Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Civiel recht. Bodemzaak. Welke maatstaf dient te worden aangelegd ter bepaling of aanspraak bestaat op schadevergoeding in de zin van artikel 6:108 lid 1 aanhef en sub a BW ? Schade door het derven van levensonderhoud voor nabestaande echtgenoot.

Uitspraak



65608 / HAZA 01-434 datum vonnis: 15 augustus 2002

RECHTBANK MAASTRICHT

sector civiel recht, enkelvoudige kamer

Vonnis in de zaak van:

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] , eiser,

procureur: mr. E.J.J.M. Kneepkens,

tegen

de naamloze vennootschap ROYAL NEDERLAND N.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam, gedaagde,

procureur: mr. Ch.M.E.M. Paulussen.

Het verloop van het geding

Partijen worden tevens aangeduid als respectievelijk ' [eiser] ' en 'Royal'. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:

de dagvaarding van 23 april 2001;

de conclusie van eis, tevens akte overlegging producties, met producties; de conclusie van antwoord;

de conclusie van repliek tevens akte vermeerdering van eis, met producties; de conclusie van dupliek, met producties.

1 De feiten

1.1

Op 24 augustus 1999 heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen een bij Royal verzekerde veegwagen en de fietser, mevrouw [naam echtgenote] , de echtgenote van [eiser] . Als gevolg van de verwondingen is [naam echtgenote] ter plaatse overleden. Zij was 24 jaar.

1.2

Royal heeft de aansprakelijkheid van het ongeval erkend en heeft de niet verzekerde begrafeniskosten voldaan.

2 Het geschil

2.1

De vordering van [eiser] luidt na vermeerdering van zijn eis - verkort weergegeven - om bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Royal te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden alle geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het wijlen [naam echtgenote] overkomen ongeval, in totaal ten bedrage van € 462.568,16, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, vanaf de datum van het ongeval tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede

om aan [eiser] te vergoeden alle eventueel verschuldigde heffingen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over voornoemd bedrag, en voorts Royal te veroordelen in de proceskosten.

2.2

Daaraan legt [eiser] uiteindelijk in essentie het volgende ten grondslag:

- [eiser] heeft een schadevergoedingsrecht voor het derven van levensonderhoud, die gebaseerd is op het bestaan van een behoefte. Onder behoefte wordt verstaan datgene dat materieel benodigd is teneinde een bepaalde levensstandaard te kunnen voeren. Niet geldt de behoeftigheidvereiste als genoemd in artikel 6:108 lid 1 aanhef en sub c BW, te weten dat de nabestaande redelijkerwijze niet voldoende in zijn levensonderhoud kan voorzien.

- [eiser] is door het wegvallen van de draagkracht van [naam echtgenote] in een financieel gezien slechtere positie gekomen. Met enkel zijn eigen inkomen kan [eiser] niet dezelfde levensstandaard als voor het ongeval voeren. Deze schade bedraagt€ 456.786,-.

- Ook indien voor schade als de onderhavige de eis van behoeftigheid zou moeten worden gesteld, hetgeen niet het geval is, heeft [eiser] aanspraak op schadevergoeding. In de situatie voor het ongeval deelden [eiser] en diens echtgenote de vaste lasten samen. Na het overlijden van [naam echtgenote] zijn de vaste lasten volledig voor rekening van [eiser] gekomen. Dit brengt met zich dat [eiser] van zijn inkomen minder geld beschikbaar heeft voor de variabele kosten, waardoor een aanzienlijk financieel tekort ontstaat.

- [eiser] heeft aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van

€ 4.993,07, waaronder een bedrag is begrepen van€ 2.530,- in verband met een actuariële berekening.

- Tevens heeft [eiser] aanspraak op vergoeding van materiële schade, in totaal ad€ 789,09.

2.3

Royal voert gemotiveerd verweer.

3 De beoordeling

3.1

Royal heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis, zodat recht zal worden gedaan op de vermeerderde eis.

Deze vermeerdering van eis ziet op door [eiser] gevorderde materiële schade ten bedrage van€ 789,09. Royal heeft deze schade bij dupliek erkend en stelt deze schade inmiddels te

hebben vergoed. Royal heeft echter geen bewijsstukken van deze betaling overgelegd. Royal wordt in de gelegenheid gesteld dit alsnog te doen. Om praktische redenen dient Royal deze stukken in te sturen, zowel aan de rechtbank als aan [eiser] , uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan de te houden comparitie van partijen. Op dit laatste punt komt de rechtbank hieronder nog nader terug.

Tevens maakt [eiser] aanspraak op vergoeding van wettelijke rente over voornoemd bedrag. Ten onrechte stelt Royal zich op het standpunt dat deze rente niet verschuldigd zou zijn omdat [eiser] niet eerder aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van deze kosten. Deze materiële schade is echter het directe gevolg van, en ontstaan is ten tijde van, het ongeval, zodat de wettelijke rente hierover van rechtswege verschuldigd vanaf het moment van het ongeval tot aan het moment van betaling. De wettelijke rente zal derhalve worden toegewezen.

3.2

Partijen houdt onder meer verdeeld de vraag welke maatstaf dient te worden aangelegd ter bepaling of aanspraak bestaat op schadevergoeding in de zin van artikel 6:108 lid 1 aanhef en sub a BW. Met andere woorden welke criteria gelden teneinde te bepalen of als gevolg van het overlijden van de echtgenoot sprake is van schade door het derven van levensonderhoud voor de nabestaande echtgenoot.

3.3

De schade bestaat uit het verschil tussen het gederfde onderhoud - zolang het zonder voortijdig overlijden zou zijn verstrekt- en de middelen tot levensonde houd waarover de gerechtigde na het overlijden beschikt. Voor het bestaan van een vorderingsrecht is niet van belang of de nabestaande reeds ten tijde van het overlijden door de overledene werd onderhouden.

Anders dan [eiser] stelt, is bij de bepaling of er aanspraak is op schadevergoeding op grond van artikel 108 lid 1 aanhef en sub a BW wel degelijk de behoefte van de nabestaande van belang. Weliswaar wordt afgezien van lid 1 aanhef en sub c in artikel 6:108 BW niet expliciet verwezen naar het vereiste van behoefte, maar blijkens de Parlementaire Geschiedenis is het niet de bedoeling op dit punt afte wijken van het oude recht (artikel 1406 oud BW ) waarin deze eis werd gesteld, ook in geval van aanspraken van de nabestaande echtgenoot. In het begrip 'derven van levensonderhoud', zoals opgenomen in de aanhef van lid 1 van artikel 6:108 BW ligt ook besloten dat de omvan g-van de schadevergoeding afhankelijk is van zowel de hypothetische draagkracht van de overledene, zoals deze zich zonder ongeval naar waarschijnlijkheid verder ontwikkeld zou hebben en de feitelijke behoefte van de nabestaande, zoals deze zich na het overlijden, onder invloed van alle omstandigheden (inclusief alle hem toekomende baten), verder ontwikkelt.

De Hoge Raad zette in zijn arrest van 4 februari 2000 (NJ 2000/600) de onder het oude recht

ontwikkelde rechtspraak voort, dat het recht op schadevergoeding krachtens artikel 6:108 BW in zoverre is beperkt dat geen recht op schadevergoeding bestaat voorzover er bij de nabestaande, gezien zijn financiële omstandigheden en de stand waarin hij leeft, ondanks deze schade geen sprake is van behoefte. Anders dan [eiser] stelt, heeft deze beslissing van de Hoge Raad niet uitsluitend betrekking op een uitkering uit hoofde van een levensverzekering. Integendeel, de Hoge Raad heeft uitdrukkelijk geoordeeld dat bij het bepalen van de behoefte van de nabestaande diens gehele financiële positie in aanmerking dient te worden genomen en dat daarbij óók rekening moet worden gehouden met een eventuele uitkering uit hoofde van een levensverzekering.

Tot slot zij bedacht dat behoefte een relatief begrip is, zodat derhalve rekening moet worden gehouden met de maatschappelijke kring waartoe de overledene en de nabestaande behoorde en met de stand waarin de nabestaande gewend was te leven.

3.4

Het voorgaande leidt er toe dat, teneinde vast te stellen of sprake is van schade aan de zijde van [eiser] , bepalend is in welke mate [eiser] door het wegvallen van [naam echtgenote] levensonderhoud derft en dat vervolgens vastgesteld dient te worden in welke mate de middelen tot levensonderhoud waarover [eiser] na het overlijden beschikt, de behoefte aan vergoeding van levensonderhoud beperkt. Het verschil is de schade. Het gederfde levensonderhoud bestaat uit de variabele lasten (eten, kleding en dergelijke) onder aftrek van het eigen aandeel van de overledene daarin en voorts uit de vaste lasten (woonlasten, energiekosten en dergelijke) zonder aftrek, aangezien deze lasten slechts in geringe mate een wijziging ondergaan door het wegvallen van de overledene.

3.5

Royal betwist dat, gezien de financiële positie van [eiser] , sprake is van behoefte in de zin van artikel 6:108 lid 1 aanhef en sub a BW. Het ligt op de weg van [eiser] om zijn behoefte te stellen en zonodig te bewijzen. Er wordt des te meer gewicht aan de stelplicht van [eiser] toegekend omdat, gelet op het inkomen van beide echtelieden ten tijde van het ongeval, minst genomen niet aannemelijk is dat [naam echtgenote] in het levensonderhoud van [eiser] voorzag. Immers, het inkomen van [eiser] bedroeg volgens de stellingen van [eiser]

€ 25.214,= bruto per jaar, terwijl [naam echtgenote] , zoals onweersproken door Royal is

gesteld, een netto bedrag van€ 7.000 per jaar verdiende. Derhalve dient [eiser] omstandigheden te stellen waaruit valt afte leiden dat in de toekomst- het ongeval weggedacht - [naam echtgenote] wel in het levensonderhoud van [eiser] zou hebben voorzien.

[eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de situatie zonder ongeval [naam echtgenote] (gedeeltelijk) in het levensonderhoud van [eiser] zou zijn gaan voorzien. De enkele omstandigheid dat [naam echtgenote] met succes een studie Milieubeleidswetenschappen had afgerond en al dan niet kans maakte om op korte termijn een vaste (fulltime) dienstbetrekking te krijgen- hetgeen door Royal wordt betwist- rechtvaardigt immers nog niet de conclusie dat zij in het onderhoud van [eiser] zou zijn gaan voorzien.

[eiser] heeft er slechts mee volstaan, overigens zonder overlegging van bewijsstukken terzake, aan te geven wat zijn inkomen bedroeg ten tijde van het overlijden van zijn echtgenote. [eiser] gaat er daarbij bovendien volledig aan voorbij dat ook ten aanzien van zijn eigen inkomen rekening zal dienen te worden gehouden met salarisverhogingen en promoties. Dat het inkomen van [eiser] sinds het ongeval tot op heden is gestegen, maar ook in de toekomst nog zal toenemen is aannemelijk, te meer daar [eiser] ten tijde van het overlijden van zijn echtgenote aan het begin van zijn loopbaan stond; hij was immers op dat moment pas 26 jaar. [eiser] heeft voorts nagelaten te stellen, laat staan te bewijzen, of en zo ja, in welke mate hij afgezien van zijn inkomen over middelen van levensonderhoud beschikt

en wat ten aanzien van zijn financiële positie de redelijke verwachtingen voor de toekomst zijn. Ook na uitdrukkelijke uitnodiging hiertoe door Royal, heeft [eiser] nagelaten zijn stellingen nader te onderbouwen. Onder deze omstandigheden zal de vordering ter zake van gederfd levensonderhoud als onvoldoende onderbouwd niet kunnen worden toegewezen, behoudens het aandeel van [naam echtgenote] in de vaste lasten van het huishouden. Zoals hiervoor reeds opgemerkt, geldt ten aanzien van de vaste lasten van het huishouden immers als uitgangspunt dat deze slechts marginaal afnemen door het wegvallen van de overledene, zodat in beginsel aannemelijk is dat [eiser] als gevolg van het overlijden van [eiser] schade lijdt, althans heeft geleden, doordat deze vaste lasten geheel voor zijn rekening komen, althans zijn gekomen.

3.6

De begroting van de schade wegens het verloren gaan van het aandeel van [naam echtgenote] in de vaste lasten van het huishouden dient zoveel mogelijk concreet te geschieden. Derhalve zal [eiser] moeten aangeven wat de vaste lasten van het huishouden waren en thans zijn, alsmede in welke mate [naam echtgenote] aan deze vaste lasten een bijdrage leverde. Voorts dient hij inzage te geven in zijn financiële situatie, zijn opleiding en zijn toekomstverwachtingen. Immers, van belang is het inkomen van [eiser] te vergelijken met de fictieve inkomensontwikkeling van [naam echtgenote] , teneinde in te schatten in hoeverre [naam echtgenote] aan de vaste lasten zou hebben bijgedragen. In dit verband is tevens relevant of [eiser] inmiddels een nieuwe partner heeft, althans of en zo ja, sinds wanneer hij met iemand een gezamenlijke huishouding voert. [eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld voornoemde informatie te verstrekken.

De rechtbank acht het, gezien de jonge leeftijd van [eiser] ten tijde van het ongeval en de daarmee gepaard gaande verwachting dat hij op enige moment wederom zijn leven en daarmee ook zijn huishouden met iemand zal gaan delen, redelijk de looptijd van deze schadepost te beperken tot maximaal 10 jaar.

[eiser] dient er vanuit te gaan dat de eventueel aan hem toekomende schadevergoeding gering zal zijn in verhouding tot zijn forse vordering. Dit is het gevolg van het wettelijk systeem waarin, hoe teleurstellend ook, geen ruimte bestaat voor financiële compensatie voor het leed dat een nabestaande is berokkend.

3.7

De rechtbank zal een comparitie van partijen gelasten, teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen voornoemde informatie te verschaffen alsmede om de mogelijkheden van een minnelijke regeling te beproeven. Overigens kunnen partijen er vanzelfsprekend voor kiezen de kwestie verder onderling uit te onderhandelen nu de rechtbank daarvoor alle instrumenten heeft aangereikt.

3.8

De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3.9

Ter vermijding van misverstanden wijst de rechtbank er op dat krachtens het bepaalde in lid 2 van artikel 337 (nieuw) Rv. hoger beroep van de ze uitspraak eerst open staat gelijk met hoger beroep tegen het eindvonnis.

4 De beslissing

De rechtbank:

alvorens verder te beslissen,

gelast partijen, in gezelschap van hun raadslieden, in persoon respectievelijk deugdelijk vertegenwoordigd, te verschijnen voor een nader te benoemen rechter-commissaris in één van de zalen van de rechtbank aan het St. Annadal 1 te Maastricht, teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen inlichtingen te verschaffen alsmede om een schikking te beproeven, een en ander als hiervoor in rechtsoverweging 3.7 weergegeven;

dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald zodra de raadslieden van partijen de verhinderdata van alle betrokkenen aan de rechtbank hebben gemeld. Dit dient uiterlijk donderdag 12 september 2002 te zijn geschied;

stukken waarvan partijen zich ter comparitie willen bedienen, dienen zij uiterlijk veertien dagen vóór de comparitiedag in afschrift aan de wederpartij en de rechtbank toe te zenden;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.G. Beyer-Lazonder, rechter-plaatsvervanger, en uitgesproken ter

openbare terechtzitting van 15 augustus 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature