinstallatie - een geuremissie van 3,0 • 106 ouE per uur representatief gesteld voor de aangevraagde situatie, omdat dit de hoogst gemeten waarde is aan de huidige luchtbehandelingsinstallatie. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling van eiseres dat in voorschrift 8.1.1 een te strenge norm is opgenomen. Omdat over verschillende maanden meerdere metingen zijn verricht, kan de stelling van eiseres dat alleen is gemeten toen het koolstoffilter nog helemaal nieuw was, niet slagen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiseres haar stelling niet heeft onderbouwd, terwijl verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld dat ook het afgelopen jaar controlemetingen zijn uitgevoerd en dat hierbij geen overschrijding is geconstateerd. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het de verantwoordelijkheid van eiseres is dat het koolstoffilter naar behoren werkt en daartoe zo nodig tijdig wordt vervangen.

8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voorschrift 8.1.1 in redelijkheid aan de omgevingsvergunning kunnen verbinden. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.

9. De rechtbank beslecht de aan haar voorgelegde geschillen zo definitief mogelijk. Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over de te wijzigen formulering van voorschrift 8.1.3 ziet de rechtbank aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaalt dat voorschrift 8.1.3 wordt vernietigd en op de volgende door partijen voorgestelde en onderschreven wijze wordt aangepast:

Bij gevalideerde milieuklachten over geuroverlast (zie hieronder) dient vergunninghouder onderzoek te verrichten naar:

o de oorzaak van de klachten;

o de mogelijkheden om de aan deze klachten gerelateerde geuroverlast te voorkomen en;

o dient vergunninghouder (behoudens indien aan de emissie- en immissienormen wordt voldaan), maatregelen te nemen die de oorzaak van de geconstateerde geuroverlast wegnemen.

De voorwaarden die gelden voordat het bovenstaand onderzoek dient te worden uitgevoerd, zijn:

o Er is sprake van een aanhoudend, structureel en valide klachtenpatroon als gevolg van geuroverlast veroorzaakt door de inrichting, over een periode van minimaal één week.

o De geuroverlast wordt ervaren bij woningen van derden, buiten de contour zoals bedoeld in voorschrift 8.1.2.

o Bij de behandeling van de klachten wordt door de overheid gehandeld conform het stappenplan uit paragraaf 4.2 van de Handleiding geur industrie.

De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover vernietigd.

10. Omdat de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan haar het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Daarnaast bestaat er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De proceskosten, berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, komen voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit voor zover daaraan het voorschrift 8.1.3. is verbonden;

bepaalt dat voorschrift 8.1.3. komt te luiden op de wijze zoals opgenomen in rechtsoverweging 8;

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan eiseres te vergoeden;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in ’t Veld, voorzitter, en mr. drs. S. Lanshage en mr. B. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. J.C. van Vuren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2015.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature