Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Civiel recht. Hoofdzaak. Verbintenissenrecht.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer: C/03/268279 / HA ZA 19-447

Vonnis van 28 augustus 2024

in de zaak van

[eiseres] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

eiseres,

advocaat mr. S.J.H.G.M. Schils;

tegen:

1 [gedaagde sub 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,

en

2. [gedaagde sub 2],

wonend te [woonplaats 2] ,

gedaagden sub 1 en 2,

advocaat mr. M.E.Th. Hogervorst;

3 [gedaagde sub 3] ,

en

4. [gedaagde sub 4],

en

5. [gedaagde sub 5],

allen gevestigd dan wel wonend te [vestigingsplaats dan wel woonplaats] ,

gedaagden sub 3, 4 en 5,

advocaat thans mr. D.M.J. Dexters;

6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BRANDPREVENTIE EN ASBESTSANERING ZUID B.V.,

gevestigd te Hoensbroek, gemeente Heerlen ,

gedaagde sub 6,

advocaat mr. R.R.J.W. Delsing.

Partijen zullen hierna [eiseres] (eiseres), [gedaagden sub 1 en 2] (gedaagden sub 1 en 2),[gedaagden sub 3 tot en met 5] (gedaagden sub 3 tot en met 5) en BAZ (gedaagde sub 6) worden genoemd.

1 Het verdere verloop van de procedure

1.1.

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 22 november 2023;

- het proces-verbaal van voortzetting tegenverhoor aan de zijde van gedaagden 3 tot en met 6 van 12 maart 2024;

- de conclusie na enquête en contra enquête van [eiseres] , met productie 1;

- de antwoord conclusie na enquête en contra enquête van [gedaagden sub 1 en 2] ;

- de antwoord conclusie na enquête en contra enquête in de hoofdzaak van[gedaagden sub 3 tot en met 5] c.s.;

- de antwoordconclusie na enquête en contra enquête in de hoofdzaak van BAZ , met productie 1;

- de uitlatingen voortprocederen van partijen op de rol van 8 mei 2024 en de antwoorden van de griffier van de rechtbank van 22 mei 2024.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

1.3.

De rechtbank heeft bij de bestudering van het dossier ter voorbereiding op het schrijven van het onderhavige vonnis geconstateerd dat in het tussenvonnis van 26 juli 2023 onder 1.1. ten onrechte niet zijn vermeld:

- de akte uitlaten en tevens akte opgave verhinderdata partijen tevens akte overlegging productie van [eiseres] , met productie 30;

- de depot-akte van 29 november 2021 van de griffier van deze rechtbank, opgemaakt naar aanleiding van het depot door mr. Schils van 25 november 2021, met usb-stick met filmopnamen.

2 De verdere beoordeling

2.1.

De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 17 februari 2021 (hierna: het tussenvonnis) de volgende bewijsbeslissing genomen:‘laat [eiseres] toe te bewijzen dat:- [getuige sub 1] op 19 maart 2018 in het pand tijdens, of vlak na de werkzaamheden door BAZ van het dak neer dwarrelend stof heeft opgevangen in een potje, dat heeft afgegeven aan GBB die de inhoud van dat potje heeft laten onderzoeken door Stella Labs, en dat uit onderzoek bleek dat het monster een hoge concentratie niet-hechtgebonden asbest bevatte;

- door of namens [eiseres] vóór maart 2018 in het pand geen (sloop)-werkzaamheden waarbij asbesthoudend materiaal is betrokken zijn verricht;

- [getuige sub 1] tijdens de uitgevoerde tweede saneringswerkzaamheden niet het pand heeft betreden’.

2.1.1.

Naar aanleiding van deze beslissing zijn aan de zijde van [eiseres] in enquête gehoord:

- [getuige sub 1] ;

- [getuige sub 2] ;

- [getuige sub 3] ;

- [getuige sub 4] .

2.1.2.

Daarna zijn in contra-enquête gehoord, aan de zijde van de gedaagdensub 3 tot en met 6:- [getuige sub 5] ;en aan de zijde van gedaagde sub 6:

- [getuige sub 4] (voor de tweede keer);

- [getuige sub 6] .

2.1.3.

Na afronding van de bewijslevering hebben alle partijen zich bij akte uitgelaten over het geleverde (tegen)bewijs en de consequenties daarvan voor de nog te nemen beslissingen in de onderhavige zaak.

2.1.4.

Voor zover van belang zal de rechtbank hierna nader ingaan op de verklaringen van de getuigen en de uitlatingen van partijen.

Het kader

2.2.

De rechtbank hecht eraan om eerst enkele zaken voorop te stellen, als kader voor de waardering van het geleverde (tegen)bewijs en de (mede) daarop te baseren beslissingen.

2.2.1.

De rechtbank stelt allereerst voorop dat de op 19 maart 2018 door BAZ uitgevoerde asbestsanering betrekking heeft gehad op de asbesthoudende golfplaten op het oostelijke deel van het dak van de door [eiseres] van [gedaagden sub 1 en 2] gehuurde loods te [plaats 1] (hierna: de loods; het totale gehuurde: de loods c.a., zie eerder het tussenvonnis, rov. 2.1.-2.2.en 2.4.).Deze sanering, in het tussenvonnis de eerste sanering genoemd, is uitgevoerd op basis van de resultaten van het inventarisatierapport van GBB van 13 juni 2017. In dat rapport (hierna: het eerste GBB-rapport) is sprake van twee bronnen van asbestverontreiniging. Dat waren in de eerste plaats de hiervoor genoemde golfplaten op het oostelijke deel van het dak van de loods. Ten aanzien hiervan werd saneren niet direct noodzakelijk geoordeeld. Daarnaast was volgens GBB asbest aanwezig op het platte dak van het gebouw grenzend aan de loods, in de vorm van brokstukken van asbesthoudende golfplaten. Ten aanzien daarvan werd geadviseerd om zo snel mogelijk over te gaan tot sanering (zie het tussenvonnis, rov. 2.3.).Op 19 maart 2018 heeft KIWA, in de persoon van [getuige sub 5] , de door BAZ uitgevoerde werkzaamheden gecontroleerd. KIWA heeft geconcludeerd dat de sanering door BAZ was uitgevoerd conform het werkplan en het inventarisatierapport, waarna zij het vrijgavecertificaat heeft afgegeven (zie het tussenvonnis, rov. 2.5.).

2.2.2.

In het tussenvonnis is in verband met de loods c.a. ook sprake van een tweede sanering. Deze sanering heeft plaatsgevonden vanaf 25 april 2018 en is opnieuw doorBAZ uitgevoerd. Tijdens deze sanering is (het grootste deel van) de loods c.a. asbestvrij gemaakt.De tweede sanering is uitgevoerd op basis van nader onderzoek in de loods c.a. door GBB, dat is verricht op 26 en 28 maart 2018. Het onderzoek is feitelijk verricht door de heer[getuige sub 4] . De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in de aangevulde versie van het eerste GBB-rapport (hierna het tweede GBB-rapport).Tot het onderzoek door GBB is besloten naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van een na 19 maart 2018 door [eiseres] aan GBB verstrekt onderzoeksmonster met materiaal uit de loods (zie het tussenvonnis, rov. 2.6.-2.7.).

2.2.3.

Gelet op de stellingen van partijen over en weer, zoals niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen hen vast dat aanvankelijk ook op het westelijke deel (zijnde, bezien vanaf de [straat] , het linkerdeel) van het dak van de loods asbesthoudende golfplaten aanwezig zijn geweest en dat deze op enig moment vóór maart 2018 zijn verwijderd.Wie deze werkzaamheden (hierna: de vroegere sanering) heeft verricht is niet duidelijk. Evenmin staat vast wanneer de vroegere sanering heeft plaatsgevonden. [getuige sub 1] heeft, als getuige gehoord, verklaard dat de vroegere sanering heeft plaatsgevonden (omstreeks) 2011. Iets anders is gesteld noch gebleken, zodat de rechtbank hierna zal uitgaan van het genoemde jaartal.Tussen partijen staat wel vast dat de vroegere sanering is verricht in opdracht van [gedaagden sub 1 en 2] en wel op een moment dat [eiseres] de loods c.a. al huurde en gebruikte. Ten slotte staat tussen partijen vast dat [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ niet bij de vroegere sanering betrokken zijn geweest.

2.2.4.

[eiseres] heeft in haar stellingen, in de dagvaarding en daarna, niet of nauwelijks aandacht besteed aan de vroegere sanering. [eiseres] neemt alle in het tweede GBB-rapport beschreven asbestverontreiniging tot uitgangspunt en schrijft deze, zonder nadere overweging, toe aan de eerste sanering. Op basis van dit vertrekpunt houdt [eiseres] op grond van wanprestatie en/of onrechtmatige daad alle gedaagden hoofdelijk aansprakelijk voor alle (gestelde) schade als gevolg van de eerste/tweede sanering.Dat gebeurt allereerst op basis van het verwijt dat BAZ tijdens de eerste sanering niet heeft voorkomen dat asbesthoudend materiaal door kieren en gaten in het houten dakbeschot onder de golfplaten naar beneden kon dwarrelen. [gedaagde sub 3] en [gedaagden sub 1 en 2] worden hiervoor mede verantwoordelijk gehouden.Daarnaast wordt zowel BAZ als [gedaagden sub 3 tot en met 5] verweten dat zij het dak van de loods na de afronding van de eerste sanering niet hebben afgedekt, waardoor in de nacht van 19 op 20 maart 2018 gevallen neerslag, met asbestresten die nog op of in het dakbeschot aanwezig waren, tot in de loods heeft kunnen doordringen. [gedaagden sub 1 en 2] worden mede verantwoordelijk gehouden voor de gevolgen van dit nalaten.Een belangrijke rol in de onderbouwing van deze verwijten speelt het materiaal dat [getuige sub 1] , zoals door [eiseres] is gesteld, heeft verzameld in de loods op of vlak na het moment dat BAZ de eerste sanering uitvoerde, welk materiaal naderhand is onderzocht en asbest bleek te bevatten. Daarnaast beroept [eiseres] zich op enkele filmopnames waarop, volgens [eiseres] , de gestelde kieren en gaten in het dakbeschot, het neerdwarrelende/-neergedwarrelde materiaal dan wel de binnenstromende neerslag te zien zijn.

2.2.5.

[gedaagden sub 1 en 2] hebben bij antwoord slechts summier verweer gevoerd.De in het tweede GBB-rapport beschreven asbestverontreiniging wordt door [gedaagden sub 1 en 2] toegeschreven aan de ‘onjuiste, onprofessionele en slordige’ wijze waarop ‘derden’ hun werkzaamheden hebben verricht. Als derden worden enkel genoemd: [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ . [gedaagden sub 1 en 2] stellen niet voor het handelen en nalaten van de derden verantwoordelijk te zijn. De vroegere sanering wordt als zodanig niet vermeld.[gedaagden sub 1 en 2] hebben daarnaast de aandacht gevestigd op eigen handelen van [eiseres] dat, in hun ogen, heeft bijgedragen aan de asbestvervuiling in de loods c.a. (in de periode vóór de eerste sanering) dan wel de tweede sanering heeft gehinderd.

2.2.6.

[gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ hebben daarentegen in hun respectieve antwoorden uitgebreid verweer gevoerd. [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ hebben in dat kader beiden het rapport d.d. 22 feb 2019 van de door hen ingeschakelde (partij)deskundige ir. M. van de Weijer ingebracht. Het verweer van [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ komt, voor zover relevant (en door de rechtbank voor het gemak genummerd), neer op het volgende.(1) De eerste sanering is door BAZ geheel volgens de regels uitgevoerd en heeft niet geleid tot enige asbestvervuiling in de loods.(a) De te verwijderen golfplaten waren in een redelijk goede conditie en zijn in hun geheel verwijderd. Daarbij is niet of nauwelijks asbest vrijgekomen, hoogstens enkele vezels die meteen zijn verwaaid. De vezels kunnen niet door (eventuele) kieren en gaten in het dakbeschot naar beneden vallen en blijven ook niet op het houten dakbeschot liggen.(b) Daar komt bij dat uit het KIWA-rapport blijkt dat het dakbeschot ten tijde van de eerste sanering geen kieren en gaten vertoonde. In verband hiermee wordt betwist dat [getuige sub 1] tijdens of vlak na de eerste sanering van het dak afkomstig asbesthoudend materiaal heeft opgevangen.

(c) Uit het KIWA-rapport blijkt ook dat het gesaneerde dak in de avond van 19 maart 2018 asbestvrij was. In verband hiermee wordt betwist dat in de nacht van 19 op 20 maart 2018 neerslag is gevallen, althans tot in de loods is doorgedrongen.

(2) Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiseres] kan de vroegere sanering niet buiten beschouwing worden gelaten.(a) Die sanering was een illegale sanering: zij is niet door een gecertificeerd bedrijf en conform de toepasselijke regels uitgevoerd en gecontroleerd. De vroegere sanering heeft geleid tot asbestvervuiling in en rondom de loods c.a. Dat blijkt reeds uit het eerste GBB-rapport: de asbestresten op het platte dak zijn restanten van de vroegere sanering, waarbij te verwijderen golfplaten dus kennelijk (in strijd met de regels) zijn gebroken.(b) Uit het tweede GBB-rapport blijkt dat eind maart 2018 sprake was van ernstige asbestverontreiniging in de loods c.a. en wel tot in de verste uithoeken ervan. Een dergelijke vervuiling kan niet het gevolg zijn enkel van de sanering op 19 maart 2018, maar juist wel van de vroegere sanering, als die enkele jaren geleden heeft plaatsgevonden.Daar komt bij dat uit het in het tweede GBB-rapport beschreven sporenbeeld blijkt dat de vervuiling het geringst was onder de plek waar BAZ op 19 maart 2018 had gewerkt.Ook de aard van de op 26/28 maart 2018 aangetroffen asbestvervuiling wijst ten slotte niet op de sanering van 19 maart 2018 als de bron ervan. Naar aanleiding van de eerste sanering hadden hoogstens asbestvezels kunnen worden aangetroffen. Uit het tweede GBB-rapport blijkt daarentegen dat in de loods in hoofdzaak asbestbrokken en -flinters zijn aangetroffen, ten dele onder dikke lagen stof.(3) De conclusie luidt dat niet de sanering op 19 maart 2018, maar uitsluitend de vroegere sanering heeft gezorgd voor de asbestvervuiling die op 26/28 maart 2018 is geconstateerd door GBB en die daarna (voor het door BAZ met [gedaagden sub 1 en 2] overeengekomen deel) is verwijderd in het kader van de tweede sanering. Alle schade waarvan [eiseres] vergoeding vordert, is dus het gevolg enkel van de vroegere sanering. Voor de wijze waarop die sanering is uitgevoerd dragen [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ geen verantwoordelijkheid, aldus nog steeds [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ .

(4) Ook [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ hebben, ten slotte, gesteld dat eigen handelen van[eiseres] heeft bijgedragen aan de asbestvervuiling in de loods c.a. en dat [getuige sub 1] de tweede sanering heeft gehinderd.

2.2.7.

[eiseres] heeft nagelaten om de door [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ in het kader van het verweer onder (2) gestelde feiten voldoende gemotiveerd te weerspreken, om daarmee haar vorderingen meer uitgebreid te onderbouwen.Dit betekent dat de rechtbank er hierna, in elk geval in de relatie tussen [eiseres] , [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ , van uit zal gaan dat de vroegere sanering in opdracht van [gedaagden sub 1 en 2] niet door een gecertificeerd bedrijf en conform de regels is uitgevoerd en gecontroleerd, en dat zij heeft geleid tot asbestvervuiling in de loods c.a., welke vervuiling in hoofdzaak heeft bestaan uit asbestbrokken en -flinters.De verweren van [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ zijn voor [eiseres] ook overigens geen aanleiding geweest om haar vorderingen te voorzien van een meer uitgebreide, eventueel (partij)deskundige, onderbouwing. Dat geldt ook voor het verweer onder (1), dat betrekking heeft op de eerste sanering.

De bewijsopdracht

2.3.

[eiseres] heeft niettemin één stelling betrokken die, als de waarheid ervan zou komen vast te staan, het verweer onder (1) zou kunnen doen falen. Dat is de stelling in de dagvaarding (zie randnummer 15), die erop neerkomt dat [getuige sub 1] op 19 maart 2018 een gedeelte van het ten gevolge van de eerste sanering in de loods neerdwarrelende stof in een leeg glas heeft opgeslagen (waarna dat glas is afgegeven aan GBB, die de inhoud ervan heeft laten onderzoeken door Stella Labs, waarna uit dat onderzoek is gebleken dat het monster een hoge concentratie niet-hechtgebonden asbest bevatte).De genoemde stelling heeft dit belang omdat, als zou komen vast te staan dat op 19 maart 2018 asbesthoudend stof is neergedwarreld van het deel van het dak van de loods dat op dat moment door BAZ werd gesaneerd, of dat vlak daarvoor was gesaneerd, moeilijk kan worden volgehouden dat de eerste sanering niet (mede) tot de asbestvervuiling in de loods heeft geleid.De genoemde stelling van [eiseres] is door [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ betwist, zodat [eiseres] tot bewijslevering ter zake is toegelaten. Opmerking verdient dat de rechtbank ten tijde van het schrijven van het tussenvonnis het door [eiseres] gebruikte werkwoord ‘opgeslagen’ (zoals hierna zal blijken: op goede gronden) heeft uitgelegd als ‘opgevangen’. Daarom is het probandum (eerste deel) door de rechtbank geformuleerd zoals eerder weergegeven in rov. 2.1.

De bewijswaardering

2.4.

De rechtbank zal hierna beoordelen of [eiseres] erin is geslaagd om, waar het betreft het probandum (eerste deel), het vereiste bewijs te leveren. Relevant zijn met name de getuigenverklaringen van [getuige sub 1] en [getuige sub 2] en de drie door [eiseres] (bij depotakte van 29 november 2021) in het geding gebrachte filmopnames.De verklaring van de getuige [getuige sub 3] betreft het terugvinden van de filmopnames op een harde schijf van het door [eiseres] in de loods c.a. aangebracht camerasysteem. Deze verklaring is als zodanig niet relevant. Dat geldt ook voor de verklaringen van de andere getuigen.

2.4.1.

[getuige sub 1] heeft, voor zover hier relevant, als volgt verklaard: ‘De mannen van BAZ zijn rond half negen gekomen. (…) Het werk is rechts achterin de garage begonnen en ging vrij snel. Op een bepaald moment zag ik dat op de vloer van de garage onder de plek waar werd gewerkt door BAZ zwart spul, dat daar terecht kwam van boven, vanaf het dak, en dat op de vloer viel door spleten in de planken van het dakbeschot. Dat was vroeger dicht, maar in de loop van de tijd waren daar naden en kieren in gekomen. Ik heb er dicht bovenop gestaan, op de zolder, en kon toen stof naar binnen zien komen. Daar heb ik een filmpje van gemaakt. Ook het zwart op de vloer van de garage is van boven gekomen. Ik heb het niet speciaal zien vallen, maar het kan niet anders zijn. De garage was altijd helemaal schoon en het zwart lag alleen daar waar werd gewerkt. Ik heb toen de mannen van BAZ er bij gehaald. Dat was rond 11 uur. Ook [naam 1] was daarbij aanwezig. De mannen van BAZ hadden mij niet verteld wat het zwart was. Wel hoorde ik dat een van de mannen van BAZ een collega wilde opdragen om het bijeen te vegen. Ik heb toen gezegd dat ik dat zelf wilde doen. Dat heb ik ook gedaan. Ik heb daarbij gebruik gemaakt van een bezem en een handveger en een blik. Het opgeveegde heb ik in een glas gedaan dat ik daarna met ducttape heb afgeplakt. Dat glas heb ik vervolgens op de werkbank in de werkplaats gezet. Mr. Schils toont mij drie filmpjes die van deze monsterneming zijn gemaakt. Op die filmpjes staan precies wat ik zojuist heb verteld. (…) Na het gesprek over het zwart op de vloer zijn de mannen van BAZ weer aan het werk gegaan. Wij zijn zelf rond half vijf naar huis gegaan. BAZ was toen klaar en vertrokken. In de nacht naar 20 maart is het gaan sneeuwen. Toen ik ’s morgens in de garage kwam werd alles nat door de dooi. (…) Ik was toen boos en ben gaan bellen met de vraag waar ik het glas met de inhoud kon weg brengen. Van [naam 2] hoorde ik dat ik het glas naar [getuige sub 4] in [plaats 2] moest brengen. Dat heb ik gedaan. Hij heeft het in ontvangst genomen en enige tijd later, op een vrijdag, is de uitslag gekomen. (…) De bezem die ik gebruikt heb bij de monsterneming op 19 maart was de bezem van het apk deel van de garage. Die bezem was een jaar of twee oud. Hetzelfde geldt voor de handveger en blik zoals die dag gebruikt’.

2.4.2.

[getuige sub 2] heeft, voor zover relevant, als volgt verklaard: ‘Ik weet nog van de dag dat BAZ aan het werk ging om de golfplaten van het dak te halen. Ik was die dag in de garage. Ze zijn vrij vroeg begonnen. Ik weet niet precies wanneer. Als ik mij goed herinner waren ze al weg toen ik naar huis ging. Het zou dus kunnen zijn dat ze om drie uur of eerder al klaar waren. De mensen van BAZ hadden witte pakken aan en hebben hun werk steeds buiten de garage gedaan. Ze zijn binnen geweest naar aanleiding van een vraag van mijn man. Toen ze aan het werk waren zagen wij namelijk zwart naar beneden komen. Mijn man wilde weten of dat normaal is. De mannen met de witte pakken zijn toen binnen geweest en mijn man heeft ze toen gevraagd of het normaal was, wat er op de grond lag. De mannen wilde dat zwarte toen bijeen vegen. Mijn man heeft toen gezegd: Daar veeg ik zelf wel iets van op. Dit gesprek heeft plaats gevonden in de loop van de morgen. De mensen van BAZ zijn achterin de garage begonnen met hun werk. Het zwart kwam naar beneden in het midden van de garage. Dat was dus later, ze waren toen al even bezig. Ik was er bij toen mijn man en mijn zoon van het zwart bijeen geveegd hebben en een glas hebben gepakt en daar van het bijeen geveegde in hebben gedaan. De bovenkant is daarna afgeplakt met plakband. Het glas is tot de dag erna in de garage blijven staan. Mijn man werd toen boos vanwege water dat door het open dak naar binnen kwam. Hij heeft toen met [naam 2] gebeld en die verwees hem naar GBB. Mijn man heeft toen het glas naar GBB gebracht. Ik weet dat wij bij de rechtbank drie filmpjes hebben ingeleverd waarop je het bijeen vegen van het stof door mijn man en mijn zoon kunt zien. Die filmpjes hebben wij gezien toen [getuige sub 3] een harde schijf van een oude computer van ons aanleverde’.

2.4.3.

Op de (op 19 maart 2018 omstreeks 11.00 uur gemaakte) filmopnames, door de rechtbank in aanwezigheid van partijen bekeken tijdens de enquête, is te zien wat [getuige sub 1] en [getuige sub 2] daarover hebben verklaard.

2.4.4.

De rechtbank is van oordeel [eiseres] er niet in is geslaagd om het vereiste bewijs conform het probandum (eerste deel) te leveren. Uit de verklaringen en de filmopnames volgt dat geen sprake is geweest van het in een glas opvangen van neerdwarrelend stof. De inhoud van het glas, nadien onderzocht, heeft bestaan uit materiaal dat van de vloer van de loods is opgeveegd, met behulp van een bezem en andere hulpmiddelen die al langere tijd in de loods aanwezig waren en waren gebruikt. Dit ‘opvegen’ is - in deze context - iets volstrekt anders dan ‘opvangen’, in die zin dat het opvangen van het neerdwarrelende materiaal, uitgaande van een brandschoon glas, zou hebben geleid tot een zuiver monster uit één bron, die voor 100% zou kunnen worden herleid tot de eerste sanering, terwijl het ‘opvegen’ heeft geleid tot een monster met materiaal van waarschijnlijk verschillende en in elk geval onduidelijke herkomst, van de vloer van de loods en/of van de gebruikte gereedschappen.Dat [getuige sub 1] partijgetuige is, en [getuige sub 2] wellicht ook, kan verder in het midden blijven. Het bepaalde in artikel 164 lid 2 Rv is niet van belang, omdat in het geheel geen bewijs conform het probandum (eerste deel) is geleverd.

Consequenties van het bewijsoordeel

2.5.

Het in het vorige rov. gegeven bewijsoordeel draagt bij aan het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat de eerste sanering door BAZ heeft geleid tot (extra) asbestvervuiling in de loods c.a.De rechtbank laat daarbij in het midden of het houten dakbeschot op 19 maart 2018 kieren en gaten vertoonde en of in de nacht van 19 op 20 maart 2018 neerslag is gevallen, die nadien tot in de loods is doorgedrongen (dit een en ander zou kunnen volgen uit door [eiseres] als onderdeel van prod. 6/7 bij de dagvaarding in het geding gebrachtefilmopnames).Van doorslaggevend belang is namelijk dat [eiseres] heeft nagelaten om adequaat te reageren op de verweren van [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ , zoals mede ontleend aan de beide GBB-rapporten en aan het rapport van Van de Weijer, waardoor zij is tekortgeschoten in de onderbouwing van haar vorderingen (zie eerder de rov. 2.2.4. en 2.2.7.). Dit geldt in de eerste plaats voor het verweer zoals weergegeven in rov. 2.2.6. onder (1)(a), dat erop neerkomt dat bij de eerste sanering hoogstens asbestvezels zijn vrijgekomen, die meteen zijn verwaaid. Daarvan uitgaande kan bij de eerste sanering geen asbesthoudend materiaal zijn vrijgekomen dat kon doordringen tot in de loods, door de (eventuele) kieren en gaten in het dakbeschot dan wel met de (eventueel) naar binnen stromende neerslag.Daarnaast is van belang dat [eiseres] niet adequaat heeft gereageerd op de verweren die [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ hebben ontleend aan het tweede GBB-rapport in combinatie met het rapport van Van de Weijer (zie rov. 2.2.6. onder (2)(b)), waarmee zij willen aantonen dat de op 26/28 maart geconstateerde asbestverontreiniging qua aard en omvang niet past bij de eerste sanering, maar juist wel bij de vroegere sanering.

2.6.

Al het voorgaande tezamen genomen betekent dat de rechtbank de in rov. 2.2.6. onder (3) weergegeven conclusie van [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ deelt en overneemt: niet de sanering op 19 maart 2018, maar uitsluitend de vroegere sanering heeft gezorgd voor de asbestvervuiling die op 26/28 maart 2018 is geconstateerd door GBB en die daarna door BAZ is verwijderd in het kader van de tweede sanering.

De verklaringen van de naast [getuige sub 1] en [getuige sub 2] gehoorde getuigen - voor zover zij kunnen worden geacht betrouwbaar te hebben verklaard - bevatten niets dat afdoet aan dit oordeel. Voor het stellen van vragen aan KIWA (zie het tussenvonnis, rov. 4.3. en de uitlating zijdens [eiseres] op de rol van 8 mei 2024) bestaat geen grond. Evenmin bestaat grond voor het benoemen van een deskundige (waarbij aantekening verdient dat een eventueel te benoemen deskundige neutraal moet staan ten opzichte van het geschil, zodat de benoeming van de door enkele partijen voorgestane [getuige sub 5] alleen al om die reden moeilijk voorstelbaar is).

Slotsom

2.7.

Alle schade waarvan [eiseres] in de onderhavige procedure vergoeding vordert is (naar wordt gesteld door [eiseres] ) veroorzaakt door de tweede sanering. Die sanering was noodzakelijk (de noodzaak wordt als zodanig door [eiseres] niet in twijfel getrokken) vanwege de slecht uitgevoerde vroegere sanering. Voor deze laatste sanering dragen [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ geen verantwoordelijkheid (zie eerder rov. 2.2.3.).Dit betekent dat geen grond bestaat om [gedaagden sub 3 tot en met 5] en/of BAZ te veroordelen tot het betalen van enige schadevergoeding. De desbetreffende vorderingen zullen, voor zover het [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ betreft, worden afgewezen. Uit de stellingen van [eiseres] volgt dat de vordering tot verklaring voor recht onder 1. uitsluitend ziet op fouten van [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ die verband houden met de eerste sanering en de daardoor (volgens [eiseres] ) veroorzaakte schade. Ook deze vordering zal daarom, voor zover het [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ betreft, worden afgewezen.De discussie over de (eventuele) werkzaamheden in de loods c.a. door [eiseres] en over de (eventuele) belemmering van de tweede sanering door [getuige sub 1] (zie rov. 2.2.6. onder (4)) is in verband met [gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ niet verder van belang. De dienaangaande afgelegde getuigenverklaringen (probandum, tweede en derde deel) kunnen buiten beschouwing blijven.

2.8.

Waar het [gedaagden sub 1 en 2] betreft is van belang dat [eiseres] in de stellingen van[gedaagden sub 3 tot en met 5] en BAZ over de vroegere sanering geen aanleiding heeft gezien om de grondslag van haar vorderingen uit te breiden, in die zin dat zij heeft gesteld (en onderbouwd) dat zij de gedaagden, of eventueel alleen [gedaagden sub 1 en 2] , ook verantwoordelijk houdt voor de (gestelde) ontstane schade als de asbestvervuiling alleen of mede zou zijn ontstaan tijdens de vroegere sanering.Ook in haar conclusie na enquête en contra enquête koppelt [eiseres] de door haar gestelde schade uitsluitend aan ‘de asbestwerkzaamheden vanaf 19 maart 2018’ (randnummer 35) en stelt zij dat de vroegere sanering ‘los [staat] van de eerste en tweede sanering ten gevolge waarvan [eiseres] thans stelt dat gedaagde partijen daarvoor aansprakelijk zijn’ (randnummer 39).

Anders gezegd: de gevorderde schade was en is in de ogen van [eiseres] uitsluitend veroorzaakt tijdens de tweede sanering vanwege fouten van BAZ en [gedaagden sub 3 tot en met 5] tijdens of in verband met de eerste sanering. Van dergelijke schade is echter geen sprake; dat oordeel is hiervoor gegeven en toegelicht.Dit betekent dat geen grond bestaat om [gedaagden sub 1 en 2] te veroordelen tot het betalen van de schadevergoeding zoals door [eiseres] gevorderd en evenmin voor toewijzing van de vordering tot verklaring voor recht onder 1. Alle vorderingen jegens deze gedaagden zullen dan ook worden afgewezen.De discussie over de (eventuele) werkzaamheden in de loods c.a. door [eiseres] en over de (eventuele) belemmering van de tweede sanering door [getuige sub 1] (zie rov. 2.2.5.) is ook in verband met de positie van [gedaagden sub 1 en 2] niet verder van belang. De dienaangaande afgelegde getuigenverklaringen (probandum, tweede en derde deel) kunnen opnieuw buiten beschouwing blijven.

2.9.

In de vrijwaringszaken die de gedaagden jegens elkaar hebben aangespannen zal afzonderlijk vonnis worden gewezen.

2.10.

[eiseres] is de in het ongelijk gestelde partij en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden gevallen. Deze kosten worden als volgt begroot:- [gedaagden sub 1 en 2] : € 914,- aan griffierecht, € 4.256,- aan salaris (1 punt à € 614,-en 3 punten à € 1.214,-) en € 178,- (met de na te melden verhoging) aan nakosten,in totaal: € 5.348,-, te vermeerderen met rente als na te melden- [gedaagden sub 3 tot en met 5] : € 1.992,- aan griffierecht, € 5.470,- aan salaris (1 punt à € 614,-en 4 punten à 1.214,-), € 150,- aan getuigenvergoeding en € 178,- (met de na te melden verhoging) aan nakosten, in totaal: € 7.790,-, te vermeerderen met rente als na te melden;- partij BAZ : € 1.992,- aan griffierecht, € 5.470,- aan salaris (1 punt à € 614,-en 4 punten à 1.214,-), € 150,- aan getuigenvergoeding en € 178,- (met de na te melden verhoging) aan nakosten, in totaal: € 7.790,-.

3 De beslissing

De rechtbank

3.1.

wijst af het gevorderde;

3.2.

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden sub 1 en 2]ad € 5.348,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het genoemde bedrag als [eiseres] niet tijdig betaalt en te vermeerderen met € 92,00 als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;

3.3.

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden sub 3 tot en met 5]ad € 7.790,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het genoemde bedrag als [eiseres] niet tijdig betaalt en te vermeerderen met € 92,00 als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;

3.4.

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van BAZ ad € 7.790,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en te vermeerderen met € 92,00 als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;

3.5.

verklaart het vonnis ten aanzien van de beslissingen onder 3.2., 3.3. en 3.4. uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature