U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Geschil ex-partners, ontruiming woning, belangenafweging, uitschrijving BRP, machtiging tenuitvoerlegging.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Roermond

zaaknummer / rolnummer: C/03/293299 / KG ZA 21-216

Vonnis in kort geding van 29 juli 2021

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [plaats] ,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. E.H.J. Plass te Veldhoven,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [plaats] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. C.J. Lemmens te Deurne.

Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 25 juni 2021 met producties 1 tot en met 3;

de reactie in kort geding, tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 3, binnengekomen bij de rechtbank op 9 juli 2021;

producties 4 tot en met 6 van [eiser] , binnengekomen bij de rechtbank op 13 juli 2021;

de mondelinge behandeling op 15 juli 2021;

de pleitnota van [eiser] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest onder huwelijkse voorwaarden. De echtscheiding is bij beschikking van 15 februari 2021 uitgesproken en die beschikking is op 25 mei 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.

Uit het huwelijk van partijen zijn twee meerderjarige kinderen geboren. De oudste dochter is 26 jaar en de jongste dochter is 23 jaar.

2.3.

[eiser] is eigenaar van de woning inclusief bedrijfsgebouwen, erf en tuin gelegen aan de [adres] te [plaats] , gemeente [gemeente] (hierna: de woning).

2.4.

In de woning verblijven thans [eiser] , [gedaagde] en hun twee meerderjarige kinderen.

2.5.

Partijen hebben over en weer voorstellen gedaan over het verdelen van de inboedel en de termijn waarop [gedaagde] de woning zou verlaten. Tot op heden heeft [gedaagde] de woning niet verlaten.

3 Het geschil

In conventie

3.1.

[eiser] vordert, samengevat, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad om:

te gelasten dat [gedaagde] binnen een week na betekening van dit vonnis de woning met medeneming van haar hond en haar katten “ [kat 1] en [kat 2] ” verlaat en deze verder niet meer betreedt onder afgifte van al de sleutels aan [eiser] ;

[eiser] te machtigen om – als [gedaagde] met het bepaalde onder 1 in gebreke blijft – dit onderdeel zo nodig ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;

[gedaagde] te veroordelen om zich uiterlijk binnen zeven dagen na het verlaten van de woning uit te schrijven als bewoner;

te bepalen dat [gedaagde] een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 5.000,- verbeurt als zij met de veroordeling van het onder 1 en/of 3 gevorderde in gebreke blijft;

[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.

3.2.

[eiser] legt aan zijn vorderingen primair ten grondslag dat er geen verplichting is op grond waarvan hij [gedaagde] in zijn woning moet toelaten en subsidiair dat hij gedurende zes maanden het recht heeft de woning bij uitsluiting van [gedaagde] te bewonen op grond van artikel 1:165 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Ook stelt [eiser] dat door het verblijf van [gedaagde] in de woning de spanningen tussen partijen steeds meer oplopen waardoor hij minder en soms niet kan werken. Voor het uitoefenen van zijn werk is [eiser] aangewezen op verblijf in en nabij de woning en het vertrek van [gedaagde] is noodzakelijk zodat hij zijn werk weer kan oppakken.

3.3.

[gedaagde] voert verweer dat strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser] of afwijzing van zijn vorderingen. Zij stelt dat [eiser] zowel geen spoedeisend belang als voldoende procesbelang heeft bij zijn vorderingen, dat van vorderingen 2 tot en met 5 niet duidelijk is op welke rechtsgrond(en) [eiser] deze baseert, dat vordering 3 niet is onderbouwd en niet in het lichaam van de dagvaarding is opgenomen en dat vordering 5 niet is onderbouwd en dat de kosten door [eiser] voorkomen hadden kunnen worden. Daarnaast betwist [gedaagde] dat het noodzakelijk is dat zij de woning verlaat zodat [eiser] zijn werk weer kan oppakken en dat zij [eiser] uit de tent lokt.

In reconventie

3.4.

[gedaagde] vordert, samengevat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad om:

te bepalen dat [gedaagde] bevoegd is de bewoning van de woning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (25 mei 2021) voort te zetten;

[eiser] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.

3.5.

[gedaagde] legt aan haar vordering de stelling ten grondslag dat zij er belang bij heeft om de woning tijdelijk te mogen blijven bewonen totdat duidelijk is of en zo ja welk bedrag zij van [eiser] ontvangt uit de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank zal in september 2021 een tussen- of eindbeschikking wijzen inzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, zo bleek tijdens de mondelinge behandeling.

Ook is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat [gedaagde] in ieder geval tot 1 september 2021 in de woning wil verblijven zodat zij de oudste dochter kan ondersteunen met het vinden van een werk/privé-balans, haar spullen kan pakken en een oplossing kan vinden voor haar hond.

3.6.

[eiser] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen. Hij stelt dat toewijzing van de vordering van [gedaagde] leidt tot problemen voor de oudste dochter, dat hij dan niet meer bij de stukken kan waar [gedaagde] telkens in de verdelingsprocedure om verzoekt, dat hij [gedaagde] niet graag langere tijd alleen bij de administratie in de woning laat, dat de woning alleen mag worden bewoond door personen die het agrarisch bedrijf vanuit de woning uitoefenen en dat zijn belangen prevaleren boven de belangen van [gedaagde] .

In conventie en in reconventie

3.7.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling in conventie en in reconventie

Spoedeisend belang 4.1.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de aard van het gevorderde volgt dat zowel [eiser] als [gedaagde] voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. [eiser] vraagt namelijk een voorziening die ertoe strekt dat een einde wordt gemaakt aan een voortdurend onrechtmatige toestand of handelen waarvan hij nadeel in de vorm van minder of niet kunnen werken ondervindt. [gedaagde] vraagt op haar beurt een voorziening die ertoe strekt dat zij niet op korte termijn de woning moet ontruimen.

Inhoudelijke beoordeling van het geschil

4.2.

De voorzieningenrechter zal de ontruiming van de woning bepalen op 1 september 2021, met dien verstande dat de katten “ [kat 1] en [kat 2] ” niet door [gedaagde] meegenomen behoeven te worden. De vorderingen van [eiser] tot machtiging tenuitvoerlegging en uitschrijving van [gedaagde] als bewoner van de woning zullen worden afgewezen. De proceskosten worden tussen beide partijen gecompenseerd. De voorzieningenrechter licht haar oordeel hieronder nader toe.

Ontruiming woning

4.3.

Tussen partijen staat vast dat de woning in eigendom toebehoort aan [eiser] en dat [gedaagde] de woning op enig moment moet verlaten. Hoewel dat duidelijk is, moet in deze procedure beoordeeld worden of [eiser] zijn eigendomsrecht in dit kort geding geldend kan maken. Aan de orde is daarom de vraag of [eiser] een voldoende spoedeisend belang heeft bij de toewijzing van de vordering tot ontruiming van de woning, dat zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij afwijzing daarvan of bij ontruiming tegen een latere datum dan binnen één week na dit vonnis.

4.4.

Tegenover het belang van [eiser] om zo spoedig mogelijk alleen over zijn woning te beschikken en een einde te creëren aan de gespannen situatie mede ten behoeve van de kinderen, staat enerzijds het belang van [gedaagde] om in ieder geval tot 1 september 2021 in de woning te verblijven zodat zij de oudste dochter kan ondersteunen met het vinden van een werk/privé-balans, haar spullen kan pakken en een oplossing kan vinden voor haar hond en anderzijds het belang van [gedaagde] om gedurende zes maanden na inschrijving echtscheidingsbeschikking in de woning te verblijven totdat duidelijk is of en zo ja welk bedrag zij van [eiser] ontvangt uit de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.

4.5.

De voorzieningenrechter acht het redelijk om [gedaagde] tot 1 september 2021 in de woning te laten verblijven. [gedaagde] heeft onbetwist aangegeven dat er nog veel spullen van haar in de woning liggen en dat zij niet bij alle spullen kan omdat sommige ruimten op slot zijn. Tevens moet [gedaagde] een oplossing vinden voor haar hond. Het betreft een grote hond die niet meekan naar haar moeder en niet zonder meer elders kan worden ondergebracht. De voorzieningenrechter acht het redelijk dat [gedaagde] tot 1 september 2021 hiervoor de tijd krijgt. Ook weegt de voorzieningenrechter mee dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de oplopende spanningen tussen partijen minder en soms niet kan werken en dat het vertrek van [gedaagde] daarom noodzakelijk is. [eiser] heeft dat weliswaar gesteld, maar niet met verifieerbare gegevens – bijvoorbeeld de bedrijfsresultaten van de afgelopen jaren en/of getuigenverklaringen – onderbouwd, terwijl [gedaagde] die stellingen voldoende gemotiveerd heeft betwist. Voor een bewijsopdracht is in kort geding geen plaats. Daarmee is volgens de voorzieningenrechter aan de zijde van [eiser] geen sprake van een voldoende spoedeisend belang bij toewijzing van de ontruiming van de woning binnen één week na dit vonnis, dat zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij afwijzing daarvan of bij ontruiming tegen een latere datum.

4.6.

De voorzieningenrechter acht een verblijf van [gedaagde] in de woning vanaf

1 september 2021 niet aangewezen. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat het op dit moment niet duidelijk is of de procedure inzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is afgerond voordat de periode van zes maanden na inschrijving echtscheidingsbeschikking is verstreken en dat [gedaagde] bij haar moeder kan verblijven. Ook speelt mee dat er sprake is van een gespannen situatie tussen partijen wat ook geenszins in het belang is van de meerderjarige kinderen die eveneens in de woning wonen.

4.7.

Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de ontruiming van de woning bepalen op 1 september 2021, met dien verstande dat de katten “ [kat 1] en [kat 2] ” niet door [gedaagde] meegenomen behoeven te worden. [gedaagde] heeft namelijk tijdens de mondelinge behandeling onbetwist gesteld dat de katten van de oudste dochter zijn.

4.8.

De door [eiser] gevorderde dwangsom wordt toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

Machtiging tenuitvoerlegging

4.9.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen grond aanwezig is om de gevorderde machtiging van [eiser] om de ontruiming zo nodig met inroeping van de sterke arm van politie en justitie uit te doen voeren. Deze vordering berust namelijk niet op de wet. Artikel 556 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) schrijft voor dat de gedwongen ontruiming gebeurt door een deurwaarder. Onverenigbaar met die regel is dat de voorzieningenrechter [eiser] zou machtigen om zelf de ontruiming te bewerkstelligen. De deurwaarder heeft geen rechterlijke machtiging nodig om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.

Uitschrijven als bewoner

4.10.

De voorzieningenrechter oordeelt dat [eiser] onvoldoende procesbelang heeft gesteld bij zijn vordering dat [gedaagde] zich binnen zeven dagen na het verlaten van de woning moet uitschrijven als bewoner. Zowel uit de dagvaarding als hetgeen dat naar voren is gebracht bij de mondelinge behandeling is niet gebleken welk belang [eiser] heeft bij het gevorderde. Dit betekent dat vordering 3 in conventie wordt afgewezen en dat geldt ook voor de door [eiser] gevorderde daaraan te verbinden dwangsom.

Proceskosten

4.11.

Gelet op de gewezen relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

in conventie en in reconventie

5.1.

veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk op 31 augustus 2021 de woning met medeneming van haar hond te verlaten en deze verder niet meer te betreden onder afgifte van al de sleutels aan [eiser] ;

5.2.

veroordeelt [gedaagde] – voor het geval dat zij de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling niet nakomt – tot betaling van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat zij vanaf 1 september 2021 in gebreke blijft die hoofdveroordeling na te komen, zulks tot een maximum van € 5.000,00,

5.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4.

compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021.

type: CL

coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature