U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Intrekking verleende bouwvergunning en sloopvergunning. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser geen handelingen heeft verricht met de gebruikmaking van de verleende vergunningen en was op die grond bevoegd om de vergunningen in te trekken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de vergunningen alsnog binnen korte termijn zal benutten. Verweerder heeft een zorgvuldige belangenafweging gemaakt. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder in het bestreden besluit de belangen van eiser onvoldoende heeft betrokken of dat sprake zou zijn van zodanige zwaarwegende belangen, dat intrekking niet gerechtvaardigd is. Verweerder heeft daarom de vergunningen in redelijkheid kunnen intrekken. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 20/2455

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 04 januari 2023 in de zaak tussen [eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.W.M. Pennings),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond (verweerder)

(gemachtigde: mr. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2020 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende bouwvergunning en sloopvergunning (gedeeltelijk) ingetrokken.

Bij besluit van 7 augustus 2020 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1. Op 21 december 2004 is door verweerder aan eiser een reguliere bouwvergunning verleend voor het veranderen van een woning op het adres [adres] te [woonplaats] . Deze bouwvergunning ziet onder meer op het plaatsen van een trap op de begane grond van de woning, het verhogen van de eerste verdiepingsvloer waar twee slaapkamers, een bad- en toiletruimte en zolder worden gerealiseerd, en het ophogen van het dak boven het winkelgedeelte dat is gelegen bij de woning. Op 23 april 2007 heeft verweerder tevens een sloopvergunning aan eiser verleend ten behoeve van het slopen een ethernit dakbeschot van een opslagplaats/schuur op het adres [adres] .

1.1.

Tijdens een uitgevoerde controle op 10 januari 2020 heeft verweerder vastgesteld dat niet alle vergunde activiteiten zijn uitgevoerd. Tijdens de controle heeft verweerder geconstateerd dat de sloop niet heeft plaatsgevonden en dat de bouwwerkzaamheden aan de woning slechts gedeeltelijk zijn uitgevoerd. Verweerder heeft daarbij geconstateerd dat nog geen aanvang is gemaakt met de werkzaamheden aan de nieuwe eerste verdiepingsvloer en dat nog niet is gestart met het ophogen van het dak boven het winkelgedeelte bij de woning.

1.2.

Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten de in 2007 verleende sloopvergunning (geheel) in te trekken en de in 2004 verleende bouwvergunning gedeeltelijk in te trekken. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de sloop niet heeft plaatsgevonden en dat de bouwwerkzaamheden aan de woning slechts gedeeltelijk zijn uitgevoerd. De gedeeltelijke intrekking van de bouwvergunning ziet op het deel dat (nog) niet is uitgevoerd. Dit betreffen de nog uit te voeren werkzaamheden aan de nieuwe eerste verdiepingsvloer en het ophogen van het dak boven het winkelgedeelte. Aan het primaire besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat gedurende 26 weken deze vergunde activiteiten niet zijn uitgevoerd en dat niet is gebleken dat die vergunde activiteiten alsnog op korte termijn zullen worden uitgevoerd. Volgens verweerder is de enkele omstandigheid dat de houder van een bouwvergunning niet aannemelijk weet te maken dat hij deze alsnog binnen korte termijn zal benutten in beginsel voldoende om intrekking van de bouwvergunning te rechtvaardigen. Verweerder is daarbij niet gebleken van zwaarwegende belangen aan de zijde van eiser, die maken dat intrekking niet gerechtvaardigd is. Verweerder heeft daarom bij het bestreden besluit de intrekking van de vergunningen in stand gelaten.

1.3.

Eiser is het niet eens met de intrekking van de vergunningen en voert - kort gezegd- aan dat verweerder niet bevoegd was de vergunningen in te trekken omdat eiser wel gebruik heeft gemaakt van de vergunningen in de afgelopen 26 weken. Daarnaast is eiser van mening dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij de vergunningen alsnog binnen korte termijn zal benutten en dat verweerder geen zorgvuldige belangenafweging gemaakt omdat verweerder zijn persoonlijke en financiële belangen onvoldoende heeft meegewogen.

Toetsingskader

2. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de intrekking van de vergunningen bij het bestreden besluit in redelijkheid in stand heeft kunnen laten. Die beoordeling voert de rechtbank uit aan de hand van de beroepsgronden die eiser naar voren heeft gebracht en aan de hand van de wettelijke bepalingen die gelden voor de intrekking van bouw- en sloopvergunningen.

2.1.

De belangrijkste bepaling is artikel 2.33, tweede lid, onder a, van Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarin staat - voor zover hier van belang - dat verweerder de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk kan intrekken, voor zover gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

2.2.

De rechtbank stelt voorop dat de intrekking van een omgevingsvergunning geen verplichting is, maar een bevoegdheid van verweerder, zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Bij de toepassing van die bevoegdheid komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. Dit betekent dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de verleende vergunningen in te trekken.

Beoordeling

Bevoegdheid tot intrekking

3. De rechtbank ziet zich op basis van hetgeen eiser heeft aangevoerd allereerst gesteld voor de vraag of verweerder bevoegd was om de vergunningen van eiser in te trekken. Eiser voert aan dat verweerder hiertoe niet bevoegd was, omdat eiser wel gebruik heeft gemaakt van de verleende vergunningen in de afgelopen 26 weken. Ten aanzien van de verleende bouwvergunning erkent eiser dat hij nog niet is toegekomen aan de verbouwing van de eerste verdieping van de woning en het aanbrengen van de nieuwe verdiepingsvloer, maar voert hij aan dat hij wel in algemene zin bezig is met het bouwproject en met de werkzaamheden op de begane grond. Zo stelt eiser dat er wel al een trap is gebouwd naar de eerste verdieping en dat de kamers op de begane grond gereed zijn gemaakt. Ook is er op de eerste verdieping al rioolaansluiting en waterleiding gerealiseerd en zijn er voor de eerste verdieping vloerplaten op maat gemaakt. Facturen bewijzen volgens eiser dat hij aan de slag is en dat aannemelijk kan worden geacht dat hij niet stil heeft gezeten. Verder voert hij aan dat hij voor de ophoging van het dak boven het winkelgedeelte al 700 nieuwe dakpannen heeft gekocht, maar dat hij nog niet is toegekomen aan de werkzaamheden voor de ophoging. Ten aanzien van de verleende sloopvergunning stelt eiser ook dat hij in een eerder stadium reeds gebruik heeft gemaakt van de vergunning door het slopen van de dakgoten bijbehorend aan het dak, maar dat hij nog niet is toegekomen aan de sloop van het dakbeschot. Door de voorgenoemde handelingen is eiser van mening dat hij wel gebruik heeft gemaakt van de verleende vergunningen, waardoor verweerder niet bevoegd was tot intrekking daarvan.

3.1.

De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiser niet slaagt en dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat gedurende 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunningen. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.

De verleende sloopvergunning

3.2.

De rechtbank overweegt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het ‘niet verrichten van handelingen’ als bedoeld in artikel 2.33, tweede lid, onder a, van de Wabo mede omvat ‘het stilliggen’ en ‘geen begin maken met’. Het slopen van het dakbeschot betreft de activiteit waarvoor de sloopvergunning is verleend op 23 april 2007. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser geen begin heeft gemaakt met het slopen van het dakbeschot. Eiser heeft weliswaar verschillende handelingen genoemd die hij wel heeft uitgevoerd, zoals het slopen van de dakgoten en het aankopen van nieuwe dakpannen, maar verweerder heeft deze handelingen terecht niet aangemerkt als het verrichten van handelingen met gebruikmaking van de verleende sloopvergunning. Dergelijke handelingen kunnen immers naar het oordeel van de rechtbank enkel als voorbereidende handelingen worden aangemerkt en betreffen geen handeling met gebruikmaking van de sloopvergunning, die ziet op het slopen van het dakbeschot. De rechtbank verwijst in dit kader naar vaste rechtspraak van de Afdeling, waaruit volgt dat dergelijke voorbereidende handelingen geen handelingen zijn met gebruikmaking van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo . Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser ter zitting heeft verklaard dat er nog geen sloopwerkzaamheden aan het dak hebben plaatsgevonden, omdat er eerst nog andere activiteiten moesten plaatsvinden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser in het geheel geen handelingen heeft verricht met de gebruikmaking van de sloopvergunning. Verweerder was op die grond dan ook bevoegd om de sloopvergunning (geheel) in te trekken.

De verleende bouwvergunning

3.3.

De rechtbank overweegt verder dat de bevoegdheid tot intrekking door verweerder ook kan worden gebruikt als slechts gedeeltelijk geen gebruik is gemaakt van de vergunning. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, blijkt uit de tekst van artikel 2.33, lid 2 aanhef en onderdeel a van de Wabo niet, dat de bevoegdheid tot het geheel dan wel gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning slechts bestaat als in het geheel geen gebruik is gemaakt van de vergunning. De woorden ‘voor zover’ in de tekst van artikel 2.33 lid 2 aanhef en onderdeel a, van de Wabo , duiden erop dat de bevoegdheid tot intrekken ook bestaat wanneer van een deel van de vergunning gedurende 26 weken geen gebruik is gemaakt.

3.4.

De rechtbank is gebleken dat verweerder op 10 januari 2020 een controle heeft uitgevoerd ten aanzien van de uitvoering van de verleende bouwvergunning, waarbij verweerder heeft vastgesteld dat eiser niet is gestart met de ophoging van het dak en met de werkzaamheden aan de nieuwe eerste verdiepingsvloer. Eiser heeft deze constateringen van verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende weersproken. Eiser heeft immers geen stukken of verklaringen overlegd waaruit blijkt dat de nieuwe verdiepingsvloer, waarop de intrekking ziet, wel zou zijn gerealiseerd of dat daarmee daadwerkelijk is gestart. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser enkel heeft aangevoerd dat er al vloerplaten op maat zijn gemaakt voor de kamers op de eerste verdieping en dat er binnenmuren zijn geplaatst voor de kamers op de eerste verdieping. Eiser heeft desgevraagd niet duidelijk gemaakt wanneer deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Bovendien heeft eiser niet (onderbouwd) gesteld dat hij daadwerkelijk met het verhogen van de eerste verdiepingsvloer is gestart. Door eiser is voorts niet betwist dat met het verhogen van het dak boven het winkelgedeelte nog niet is aangevangen en dat dit eveneens een vergunde bouwactiviteit betreft, die onderdeel uitmaakt van de op 21 december 2004 verleende bouwvergunning.

3.5.

Hierdoor heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat eiser, voor zover het betreft de werkzaamheden aan de eerste verdiepingsvloer en ophoging van het dak, geen handelingen heeft verricht met gebruikmaking van de verleende bouwvergunning. De rechtbank is verder gebleken dat verweerder de verleende bouwvergunning niet geheel, maar gedeeltelijk heeft ingetrokken en dat die intrekking ziet op de werkzaamheden aan de eerste verdiepingsvloer en de ophoging van het dak. De rechtbank ziet hierin daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder niet bevoegd was de verleende bouwvergunning voor die bouwactiviteiten in te trekken.

Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij de vergunningen alsnog binnen korte termijn zal benutten?

4. Eiser voert verder aan dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij op korte termijn van de vergunningen gebruik zal maken, omdat het bouwproject vordert. Eiser heeft daartoe stukken overgelegd waarmee volgens eiser wordt aangetoond dat er wel degelijk werkzaamheden zijn verricht en nog worden verricht met gebruikmaking van de verleende bouwvergunning. Ook de facturen van grote hoeveelheid bouwmaterialen geven volgens eiser aan dat de bouwvergunning benut zal worden. Verder heeft eiser offertes van een aannemersbedrijf overlegd, waaruit blijkt dat hij alsnog op korte termijn van de vergunning gebruik zal maken.

4.1.

De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat de houder van een omgevingsvergunning aannemelijk weet te maken dat hij daarvan alsnog binnen korte termijn gebruik zal maken, een belang vormt dat dient te worden betrokken bij de beslissing en de afweging om tot intrekking van een omgevingsvergunning over te gaan. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de vergunningen alsnog binnen korte termijn zal benutten. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.

4.2.

Het enkele feit dat eiser al werkzaamheden heeft verricht aan andere delen van het pand, betekent niet dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij de werkzaamheden waarop de intrekking ziet alsnog binnen korte termijn zal uitvoeren. De overlegde offertes acht de rechtbank hiertoe onvoldoende nu hieruit enkel blijkt dat er contact is geweest met een aannemer maar niet dat de bouwwerkzaamheden alsnog op korte termijn worden uitgevoerd. Ook heeft eiser ter zitting geen duidelijkheid kunnen geven over een eventuele datum waarop met de werkzaamheden aan de eerste verdiepingsvloer en op de ophoging van het dak kan worden gestart. Met de overgelegde facturen heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank evenmin aannemelijk gemaakt dat hij de bouwvergunning alsnog op korte termijn zal benutten, nu daaruit enkel blijkt dat eiser kosten heeft gemaakt maar daaruit niet blijkt voor welke (bouw)materialen die facturen zijn bedoeld en eiser dat (ook ter zitting) niet heeft toegelicht. Hieruit volgt dan ook niet dat eiser daadwerkelijk en binnen korte termijn alsnog met de werkzaamheden aan de eerste verdiepingsvloer en het dak zal starten.

4.3.

Ten aanzien van de verleende sloopvergunning is de rechtbank eveneens van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij die vergunning alsnog binnen korte termijn zal benutten. Eiser heeft immers enkel aangevoerd dat hij al dakgoten heeft gesloopt en dakpannen heeft aangekocht. Dat enkele feit acht de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te achten dat eiser alsnog op korte termijn van de sloopvergunning gebruik zal maken, nu hieruit niet blijkt dat eiser daadwerkelijk en binnen korte termijn alsnog zal aanvangen met het slopen van het dakbeschot, waarop de sloopvergunning ziet. Ook met de overgelegde offertes van de aannemer heeft eiser dat niet aannemelijk gemaakt, nu de rechtbank niet is gebleken dat de overgelegde offertes direct verband houden met het slopen van het dakbeschot en daaruit voorts niet volgt dat daadwerkelijk binnen korte termijn met de sloop van het dakbeschot zal worden gestart. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat eiser ter zitting geen duidelijkheid heeft kunnen geven over een eventuele datum waarop met de sloopwerkzaamheden kan worden gestart, nu hij enkel heeft verklaard een aannemer te hebben ingeschakeld die het erg druk heeft en die aannemer bereid is deze werkzaamheden voor eiser uit te voeren als hij daarvoor tijd heeft.

Heeft verweerder een zorgvuldige belangenafweging gemaakt?

5. Eiser voert verder aan dat het bestreden besluit blijk geeft van een onzorgvuldige belangenafweging, omdat verweerder de persoonlijke en financiële belangen van eiser onvoldoende heeft meegewogen. Volgens eiser is sprake van zwaarwegende persoonlijke en financiële belangen, die maken dat intrekking van de vergunningen niet gerechtvaardigd is.

5.1.

Eiser voert als zwaarwegende persoonlijke en financiële belangen aan dat de vergunningen van groot belang zijn voor voortzetting van zijn bedrijf. Ook stelt eiser dat hij al vergevorderd is met het bouwproject en dat hij al alle bouwmaterialen heeft ingekocht ten behoeve van gebruikmaking van de verleende bouwvergunning. Het totale bouwproject heeft al veel geld gekost en ook zijn er kosten gemaakt voor het opstellen van rapporten. Verweerder heeft deze financiële belangen volgens eiser onvoldoende in de afweging betrokken. Verder wijst eiser op de omstandigheid dat het belang van de bouw- en sloopvergunning mede is gelegen in het voornemen om arbeidsmigranten in het pand te huisvesten, hetgeen noodzakelijk is voor de levensvatbaarheid van zijn onderneming. Dit leveren volgens eiser zwaarwegende belangen op, die maken dat intrekking van de verleende vergunningen niet gerechtvaardigd is.

5.2.

De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt en dat verweerder een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.

5.3.

Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat bij de beslissing over de intrekking van een vergunning alle in aanmerking te nemen belangen moeten worden betrokken en tegen elkaar moeten worden afgewogen. Daartoe behoren naast de door het bestuursorgaan gestelde belangen, ook de (financiële) belangen van vergunninghouder. Daarbij mag in aanmerking worden genomen of het niet tijdig gebruik maken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen. De enkele omstandigheid dat de houder van een vergunning niet aannemelijk weet te maken dat hij deze alsnog binnen korte termijn zal benutten, is voldoende om de intrekking van een ongebruikte vergunning te rechtvaardigen.

5.4.

De rechtbank stelt voorop verweerder in het bestreden besluit, gelet op hetgeen onder 4 is overwogen, bij zijn afweging heeft kunnen betrekken dat eiser ruime gelegenheid heeft gehad om de vergunningen te benutten en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de vergunningen alsnog binnen korte termijn zal benutten. Verder heeft verweerder relevant mogen achten dat de vergunningen gelet op het gewijzigde bestemmingsplan en gewijzigd Bouwbesluit niet meer actueel zijn. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder de verleende bouwvergunning niet geheel, maar gedeeltelijk heeft ingetrokken. De gedeeltelijke intrekking van de bouwvergunning ziet op de werkzaamheden aan de eerste verdiepingsvloer en de ophoging van het dak en de intrekking van de sloopvergunning ziet op de sloop van het dakbeschot. Het gevolg van deze intrekkingsbesluiten voor eiser is dat hij die activiteiten en werkzaamheden niet meer kan uitvoeren. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dit gevolg van de intrekkingsbesluiten voor eiser voldoende kenbaar gemotiveerd afgezet tegen de (financiële) belangen van eiser. Verweerder heeft daarbij betrokken dat de bouwvergunning slechts gedeeltelijk is ingetrokken en dat verweerder niet is gebleken van zwaarwegende belangen aan de zijde van eiser, die gedeeltelijke intrekking van de bouwvergunning niet rechtvaardigen. Daarbij heeft verweerder ook betrokken dat eiser in bezwaar enkel belangen heeft aangevoerd die betrekking hebben op de werkzaamheden en kosten die zijn gemaakt voor de verbouwing op de benedenverdieping en dat deze belangen niet de werkzaamheden betreffen die betrekking op de delen van de bouwvergunning die zijn ingetrokken.

5.5.

Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank van belang mogen achten dat niet is gebleken dat het niet tijdig gebruik maken van de vergunningen niet aan eiser is toe te rekenen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de ingetrokken vergunningen dateren van 2004 en 2007 en dat niet is gebleken waarom eiser in de tussentijd niet in staat is geweest om van die vergunningen gebruik te maken of om verweerder daarover tijdig te informeren. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat uit de dossierstukken is gebleken dat verweerder in mei 2013 heeft aangekondigd dat zal worden toegezien op gebruikmaking van de vergunningen en dat in geval van het ongebruikt verstrijken van een termijn van 26 weken, de verleende vergunningen kunnen worden ingetrokken. Voorts is de rechtbank gebleken dat verweerder eerder in 2013 aan eiser uitstel heeft verleend voor het afbouwen van de buitengevel van het pand. Tegen die achtergrond is het argument van eiser dat de werkzaamheden door de coronacrisis hebben stilgelegen geen verklaring voor het lange tijd (gedeeltelijk) ongebruikt laten van de vergunningen. De rechtbank ziet hierin daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder de belangen van eiser onvoldoende zou hebben meegewogen.

5.6.

Eiser heeft voorts naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de intrekking van de vergunningen zodanig zwaar wordt getroffen, dat verweerder niet in redelijkheid tot intrekking heeft kunnen besluiten. Eiser heeft immers niet onderbouwd waarom hij als gevolg van het niet kunnen uitvoeren van de werkzaamheden aan de eerste verdiepingsvloer en het dak, zodanig zwaar wordt getroffen dat hij hierdoor zijn bedrijfsvoering niet zou kunnen voortzetten, nu hij niet toegelicht op welke wijze hij door de intrekkingsbesluiten in zijn bedrijfsvoering wordt getroffen en ook niet heeft toegelicht waaruit het financiële nadeel bestaat dat hij stelt te hebben als gevolg van de intrekkingsbesluiten. Het enkele feit dat er kosten zijn gemaakt die verband houden met het bouwproject acht de rechtbank daartoe onvoldoende, omdat daaruit niet (concreet) blijkt dat die kosten daadwerkelijk betrekking hebben op de werkzaamheden die eiser als gevolg van de intrekking van zijn vergunningen niet meer kan uitvoeren. Eiser heeft weliswaar facturen overgelegd, maar daaruit kan evenmin worden afgeleid dat die kosten zijn gemaakt ten behoeve van een voorgenomen sloop van het dakbeschot of voorgenomen bouwwerkzaamheden aan de eerste verdiepingsvloer of het dak. Uit de facturen kan voorts niet worden opgemaakt waar de gemaakte kosten en aangekochte materialen voor zijn bedoeld en eiser heeft dat ook ter zitting niet toegelicht. Het enkele feit dat eiser kosten heeft gemaakt voor (bouw)werkzaamheden die wel reeds zijn uitgevoerd, kan evenmin leiden tot het oordeel dat verweerder om die reden de vergunningen niet in redelijkheid heeft kunnen intrekken, nu de intrekkingsbesluiten uitdrukkelijk zien op de werkzaamheden die eiser in het geheel nog niet heeft uitgevoerd, zoals overwogen onder 3. Dat hierdoor sprake zou zijn van zodanige zwaarwegende belangen dat intrekking niet gerechtvaardigd is, is de rechtbank dan ook niet gebleken.

5.7.

De andere belangen die eiser heeft genoemd, zoals het huisvesten van arbeidsmigranten, kunnen niet tot een ander oordeel leiden, nu de rechtbank niet is gebleken dat die belangen direct verband houden met de ingetrokken vergunningen. Eiser heeft voorts niet onderbouwd waarom hij door het niet meer kunnen uitvoeren van de werkzaamheden, waarop de intrekkingsbesluiten zien, onevenredig zwaar in deze belangen wordt getroffen.

Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de gewenste kamerverhuur voor het huisvesten van arbeidsmigranten (nog) niet is vergund.

5.8.

Dat verweerder de belangen van eiser onvoldoende zou hebben meegewogen is de rechtbank daarom niet gebleken. De rechtbank ziet hierin dan ook geen grond voor het oordeel dat de verweerder vergunningen niet in redelijkheid heeft kunnen intrekken.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft, en de sloopvergunning en bouwvergunning zijn ingetrokken. Eiser kan dus van deze vergunningen geen gebruik meer maken.

6.1.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 04 januari 2023 .

griffier

rechter

De griffier is niet in staat deze

uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 04 januari 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Zie bijvoorbeeld uitspraak van 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3642.

T&C artikel 2.33, tweede lid, onderdeel a Wabo.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1917.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2610.

Zie bijvoorbeeld uitspraak van 27 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3583, uitspraak van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:124, uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1492 en uitspraak van 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2110.

Zie bijvoorbeeld uitspraak van 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2085 en uitspraak van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1215.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature