U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Uitspraak



RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummer : 03.250416.21

tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 april 2022

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,

wonende te [adresgegevens verdachte] .

De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.J.F. Geertsen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 april 2022. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:

Feit 1: een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor haar tegemoetkomende verkeersdeelnemers (zwaar) letsel hebben opgelopen terwijl zij onder invloed verkeerde van alcohol (primair) althans dat zij gevaar op de weg heeft veroorzaakt en onder invloed van alcohol een motorrijtuig heeft bestuurd (subsidiair);

Feit 2: de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander schade en/of letsel was toegebracht.

3 De beoordeling van het bewijs

3.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair ten laste is gelegd. Op basis van het proces-verbaal verkeersongevallen analyse (VOA), het gemeten alcoholgehalte in het bloed van de verdachte, de verklaring van de verdachte over haar alcoholgebruik op 14 september 2021 en de verklaringen van de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] kan volgens de officier van justitie worden vastgesteld dat de verdachte op de A76 als bestuurder van een personenauto onder invloed van een enorme hoeveelheid alcohol al spookrijdend in botsing is gekomen met de auto’s van voornoemde slachtoffers, waardoor aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Met betrekking tot de mate van schuld, zoals bedoeld in artikel 6 van de WVW 1994 , stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de gedragingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden kunnen worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig.

Daarnaast heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 2. Hij baseert zich hierbij op de verklaringen van aangever [slachtoffer 4] en getuige [getuige] en de geconstateerde schade aan de vrachtauto van [naam transportbedrijf] . Gelet op de omstandigheden, en ook volgens de aangever en getuigen, kan het niet anders dan dat de verdachte wist dat er een ongeval had plaatsgevonden en dat daarbij schade aan anderen was toegebracht.

3.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat volgens de raadsman niet bewezen kan worden dat de slachtoffers als gevolg van de botsing zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen.

Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsman zich voor wat betreft de bewezenverklaring ook aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat volgens de raadsman niet bewezen kan worden dat aan [slachtoffer 4] letsel is toegebracht door het ongeval.

3.3

Het oordeel van de rechtbank

Feit 1

Bewijsmiddelen

Op 14 september 2021 omstreeks 22:08 uur reed de verdachte als bestuurder in haar witte Nissan Juke over de Rijksweg A76. Zij reed de A76 op via de afrit en passeerde daarbij de verkeersborden C2, die een eenrichtingsweg aanduiden. Zij reed vervolgens ongeveer 1.350 meter tegen de rijrichting in en kwam ter hoogte van hectometerpaal 9,5 - gelegen buiten de bebouwde kom in Schinnen, gemeente Beekdaelen – in botsing met een Toyota Aygo (met bestuurder [slachtoffer 2] ), een Citroën C1 (met bestuurder [slachtoffer 1] ) en een Citroën C5 (met bestuurder [slachtoffer 3] en bijrijder [naam bijrijder] ). Op basis van de aangetroffen sporen, de schades aan de betrokken voertuigen en de eindposities van de betrokken voertuigen kan worden gesteld dat de bestuurders van de Toyota Aygo, Citroën Cl en de Citroën C5 reden op de Rijksweg A76 Rechts, komende uit de richting van België en gaande in de richting van Duitsland. De verdachte reed, tegengesteld aan de rijrichting van het verkeer, eveneens op de Rijksweg A76 Rechts komende uit de richting van Duitsland en gaande in de richting van België (spookrijdend). Ter hoogte van hectometerpaal 9.5 botste de verdachte eerst tegen de Toyota Aygo en direct daarna tegen de Citroën Cl. Als gevolg van de aanrijdingen met de Toyota Aygo en de Citroën Cl kwam de Nissan Juke ongeveer dwars op de rechter rijstrook van de Rijksweg A76 te staan. Daar botste de Citroën C5 tegen de Nissan Juke.

[slachtoffer 1] verklaarde over het ongeval dat zij rijdende over de A76 een auto voor haar zag remmen, waarop ook [slachtoffer 1] begon te remmen. Zij zag vervolgens de auto voor haar naar links uitwijken, waarna [slachtoffer 1] uitweek naar rechts. Op dat moment zag zij koplampen recht op haar af komen. [slachtoffer 1] gooide het stuur naar links om een frontale aanrijding met de spookrijder te voorkomen, remde vol, raakte de vangrail en voelde daarna een klap.

[slachtoffer 2] verklaarde over het ongeval dat zij reed op de linker rijstrook van de A76 toen zij plotseling, uit het niets, recht voor haar twee koplampen zag opdoemen. Plots voelde ze een harde klap en was het ongeluk al gebeurd.

[slachtoffer 1] heeft als gevolg van het ongeval letsel opgelopen, bestaande uit pijnklachten aan de rechter knie, pijnklachten aan haar stuitje en blauwe plekken en schaafwonden over het bekken. De duur van de genezing wordt geschat op enkele weken tot maximaal één maand vooraleer de pijnklachten volledig verdwenen zijn. [slachtoffer 1] heeft op 31 december 2021 verklaard dat zij nog steeds niet naar school en naar het werk kan gaan wegens het opgelopen letsel. Ze gaf toen te kennen nog steeds last te hebben van haar bekken, stuit, knie, nek en hoofd. Ook heeft ze PTSS opgelopen door het ongeval.

[slachtoffer 2] heeft als gevolg van het ongeval een snijwond op haar linker knie opgelopen, alsmede pijnklachten in de onderrug. Ook heeft zij een bloeduitstorting (hematoom) binnen de schedel opgelopen. [slachtoffer 2] werd ter observatie opgenomen in het ziekenhuis en mocht het ziekenhuis een dag later in herstellende conditie verlaten. [slachtoffer 2] heeft op 31 december 2021 verklaard dat zij nog steeds niet kon werken door haar opgelopen letsel. Ze heeft dagelijks hoofdpijn en pijn aan haar stuitje.

Eurofins forensics heeft vastgesteld dat het alcoholgehalte in het bloed van de verdachte, afgenomen op 14 september 2021, meer dan 2,82 milligram alcohol per milliliter was.

De verdachte heeft in haar eerste verhoor bij de politie verklaard dat zij vóór het ongeval twee flessen Martini had gedronken en weed had gerookt. In het tweede verhoor verklaarde zij voorafgaand aan het ongeval vier flessen Martini te hebben gedronken. Ook verklaarde zij dat zij ten tijde van het ongeval de bestuurder was van de witte Nissan Juke.

Bewijsoverweging

De mate van schuld

Om tot een bewezenverklaring te komen van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 , moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid dan wel onoplettendheid: het artikel spreekt in dit verband van zeer, dan wel aannemelijk onoplettende, onvoorzichtige en /of onachtzame gedragingen. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Een enkel moment van onoplettendheid is over het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld.

Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 14 september 2021 rond 22:00 uur de A76 is opgereden tegen de rijrichting in. Zij heeft daarbij de verkeersborden die aanduiden dat zij een eenrichtingsweg inreed, genegeerd. Vervolgens is zij over een afstand van circa 1,3 kilometer blijven spookrijden tot de botsing met de auto’s van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . Spookrijden is onmiskenbaar een verwijtbare verkeersovertreding. Het lijdt geen twijfel dat deze verkeersfout haar oorzaak (mede) vindt in het alcoholgebruik van de verdachte: het alcoholgehalte in het bloed van de verdachte was ruim vijf keer zo hoog als is toegestaan. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, zoals hiervoor beschreven, de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW .

Omtrent de mate van schuld overweegt de rechtbank het volgende. Spookrijden op een snelweg is een van de ernstigste verkeersovertredingen die er begaan kunnen worden. De eenrichtingsborden zijn zodanig geplaatst dat een doorsnee bestuurder van een voertuig zich direct bewust moet zijn van zijn fout. Bovendien wordt die fout met iedere tegenligger op de door hem gekozen weghelft nog eens bevestigd. Ten slotte is de kans op een frontale botsing aanzienlijk. Als dan bovendien, zoals in het onderhavige geval, dat feit wordt begaan onder invloed van een extreme hoeveelheid alcohol, verkleint dat de mogelijkheid dat de bestuurder überhaupt ontdekt dat hij aan het spookrijden is, laat staan dat hij (of zoals hier: zij) dan in staat moet worden geacht die fout te corrigeren. Dit leidt ertoe dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – van oordeel is dat de gedragingen van de verdachte niet als “aanmerkelijk”, maar als “zeer” onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam moeten worden aangemerkt.

.

Het letsel

Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (vgl. onder meer HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802). De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit (vgl. HR 15 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5618). De vaststelling aan de hand van deze gezichtspunten of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zal vaak worden gegrond op gegevens van medische aard. In evidente gevallen kan bij die vaststelling ook in aanmerking worden genomen hetgeen algemene ervaringsregels omtrent die gezichtspunten leren.

Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft als gevolg van het ongeval een snijwond op haar linker knie opgelopen, alsmede pijnklachten in de onderrug. Ook heeft zij een bloeduitstorting (hematoom) binnen de schedel opgelopen. Zij heeft ter observatie één nacht in het ziekenhuis gelegen. Op een hechting in haar knie na, was medisch ingrijpen niet nodig. Drie maanden na het ongeval voelde [slachtoffer 2] zich nog steeds niet in staat om te werken als gevolg van het ongeluk. De rechtbank is gelet op de aard en ernst van het letsel en het geringe medische ingrijpen van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 2] niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, maar wel als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.

[slachtoffer 1] heeft als gevolg van het ongeval pijnklachten aan haar knie, stuitje en bekken opgelopen. Medisch ingrijpen was niet noodzakelijk en de duur van de genezing werd geschat op maximaal één maand. [slachtoffer 1] heeft drie maanden na het ongeval haar opleiding en werk nog niet hervat in verband met het opgelopen letsel. De rechtbank is gelet op de aard en ernst van het letsel en het geringe medische ingrijpen van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, maar wel als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.

De rechtbank acht op grond van het bovenstaande het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals hierna onder 3.4 omschreven.

Feit 2

Bewijsmiddelen

[slachtoffer 4] deed op 14 september 2021 aangifte van het verlaten van de plaats van ongeval op de A2 ter hoogte van Born, gepleegd op diezelfde dag. Hij verklaarde als bestuurder van een vrachtwagencombinatie, eigendom van het transportbedrijf [naam transportbedrijf] , circa 85 kilometer per uur te hebben gereden op rijstrook 2 (de rechtbank begrijpt: vanuit de rijrichting bezien de rechter rijbaan), toen hij zag dat een witte personenauto hem inhaalde via de linker rijbaan. Hij zag vervolgens dat deze witte personenauto vlak voor zijn vrachtwagen naar rechts stuurde en dat deze witte personenauto met de rechter achterkant de linker voorbumper van de vrachtwagen raakte. Aangever verklaart zeker te weten dat de bestuurder van de witte personenauto gemerkt moet hebben dat hij de vrachtwagen raakte. De bestuurder van de witte personenauto heeft de plaats van het ongeval verlaten. Aangever heeft de beelden van zijn camera in de vrachtwagencabine later teruggekeken, en zag dat de personenauto een witte Nissan Juke betrof.

Verbalisant [verbalisant] heeft bij het opnemen van de aangifte ter plaatse foto’s van de schade gemaakt.

Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij op 14 september 2021 in een personenauto op de A2 ter hoogte van Born reed, toen zij een witte Nissan zag rijden die een vrachtwagen inhaalde. Zij zag dat de bestuurder van de witte Nissan na de inhaalmanoeuvre abrupt

naar rechts stuurde naar rijstrook 2 toe, waarbij de witte Nissan met de rechterachterzijde de linker voorzijde van de vrachtwagen raakte tijdens het inhalen. “Dit moet je gemerkt hebben”, aldus [getuige] . [getuige] zag vervolgens dat de witte Nissan door bleef rijden en dat de vrachtwagen direct naar rechts stuurde, de vluchtstrook op.

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op 14 september 2021 in haar witte Nissan Juke reed als bestuurder.

Bewijsoverweging

Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte in haar Nissan bij het afronden van een inhaalmanoeuvre met de achterkant van haar auto de voorbumper van de vrachtwagen bestuurd door [slachtoffer 4] heeft geraakt, met schade aan de vrachtwagen tot gevolg. Gelet op de schade aan de vrachtwagen en gelet op de verklaringen van zowel aangever [slachtoffer 4] als getuige [getuige] , komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte minst genomen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zij door de aanrijding schade had veroorzaakt aan de vrachtwagen. Door na de aanrijding door te rijden, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde, met dien verstande dat de verdachte partieel wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde veroorzaken van letsel aan [slachtoffer 4] , nu niet gebleken is dat [slachtoffer 4] door de aanrijding enig letsel heeft opgelopen.

3.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

T.a.v. feit 1 primair:

op 14 september 2021 te Schinnen, in de gemeente Beekdaelen, als verkeersdeelnemer, namelijk de bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de weg, Rijksweg A76, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor anderen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke bovenbedoelde gedragingen zeer, onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam waren en hieruit hebben bestaan dat zij, verdachte, terwijl zij, verdachte, verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank, met bovengenoemd motorrijtuig tegengesteld aan de rijrichting van het verkeer (spookrijdend) op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer heeft gereden, zulks op het moment dat meerdere over laatstgenoemd weggedeelte, verdachte, tegemoetkomende motorrijtuigen met daarin onder meer als bestuurder voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , het door verdachte bestuurde motorrijtuig naderden en tot op korte afstand waren genaderd, waardoor een botsing is ontstaan met de eerder genoemde motorrijtuigen, terwijl zij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 : bij onderzoek bleek het alcoholgehalte van haar, verdachtes, bloed, meer dan 2,82 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed, te zijn;

T.a.v. feit 2:

als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden te Born, in de gemeente Sittard-Geleen op Rijksweg A2 op 14 september 2021, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,

terwijl bij dat ongeval, naar zij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten transportbedrijf [naam transportbedrijf] ) schade was toegebracht.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:

T.a.v. feit 1 primair:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de ze wet;

T.a.v. feit 2:

overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 .

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6 De straf en maatregel

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 18 maanden. Tevens heeft hij gevorderd aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van vijf jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds is ingehouden.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van de verdachte acht de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend, en bepleit in plaats daarvan de oplegging van een taakstraf gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

De verdachte heeft in de avond van 14 september 2021 tweemaal een verkeersovertreding begaan. Allereerst heeft zij al rijdend in haar auto op de A2 een verkeerde inschatting gemaakt bij het inhalen van een vrachtwagen. Hierbij heeft zij een vrachtwagen afgesneden, met schade aan de vrachtwagen tot gevolg. In plaats van te stoppen en haar gegevens kenbaar te maken, is de verdachte doorgereden. Later die avond is de verdachte al spookrijdend op de A76 in botsing gekomen met de auto’s van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . Dit alles gebeurde terwijl de verdachte stomdronken achter het stuur zat.

Op de slachtoffers heeft het ongeval een grote impact gehad. Zij hebben allen lichamelijk letsel opgelopen, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat zij hun dagelijkse bezigheden (tijdelijk) hebben moeten stopzetten. Ook heeft het ongeval er bij de slachtoffers psychisch behoorlijk ingehakt.

Wat ook de aanleiding voor de verdachte is geweest om op die dag zo excessief veel te drinken, het moet voor haar duidelijk zijn geweest dat zij volstrekt niet meer in staat was om daarna nog een voertuig te besturen. De verdachte heeft zich hier echter niets van aangetrokken. Zij is in de auto gestapt en heeft zich er blijkbaar dus ook niet om bekommerd dat zij door in beschonken toestand de weg op te gaan niet alleen haar eigen leven, maar ook dat van anderen op het spel zette. Het mag een wonder heten dat er bij het spookrijden geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen. Het had immers heel veel erger af kunnen lopen, zeker ook nu door haar extreme alcoholgebruik de verdachte waarschijnlijk in het geheel niet in staat moet zijn geweest om verkeersfouten te corrigeren.

Wat de rechtbank de verdachte in dit verband verder ook kwalijk neemt, is dat zij blijkens haar Belgische strafblad eerder is veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol. Desondanks kiest zij er op 14 september 2021 wederom voor om met te veel alcohol op achter het stuur te kruipen.

De rechtbank weegt bij de strafmaat ook mee hetgeen de reclassering op 31 maart 2022 over de verdachte schijft:

“Betrokkene kampt al haar hele leven met een alcoholprobleem. Ze zegt niet dagelijks te drinken en er is geen sprake van probleeminzicht. Uit contact met de huisarts blijkt dat betrokkene door de jaren heen meerdere malen opgenomen werd maar enkel haar medewerking verleent in crisissituaties. Nadien verlaat ze tegen advies in de kliniek en gaat ze niet in op verwijzingen voor nazorg / ambulante behandeling. Na de feiten werd ze opgenomen voor de duur van 4 weken op de PAAZ te Hasselt. Hierna wist ze vier maanden abstinent te blijven met behulp van Antabus. Uit contact met de dochter blijkt dat betrokkene deze medicatie niet meer inneemt. Na vier maanden abstinentie is betrokkene teruggevallen. In januari 2022 werd zij opnieuw opgenomen voor de duur van twee weken, maar intussen is zij teruggevallen in alcoholgebruik. Betrokkene rookt daarnaast dagelijks cannabis. Betrokkene verloor haar man in 2018. Mogelijk heeft dit haar alcoholgebruik opnieuw

getriggerd maar betrokkene zelf ontkent dit. Ze zegt voor het plezier te drinken. Er zijn geen beschermende factoren. Betrokkene heeft geen netwerk meer, heeft geen dagbesteding

en leeft van een weduwepensioen waar ze amper van rondkomt. Bij een veroordeling adviseren wij een straf zonder bijzondere voorwaarden. Wij achten een dagbehandeling / ambulante behandeling noodzakelijk maar betrokkene wenst hier niet aan mee te werken. Zij wil absoluut niet praten. Er is haar al veel aangeboden in een regulier kader maar hier

haakt ze niet op aan. Wij zien bijgevolg geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.”

Gelet op de ernst van met name het eerste feit, de recidive, de aanhoudende en hardnekkige alcoholverslaving van de verdachte, het gegeven dat de verdachte niet bestendig gemotiveerd is voor een behandeling van haar alcoholverslaving en rekening houdend met het aantal slachtoffers in deze zaak, is de rechtbank van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende straf is. De oplegging van een taakstraf zoals door de raadsman bepleit, doet geen recht aan de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden van deze zaak. Van de oplegging van een deels voorwaardelijke straf met daaraan te verbinden voorwaarden ziet de rechtbank af, gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies. Als de verdachte niet gemotiveerd is om mee te werken aan een behandeling, acht de rechtbank het niet opportuun om in het kader van een voorwaardelijke straf een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen. Daarbij komt ook dat de rechtbank op dit moment niet kan inschatten hoe de verdachte na ommekomst van haar detentie er aan toe zal zijn en welke interventies op dat moment nodig zullen zijn. Die inschatting valt pas richting het einde van de detentie te maken. De interventies en/of behandelingen die tegen die tijd aangewezen zijn, kunnen dan in het kader van de VI-regeling aan de verdachte worden opgelegd.

Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van vijf jaren.

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7 De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 8.000,- ter zake van feit 1, bestaande uit € 3.000,- materiële schade en € 5.000,- immateriële schade.

7.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat [slachtoffer 3] in haar vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk is, nu de door haar geleden materiële schade – die ziet op schade aan de auto – reeds door de verzekeraar is vergoed. Ten aanzien van de immateriële schadevordering stelt de officier van justitie een matiging voor tot een bedrag van € 2.000,- tot € 2.500,-.

7.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk is in haar vordering nu zij niet als slachtoffer van feit 1 in de tenlastelegging staat opgenomen. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering van [slachtoffer 3] dient te worden afgewezen nu deze onvoldoende onderbouwd is. [slachtoffer 3] heeft met haar verzekeraar een vaststellingsovereenkomst gesloten, en heeft haar materiële en immateriële schade al vergoed gekregen.

7.4

Het oordeel van de rechtbank

Ontvankelijkheid

De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.

De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit 1 en de schade die [slachtoffer 3] ten gevolge daarvan heeft geleden. De verdachte is al spookrijdend tegen de auto’s van de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gebotst. Als gevolg van deze botsing kwam de auto van de verdachte dwars op de rechter rijstrook van de Rijksweg A76 te staan. Direct daarna botste [slachtoffer 3] tegen de auto van de verdachte. Dit alles is in fracties van seconden gebeurd. Gelet hierop is de door [slachtoffer 3] geleden schade een rechtstreeks gevolg van het handelen van de verdachte zoals onder feit 1 ten laste gelegd en is zij naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk in haar vordering.

[slachtoffer 3] heeft op haar schade onderbouwingsformulier aangegeven dat zij de vordering tot immateriële schadevergoeding tevens doet namens haar (meerderjarige) zoon [naam bijrijder] . De rechtbank verklaart [slachtoffer 3] in zoverre niet-ontvankelijk in haar vordering. Indien [naam bijrijder] schade had willen vorderen, had hij zich zelf middels een voegingsformulier als slachtoffer moeten voegen in het strafproces.

Materiële schadevordering

[slachtoffer 3] vordert € 3.000,- aan materiële schade. Deze schade bestaat volgens [slachtoffer 3] uit het verschil tussen de dagwaarde en de verkoopwaarde van de auto. Uit de door [slachtoffer 3] overgelegde stukken blijkt dat zij de dagwaarde van de auto reeds door de verzekeraar vergoed heeft gekregen. Gesteld noch gebleken is dat de dagwaarde door de verzekeraar op onjuiste wijze is bepaald. [slachtoffer 3] heeft niet onderbouwd – en daarbij ook niet aannemelijk gemaakt – dat de werkelijke waarde van de auto € 3.000,00 hoger was dan deze dagwaarde. De rechtbank zal daarom [slachtoffer 3] ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Immateriële schadevordering

[slachtoffer 3] heeft met haar verzekeraar een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij ook een immateriële schadevergoeding is toegekend. [slachtoffer 3] heeft geen inzage gegeven in deze vaststellingsovereenkomst en evenmin in de hoogte en samenstelling van het aan haar toegekende bedrag. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen of er ten aanzien van de geleden immateriële schade reeds een definitieve regeling met haar is getroffen en hoe die regeling luidt. Ook dit deel van de vordering is derhalve onvoldoende onderbouwd. Daarom zal de rechtbank ook ten aanzien van dit deel van de vordering [slachtoffer 3] niet ontvankelijk verklaren.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 6, 7, 8, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;

spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;

verklaart de verdachte strafbaar;

Straf

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden;

legt aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op voor de duur van vijf jaren;

bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingehouden is geweest, bij de uitvoering van de opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;

Benadeelde partij

verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;

veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. K.G. Witteman en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van Rie, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2022.

Buiten staat

Mr. I.P. de Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

BIJLAGE I: De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

T.a.v. feit 1 primair:

zij op of omstreeks 14 september 2021 te Schinnen, in de gemeente Beekdaelen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk de bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de weg, Rijksweg A76, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een (of meer) ander(en), te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,

welke bovenbedoelde gedragingen zeer, dan wel aannemelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam waren en hieruit hebben bestaan dat zij, verdachte, terwijl zij, verdachte, verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank,

met bovengenoemd motorrijtuig tegengesteld aan de rijrichting van het verkeer (spookrijdend) op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer heeft gereden, zulks op het moment dat een of meerdere over laatstgenoemd weggedeelte, verdachte, tegemoetkomende motorrijtuig(en) met daarin onder meer als bestuurder voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , het door verdachte bestuurde motorrijtuig naderde(n) en/of tot op korte afstand was/waren genaderd, waardoor, althans mede waardoor een botsing en/of aanrijding is ontstaan en/of aanrijding is ontstaan met de eerder genoemde motorrijtuig(en),

terwijl zij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 : bij onderzoek bleek het alcoholgehalte van haar, verdachtes, bloed, meer dan 2,82 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per millimeter bloed, te zijn;

De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daarin in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

T.a.v. feit 1 subsidiair:a.zij op of omstreeks 14 september 2021 te Schinnen, in de gemeente Beekdaelen, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg A76, met bovengenoemd motorrijtuig tegengesteld aan de rijrichting van het verkeer (spookrijdend) op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer heeft gereden, zulks op het moment dat meerdere over laatstgenoemd weggedeelte, verdachte, tegemoetkomende motorrijtuigen met daarin onder meer als bestuurder voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , het door verdachte bestuurde motorrijtuig naderden en/of tot op korte afstand waren genaderd, waardoor, althans mede waardoor een botsing en/of aanrijding is ontstaan met de eerder genoemde motorrijtuigen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

b.zij op of omstreeks 14 september 2021 te Schinnen, in de gemeente Beekdaelen, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in haar bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 , meer dan 282 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;

T.a.v. feit 2:

zij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden te Born, in de gemeente Sittard-Geleen op/aan Rijksweg A2,

op of omstreeks 14 september 2021,

de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,

terwijl bij dat ongeval, naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 4] en/of transportbedrijf [naam transportbedrijf] )

letsel en/of schade was toegebracht.

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummer : 03.250416.21

Proces-verbaal van de openbare zitting van 26 april 2022 in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,

wonende te [adresgegevens verdachte] .

raadsman is mr. W.J.F. Geertsen, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

Tegenwoordig:

mr. , rechter,

mr. , officier van justitie,

, griffier.

De rechter doet de zaak uitroepen.

De verdachte is niet in de zittingzaal aanwezig. Ter terechtzitting van 12 april 2022 heeft zij afstand gedaan van haar recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.

De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat zij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.

Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur, team verkeer, proces-verbaalnummer PL2300-2021156710, gesloten d.d. 3 januari 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 168.

Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 103-104 en 141 van de doornummering.

Proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer 1] d.d. 15 september 2021, p. 31-32 van de doornummering.

Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 16 september 2021, p. 72-73 van de doornummering.

Medische informatie polikliniek heelkunde Zuyderland betreffende [slachtoffer 1] , p. 36 van de doornummering.

Medische informatie betreffende [slachtoffer 1] , p. 36-37 van de doornummering.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 december 2021, p. 83 van de doornummering.

Onderzoeksrapportage, advies en behandelplan, opgesteld door GZ psycholoog S. Griesenbrock, p. 49 van de doornummering.

Medische informatie SEH Zuyderland, p. 76-78 van de doornummering.

Medische informatie polikliniek chirurgie betreffende [slachtoffer 2] , p. 81 van de doornummering.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 december 2021, p. 83 van de doornummering.

Proces-verbaal rijden onder invloed, p. 154 van de doornummering.

Eurofins bloedanalyse, p. 164 van de doornummering.

Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 september 2021, p. 28-29 van de doornummering.

Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 oktober 2021, p. 10 van de doornummering.

Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] d.d. 14 september 2021, p. 4 van de doornummering.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 september 2021 met de bijlagen, p. 12-14 van de doornummering.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 15 september 2021, p. 6 van de doornummering.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature