U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Beroep niet tijdig beslissen. Beroep gegrond, vaststelling dwangsom.

Beroep afwijzing handhavingsverzoek. Beroep ongegrond. De verdiepingen op de woningen mochten gebouwd worden conform de in 2005 verleende bouwvergunning.

Uitspraak



RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 21 / 1163

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel

(gemachtigde: mr. M.C.W. Jülicher en K.A.J. Ubags).

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: [derde-partij 1] , [derde-partij 2] en

[derde-partij 3] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 19 april 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek om handhaving van 2 februari 2021 en heeft daarbij verwezen naar zijn zienswijze over verweerders voornemen om het handhavingsverzoek af te wijzen.

Verweerder heeft eiser op 26 april 2021 een beslissing op het handhavingsverzoek (primair besluit) toegezonden.

Verweerder heeft de rechtbank naar aanleiding van het beroepschrift van 19 april 2021 een verweerschrift toegezonden.

Eiser heeft op 27 mei 2021 gronden tegen het primaire besluit ingediend. Eiser heeft tevens bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.

Bij besluit van 6 september 2021 heeft verweerder een beslissing genomen op het bezwaar.

Bij brief van 15 mei 2022 heeft eiser gronden tegen het besluit op bezwaar aangevoerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2022. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens zijn de derde-partijen [derde-partij 1] en [derde-partij 2] verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Op 20 januari 2005 heeft verweerder aan Stichting Woongoed 2-Duizend een bouwvergunning met vrijstelling van het bestemmingsplan (hierna: de bouwvergunning) verleend voor het bouwen van tien woningen aan de [straatnaam] te [woonplaats] .

2. Eiser heeft op 2 februari 2021 een verzoek om handhaving ingediend tegen de bouw van een tweede verdieping op twee van deze tien woningen aan de [adres 1] en [adres 2] . Op huisnummer [adres 1] woont de derde-partij [derde-partij 3] en op huisnummer [adres 2] wonen de derde-partijen [derde-partij 1] en [derde-partij 2] .

3. Op 17 februari 2021 heeft een toezichthouder van de gemeente een controle uitgevoerd ten aanzien van de opbouwen op de woningen. Bij brief van 11 maart 2021 heeft verweerder eiser bericht voornemens te zijn het handhavingsverzoek af te wijzen. Eiser heeft hiertegen bij brief van 17 maart 2021 zienswijzen ingebracht. Op 18 maart 2021 heeft een toezichthouder een nadere controle uitgevoerd en geconstateerd dat de uitbreiding met een tweede verdieping op de woning met huisnummer [adres 2] groter was uitgevoerd dan was vergund (de verdiepingsvloer was 1,78 meter te ver naar achteren gebouwd). Bij besluit van 19 maart 2021 heeft verweerder ten aanzien van die tweede verdieping een bouwstop opgelegd.

4. Op 2 april 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn handhavingsverzoek.

5. Eiser heeft op 19 april 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek.

6. Op 26 april 2021 heeft verweerder aan eiser het primaire besluit toegezonden. Daarbij heeft verweerder eisers verzoek om handhaving deels toegewezen, namelijk voor het te ver naar achteren bouwen van de tweede verdieping op nummer [adres 2] , en voor het overige afgewezen.

7. Verweerder heeft naar aanleiding van het beroepschrift van 19 april 2021, op 21 mei 2021 een verweerschrift bij de rechtbank ingediend. Verweerder stelt zich daarin op het standpunt dat eiser geen belanghebbende is bij het handhavingsverzoek en dat verweerder daarom geen dwangsom is verschuldigd. Subsidiair stelt verweerder in dit verweerschrift dat een dwangsom over een termijn van tien dagen is verschuldigd (16 april 2021 tot 26 april 2021).

8. Eiser heeft op 27 mei 2021 gronden tegen het primaire besluit ingediend. Eiser heeft op 3 mei 2021 tevens bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.

9. Eiser heeft op 7 juli 2021 zijn bezwaren tegen het primaire besluit mondeling toegelicht aan de commissie van advies voor de bezwaarschriften van de gemeente Beesel (de bezwaarcommissie). De bezwaarcommissie heeft op dezelfde datum aan verweerder advies uitgebracht over de op het bezwaar te nemen beslissing. Bij besluit van 6 september 2021 heeft verweerder, conform het advies van de bezwaarcommissie, het bezwaar ongegrond verklaard.

10. Bij brief van 15 mei 2022 heeft eiser gronden tegen het besluit op bezwaar aangevoerd.

11. De rechtbank beschouwt het beroep, gelet op en met inachtneming van hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, onder toepassing van de artikel 6:19 en 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), als gericht tegen 1) het niet tijdig nemen van een beslissing op het handhavingsverzoek en 2) het besluit op bezwaar van 6 september 2021.

12. Hierna gaat de rechtbank in op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd.

Dwangsom vanwege niet tijdig beslissen

13. Eiser voert aan dat hij het primaire besluit pas op 28 april 2021 heeft ontvangen en dat verweerder hem daarom wegens het niet tijdig beslissen op het handhavingsverzoek over een periode van 12 dagen (16 april tot 28 april) een dwangsom is verschuldigd.

14. Verweerder stelt zich thans, naar aanleiding van het advies van de bezwaarcommissie, niet langer op het standpunt dat eiser geen belanghebbende is bij het handhavingsverzoek. Verweerder heeft nog geen dwangsom vastgesteld, maar erkent dat niet tijdig op het handhavingsverzoek is beslist en daarom wel een dwangsom aan eiser te zijn verschuldigd. Volgens verweerder is de dwangsom verschuldigd over de periode vanaf twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling tot de dag van verzending van het primaire besluit, dus over de periode van 16 april tot 26 april, dat is 10 dagen.

15. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

15.1.

Gelet op het voorgaande is niet meer in geschil dat eiser als belanghebbende bij het handhavingsverzoek moet worden aangemerkt, dat verweerder te laat op dat verzoek heeft beslist en dat verweerder daarom een dwangsom is verschuldigd. Het beroep is daarom voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dat verzoek gegrond. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de dwangsom vaststellen.

15.2.

Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. In paragraaf 4.1.3.2 van de Awb is niet geregeld welke dag de laatste is waarover het bestuursorgaan een dwangsom is verschuldigd. In de memorie van toelichting bij artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de Awb is vermeld dat, indien het bestuursorgaan binnen de termijn waarin dwangsommen kunnen worden verbeurd beslist, de dag waarop de beschikking aan de aanvrager is verzonden, de laatste dag is waarover nog betaald moet worden. Het primaire besluit is op 26 april 2021 aan eiser verzonden, zodat verweerder aan eiser een dwangsom is verschuldigd over de periode van 16 april tot en met 26 april, dit is elf dagen. Verweerder is eiser dus een dwangsom verschuldigd van 11 x € 23 = € 253. De rechtbank zal verweerder hiertoe veroordelen.

Afwijzing verzoek handhavend optreden

Is sprake van een overtreding? Betekenis en reikwijdte van de bouwvergunning uit 2005

16. Eiser voert aan dat verweerder tegen de gehele gerealiseerde tweede verdiepingen handhavend moet optreden. Deze verdiepingen zijn volgens eiser zonder de vereiste vergunning gebouwd. Op de tekeningen bij bouwvergunning uit 2005 staan de verdiepingen wel ingetekend, maar deze vergunning is verleend voor de daarin gegeven opties. De kopers van de woningen konden kiezen tussen deze opties. Door de oplevering van de bouw op 21 december 2005 en de mededeling van 2 mei 2006 van de toenmalige initiatiefnemer welke optie was uitgevoerd, was de bouwvergunning uitgewerkt en hadden de gebouwde woningen hun vaste vorm gekregen. Voor het daarna bouwen van de twee verdiepingen op huisnummers [adres 1] en [adres 2] was daarom een nieuwe vergunning nodig, maar deze is niet verleend.

17. Volgens verweerder vallen de opbouwen die op huisnummers [adres 1] en [adres 2] zijn gerealiseerd onder de bouwvergunning uit 2005. Voor die opbouwen is volgens verweerder toen vergunning verleend. Op grond van de vergunning konden kopers van de woningen opteren voor bepaalde uitbreidingen en daar is in het geval van huisnummers [adres 1] n [adres 2] pas in het begin van het jaar 2021 gebruik van gemaakt. De opbouwen zijn in de bouwtekeningen bij de bouwvergunning terug te vinden als optie 5.

18. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

18.1.

Op 22 juni 2004 is bij verweerder een aanvraag ingediend voor het bouwen van 10 woningen aan de [adres 3] tot en met [adres 2] (oneven). Op 3 november 2004 is een aanvullende gewijzigde bouwaanvraag ingediend met mogelijkheden tot uitbreiding van de woningen en bijbehorende bijgebouwen. Bij het besluit van 20 januari 2005 is voor deze woningen en opties bouwvergunning verleend. Deze opties (mogelijke uitvoeringen) zijn in de tekeningen bij de aanvraag weergegeven als opties 1 tot en met optie 5. In de bouwtekeningen met plattegronden en gevels, die behoort bij de bouwvergunning van 20 januari 2005, zijn de opbouwen opgenomen zonder deze als optioneel aan te duiden (zie de hierna opgenomen afbeeldingen). In de bouwvergunning is onder meer de voorwaarde opgenomen dat “de koper(s) van de woningen bij realisatie van aanvullende opties achteraf, tenminste 4 weken voordat een optionele uitbreiding in uitvoering wordt genomen, aanvullende tekening(en) indient waaruit blijkt, dat de plannen gerealiseerd worden overeenkomstig het thans goedgekeurde en vergunde bouwplan en de hierbij volgens bestek toegestane materialen worden toegepast”. Niet betwist is dat de op de woningen met huisnummers [adres 1] en [adres 2] gerealiseerde opbouwen, afgezien van het achterste gedeelte van de opbouw op huisnummer [adres 2] , overeenkomen met hetgeen is opgenomen op de bouwtekeningen behorende bij de bouwvergunning. Deze opbouwen zijn niet eerder gerealiseerd. Verder is niet betwist dat deze bouwvergunning niet is ingetrokken. De rechtbank ziet daarom niet in dat de bouwvergunning uit 2005 is uitgewerkt en/of nu niet meer geldt. Dit betekent dat deze bouwvergunning nog steeds het recht geeft om de daarin voorziene opbouwen te realiseren. Dat de opbouwen op huisnummers [adres 1] en [adres 2] niet voorkwamen op het overzicht van gekozen opties dat Stichting Woongoed 2-Duizend op 2 mei 2006 de gemeente heeft doen toekomen doet hieraan niet af. Anders dan eiser stelt, is voor de opbouwen dus niet nogmaals een vergunning nodig. Als realisatie van de opbouwen, en daarmee volledige realisatie van het in 2005 vergunde bouwplan, niet langer gewenst is, zal de bouwvergunning in zoverre moeten worden ingetrokken.

Afbeelding 1: Plattegrond 2e verdieping in de bouwtekeningen behorende bij de bouwvergunning van 20 januari 2005

Afbeelding 2, links: gerealiseerde opbouw/optie 5 op de woningen op huisnummers [adres 1] en [adres 2] (bron: Google Streetview) en rechts: voorgevelaanzicht in de bouwtekeningen behorende bij de bouwvergunning van 20 januari 2005.

18.2.

Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat op grond van de bouwvergunning uit 2005 een verdieping op de woningen gebouwd mag worden, conform die vergunning, en dat daarvoor niet nogmaals een vergunning benodigd was.

Afwijkingen van de bouwvergunning

19. Eiser voert aan dat, voor zover de opbouwen onder de bouwvergunning vallen, in afwijking van de bouwvergunning is gebouwd en die afwijkingen vergunningplichtig zijn. De afwijkingen hebben volgens eiser betrekking op de te diepe opbouw aan de achterzijde bij huisnummer [adres 2] , wijziging van een detail in de voorgevel, een afwijkende uitvoering van de boeiboorden, de maat en positie van de gordingen, het gebruik van porisostenen voor de binnenmuren, het vervallen respectievelijk wijzigen van ramen en het vervallen van kolommen.

20. Verweerder heeft ten aanzien van de te diepe opbouw op 19 maart 2021 een bouwstop opgelegd en, blijkens het verhandelde ter zitting, is op 26 juni 2021 hiervoor een omgevingsvergunning verleend, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. De bezwaarprocedure is in afwachting van deze uitspraak aangehouden. Nu een omgevingsvergunning voor de te diepe opbouw was verleend, was verweerder ten tijde van het besluit op bezwaar niet langer bevoegd daartegen handhavend op te treden. Verweerder is daar in het besluit op het bezwaar dan ook terecht niet toe overgegaan.

21. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

21.1.

Wat betreft de wijziging van het detail in de voorgevel en de boeiboorden was verweerder weliswaar bevoegd handhavend op te treden, maar de rechtbank acht deze afwijkingen van de bouwvergunning naar aard en omvang dusdanig gering dat verweerder ten aanzien van die afwijkingen in redelijkheid mocht afzien van handhavend optreden. Daarbij betrekt de rechtbank het feit dat, zoals ook ter zitting besproken, het belangrijkste onderdeel van het handhavingsverzoek en van deze beroepszaak voor eiser het feit is dat er een tweede verdieping op de woningen is gerealiseerd. De precieze uitvoering van die verdiepingen op detailniveau is, alle belangen afwegende en gelet op het zicht dat eiser op deze woningen heeft en de afstand tussen deze woningen en eisers woning, van ondergeschikt belang voor eiser.

21.2.

De andere, door eiser als “afwijkingen” aangeduide, bouwkundige aspecten zijn conform hetgeen in de bouwvergunning is bepaald en de overeenkomstig artikel 2.7 van de Regeling omgevingsrecht op 5 maart 2021 aangeleverde nieuwe constructietekeningen (die door de gemeentelijke constructeur getoetst en akkoord bevonden zijn). Hetgeen eiser heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten om het oordeel van de gemeentelijk constructeur voor onjuist te houden. Verweerder was daarom ten aanzien van die bouwkundige onderdelen niet bevoegd handhavend op te treden, zodat terecht geen handhavingsmaatregel hiertegen is genomen.

21.3.

Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat, voor zover sprake is van een afwijking van de bouwvergunning uit 2005, die afwijking, mede gelet op de situatie en onder afweging van de betrokken belangen, zo gering is dat verweerder heeft mogen afzien van handhavend optreden naar aanleiding van het handhavingsverzoek van eiser.

Conclusie

22. Het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek is gegrond. Verweerder moet daarvoor aan eiser een dwangsom betalen van € 253,-.

23. Verweerder heeft terecht besloten om, afgezien van de bouwstop die op 19 maart 2021 is opgelegd, ten aanzien van de opbouwen niet handhavend op te treden. Het beroep tegen het besluit op bezwaar is daarom ongegrond.

24. Omdat de rechtbank het beroep gedeeltelijk gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

25. Van door eiser in verband met het beroep gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek gegrond;

stelt de dwangsom die verweerder wegens het niet tijdig nemen van het besluit aan eiser moet betalen vast op € 253,-;

verklaart het beroep voor het is gericht tegen het besluit op bezwaar ongegrond;

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2023

rechter

De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

Afschrift verzonden aan partijen op: 12 januari 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Kamerstukken II 2004-2005, 29 934, nr. 3, p. 7.

Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3241, r.o. 6.3.

Die ingevolge het overgangsrecht moet worden gelijk gesteld met een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature