Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11113559 \ CV EXPL 4-2602
Vonnis in kort geding van 22 augustus 2024
in de zaak van
[eiser] ,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.T.J. Poell,
tegen
O-I NETHERLANDS B.V.,
te Maastricht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: O-I,
gemachtigde: mr. J.A.M.G. Vogels.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 17;
- de kennisgeving van vrijwillige verschijning van O-I;- de producties 1 tot en met 19 van O-I; - de mondelinge behandeling van 13 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt; - de voortzetting van de mondelinge behandeling op 8 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en waarbij O-I een pleitnota heeft voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
[eiser] is op 20 november 1989 in dienst getreden van de rechtsvoorgangster van O-I. Vanaf 1 november 1991 is [eiser] bij O-I werkzaam als zgn. EMECO specialist continu.
2.2.
[eiser] maakt bij O-I onderdeel uit van het EMECO Team en verrichtte tot 15 januari 2024 zijn werkzaamheden in vijfploegendiensten - bestaande uit ochtend-, middag- of nachtdienst - afgewisseld met dagdiensten.
2.3.
[eiser] is daarnaast lid van de OR van O-I, lid van de COR van O-I, secretaris van de commissie VGP (Veiligheid, Gezondheid en Preventie) en hij is kaderlid van vakbond FNV. Ten aanzien van deze functies moet [eiser] door O-I gefaciliteerd worden. Voor het jaar 2024 gaat dat om 66 dagen.
2.4.
Bij e-mail van 26 september 2023 heeft de heer [naam leidinggevende] van O-I (de leidinggevende) aan het EMECO Team het concept toerrooster 2024 toegestuurd. Vervolgens heeft de leidinggevende bij e-mail van 31 oktober 2023 het definitieve toerrooster toegestuurd aan het EMECO Team. Op basis van deze roosters zou [eiser] vanaf 15 januari 2024 zijn werkzaamheden alleen in dagdiensten gaan verrichten.
2.5.
Bij e-mail van 12 november 2023 heeft [eiser] aan O-I te kennen gegeven het niet eens te zijn met de wijziging. Partijen en hun gemachtigden hebben hierna met elkaar gecorrespondeerd. Dit heeft niet geleid tot een oplossing van het geschil.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, O-I bij wege van voorlopige voorziening zal veroordelen:
I. om [eiser] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis weer in te roosteren in of toe te laten te werken of weder tewerk te stellen in (enkel) het toerrooster EMECO zoals eerder gebruikelijk, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II. in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt - samengevat - aan de vordering de stelling ten grondslag dat O-I niet tot de roosterwijziging had mogen overgaan.
3.3.
O-I voert verweer. O-I concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
O-I betwist het spoedeisend belang van [eiser] en stelt zich op het standpunt dat sprake is van rechtsverwerking en dat van [eiser] de aanvaarding van het gewijzigde roulatierooster in redelijkheid kan worden gevergd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Gezien de aard van het door [eiser] gevorderde acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat hij (nog steeds) een spoedeisend belang bij de voorziening heeft. Het gaat namelijk om (wijziging van) zijn dagelijks werk. De door O-I aangevoerde omstandigheden dat [eiser] bijna vijf maanden heeft laten verstrijken tussen de twee door hem verzonden sommatiebrieven en dat hij inmiddels bijna acht maanden conform het gewijzigde basis roulatierooster werkt, maken niet dat geen sprake (meer) is van een spoedeisend belang.
4.2.
Verder voert O-I aan dat sprake is van rechtsverwerking omdat - samengevat weergegeven - [eiser] gelet op zijn gedrag met de wijziging van het basis roulatierooster akkoord is gegaan of dat zij daarop mocht vertrouwen en dat [eiser] daarop, na bijna vijf maanden op basis daarvan te hebben gewerkt, niet meer kon terugkomen.
4.3.
Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is in dit geval nodig dat [eiser] zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Enkel tijdsverloop is daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij O-I het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiser] zijn aanspraak niet meer geldend zal maken of waardoor de positie van O-I onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden als het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan geen sprake reeds omdat uit de door O-I aangevoerde omstandigheden dat [eiser] op 5 november 2023 en 21 maart 2024 bij de leidinggevende heeft aangegeven dat het rooster dat in My Protime staat niet overeenstemt met het gewijzigde rooster en dat [eiser] zich bij het inplannen van zijn verlofdagen baseert op het nieuwe rooster, niet blijkt dat hij de roosterwijziging ondubbelzinnig heeft geaccepteerd. Het verweer van O-I slaagt daarom niet.
4.4.
Vervolgens komt de kantonrechter toe aan de verdere inhoudelijke beoordeling.
4.5.
De eerste vraag die de kantonrechter moet beantwoorden is of het verrichten van werkzaamheden in het toerrooster EMECO als arbeidsvoorwaarde moet worden aangemerkt en zo ja, of O-I gerechtigd was om die arbeidsvoorwaarde (eenzijdig) te wijzigen.
4.5.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het werken in het toerrooster EMECO als een tussen partijen overeengekomen arbeidsvoorwaarde heeft te gelden. Uit productie 4 bij dagvaarding blijkt namelijk dat de overgang van dagdienst naar vol continu - en dat houdt naar de kantonrechter begrijpt aan de hand van de stukken in dat er een afwisseling is tussen meedraaien met de ploegen van de vijfploegendienst en meedraaien in de dagdienst inclusief reserve zijn - een van de redenen is voor de functieverandering en bij voorgestelde functie staat “Emeco specialist continue”. Anders dan O-I stelt, is [eiser] uit de ploegendienst halen dan ook niet als een instructierecht in de zin van artikel 7:660 BW te beschouwen, welke maatregel eenzijdig door de werkgever kan worden toegepast. In de arbeidsovereenkomst (productie 2 bij dagvaarding) is geen eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW opgenomen. Dit betekent dat als een werkgever een wijziging in de arbeidsvoorwaarden wil doorvoeren, hij dat niet eenzijdig kan doen. Instemming van de werknemer is vereist (artikel 6:217 BW). Dat neemt niet weg dat de redelijkheid en billijkheid met zich kunnen brengen dat een voorstel tot wijziging moet worden geaccepteerd. Aan het feit dat O-I eenzijdig [eiser] heeft geplaatst in het dagdienstrooster - en daartoe niet eerst een voorstel heeft gedaan - zal de kantonrechter geen consequenties verbinden nu [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij dezelfde bezwaren zou hebben gehad indien O-I wel eerst een voorstel zou hebben gedaan.
4.6.
De vervolgvraag is of O-I [eiser] in het dagdienstrooster mocht plaatsen.
4.6.1.
In de arbeidsovereenkomst (productie 2 bij dagvaarding) is zoals gezegd geen eenzijdig wijzigingsbeding opgenomen, zodat de wijziging aan artikel 7:611 BW moet worden getoetst. Om te kunnen overgaan tot een wijziging moet dan sprake zijn van gewijzigde omstandigheden op het werk die de werkgever als goed werkgever aanleiding kunnen geven tot het doen van een wijzigingsvoorstel dat redelijk is gezien alle omstandigheden van het geval en waarvan aanvaarding van de werknemer in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid te vergen valt (Hoge Raad 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847).
4.6.2.
De kantonrechter overweegt dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden op het werk die O-I als goed werkgever aanleiding kunnen geven tot het doen van een wijzigingsvoorstel. Dat [eiser] in 2024 voor liefst 66 dagen moet worden gefaciliteerd vanwege zelfgekozen neventaken, maakt, gelet ook op de in het geding gebrachte stukken, alleen al aannemelijk dat het inroosteren van [eiser] in de volcontinudienst aanzienlijk wordt bemoeilijkt. Daarbij komt, zoals door O-I tijdens de mondelinge behandeling is uitgelegd, dat zij op een andere manier wil gaan werken, dat dat door de wijziging van het rooster wordt getest en dat er eerder niet genoeg mensen in het team waren om een nieuw toersysteem te creëren.
4.6.3.
Ook acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, sprake is van een redelijk voorstel waarvan aanvaarding van de werknemer in redelijkheid te vergen valt. Belangrijk daarbij is dat de wijziging, zoals door O-I gegarandeerd, geen financiële gevolgen heeft voor [eiser] en dat O-I onweersproken heeft gesteld dat indien de wijziging wordt teruggedraaid, dit aanzienlijke gevolgen heeft voor de planning tot en met maart 2025 van bijna alle medewerkers van het EMECO Team. Ook betrekt de kantonrechter bij dat oordeel dat O-I onweersproken heeft gesteld dat het (vrijwel) nooit voorkomt dat de leidinggevende de eerste reserve belt om mede te delen dat hij moet gaan werken; de toermedewerkers regelen dat namelijk altijd onderling. Dat het in theorie mogelijk is dat [eiser] door de leidinggevende onverwacht wordt gebeld om te komen werken en dat hij daardoor zijn OR-werkzaamheden niet zou kunnen uitvoeren, zoals hij heeft beklemtoond, maakt niet dat zijn belang zwaarder moet wegen dan het belang van O-I. Het belang van [eiser] , dat in essentie daarin bestaat - zo begrijpt de kantonrechter - dat hij in het nieuwe rooster vooraf niet weet waar hij aan toe is, moet in het licht van het zojuist gezegde niet alleen sterk gerelativeerd worden, maar legt gewoonweg onvoldoende gewicht in de schaal. De conclusie is dan ook dat het belang van O-I bij het doorvoeren van de wijziging zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij het terugdraaien daarvan. De kantonrechter acht het dan ook voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat O-I had kunnen overgaan tot de wijziging. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
4.7.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van O-I worden begroot op:
- salaris gemachtigde
€
814,00
(vast tarief kort geding kanton gemiddeld)
- nakosten
€
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
949,00
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2024.
CL