Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 29 september 2020 heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor het herinrichten van dertien agrarische percelen naar bos en natuur. Niet in geschil is dat die aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat verweerder toereikend heeft gemotiveerd dat de gevolgen van de omgevingsvergunning niet onaanvaardbaar zijn voor de gebruiksmogelijkheden van de agrarische percelen van eisers. Verweerder heeft de gevolgen van de omgevingsvergunning in het licht van een goede ruimtelijke ordening in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten en daarom kunnen afwijken van het bestemmingsplan. De beroepen zijn ongegrond en de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 20/2993 en AWB 20/3014

AWB 20/2994 en AWB 20/3056

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 januari 2021 op de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[Bedrijfsnaam] , te [plaatsnaam] , eiseres,

[naam 1] , eiser, hierna tezamen te noemen: eisers,

(gemachtigde: R. Scholten)

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder

(gemachtigden: ing . M.W. Arts, mr. M.J. Jans en W. Mentens).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Vereniging Natuurmonumenten (hierna: Natuurmonumenten) te ‘s-Graveland.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan Natuurmonumenten een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het

herinrichten van dertien agrarische percelen naar bos en natuur.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroepen ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Natuurmonumenten heeft van de gelegenheid om als partij aan het geding deel te nemen, gebruik gemaakt.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] (hierna: [naam 3] ), één van de maten in de maatschap, en haar gemachtigde. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Natuurmonumenten heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 4] , beheerder [gebied] .

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaken. De voorzieningen-rechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen.

Feiten en omstandigheden

2. Op 8 juni 2020 heeft Natuurmonumenten een aanvraag ingediend tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het omvormen van dertien agrarische percelen naar bos en natuur. De percelen, gelegen in de omgeving van de Laurabossen, de Heltenbosbrug, het Wijffelterbroek, het Stramprooierbroek en de Krang, zijn in eigendom van de Stichting ARK (zeven percelen), Natuurmonumenten (vijf percelen) en de gemeente Weert (één perceel) en hebben een totale oppervlakte van 42,5 hectare. De onderhavige zaken hebben betrekking op de percelen in de omgeving van de Laurabossen en het Wijffelterbroek. De gemeente Weert is met Natuurmonumenten een convenant aangegaan met als doel het realiseren van bos- en natuurontwikkeling op de betrokken percelen. Met de omvorming wordt beoogd een bijdrage te leveren aan het tegengaan van de klimaatverandering, het ontsnipperen van natuurgebieden en het versterken van de biodiversiteit en de recreatieve waarde van de omgeving. De herinrichting is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ (het bestemmingsplan) omdat volledige natuurontwikkeling daar vanwege de overwegend agrarische bestemming niet is toegestaan.

3. De gemeente Weert heeft op 25 augustus 2020 met Natuurmonumenten een planschadeovereenkomst als bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gesloten waarbij is vastgelegd dat schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro die voortvloeit uit de omgevingsvergunning verhaald kan worden op Natuurmonumenten.

4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo) aan Natuurmonumenten verleend. Volgens verweerder is de ontwikkeling niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hiertoe heeft hij verwezen naar de ‘Ruimtelijke onderbouwing Bosontwikkeling’ en de daarbij behorende bijlagen, te weten het ‘Inrichtingsplan Bosaanplant Kempen ̴ Broek’ van 9 juni 2020, het ‘Advies archeologie’ van 28 april 2020 en de Ecologische quickscan ‘Aanplant van bos op diverse percelen in de omgeving van Stramproy en Altweerterheide’ van 1 mei 2020.

5. Van het bestreden besluit maakt een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo , afgegeven door de raad van de gemeente Weert, onderdeel uit. De gemeenteraad heeft op 23 september 2020 verklaard dat hij geen bedenkingen tegen de omgevingsvergunning heeft. Verweerder heeft toegelicht dat de raad op die vergadering een amendement heeft aangenomen dat inhoudt dat er een natuurinrichtingsplan moet worden gemaakt voor de gedeeltes die géén onderdeel zijn van de omgevingsvergunning zodat voor de raad duidelijk wordt hoe de eindsituatie, die op meer percelen betrekking heeft dan die waarop de onderhavige omgevingsvergunning ziet, er uit komt te zien. Dit is van belang voor de voor het gehele gebied te maken beheerafspraken. Verweerder zal met Natuurmonumenten ook afspraken maken over het beheer van de onderhavige percelen. Die afspraken worden neergelegd in een beheerovereenkomst. Daarin worden tevens de aandachtspunten betrokken die de raad over enkele beheeraspecten heeft geformuleerd. De beheerovereenkomst zal onder meer voorzien in het realiseren van wildwerende rasters (in samenwerking met de Limburgse Land- en Tuinbouwbond, LLTB), het maaien van de randen van de percelen en de begrazing van de percelen door grote grazers. Met de raad is verder afgesproken dat bij het tweede kredietvoorstel (de financiering geschiedt in twee delen en de gemeente draagt bij aan 20 van 42,5 hectares bosontwikkeling) aan de raad voor wensen en/of bedenkingen een beheerovereenkomst wordt voorgelegd.

Ontvankelijkheid – artikel 6:13 van de Awb

6. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.

7. Verweerder heeft er op gewezen dat eiseres ( [Bedrijfsnaam] ) als juridische entiteit geen zienswijze heeft ingediend en dat om die reden het beroep van eiseres op grond van artikel 6:13 van de Awb niet-ontvan kelijk is.

8. De voorzieningenrechter stelt vast dat [naam 3] een zienswijze heeft ingediend en het beroep is ingesteld door eiseres (de [Bedrijfsnaam] ). Die maatschap vormt het samenwerkingsverband van [naam 3] , zijn echtgenote [naam 5] en zijn zoon [naam 6] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van een zodanige verknochtheid en verstrengeling van belangen tussen de maten als privépersonen en de maten als deelnemers in de maatschap dat de voorzieningenrechter in dit geval geen reden ziet om onderscheid te maken tussen de maatschap en de maten als afzonderlijke procespartijen.

Ontvankelijkheid – belanghebbendheid

9. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) wordt belanghebbendheid in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb allereerst aangenomen bij bewoners en eigenaars van percelen die grenzen aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet (zie onder meer de uitspraak van 14 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3088).

11. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4081).

12. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiseres eigenaar en gebruiker is van agrarische percelen die direct naast en aangrenzend zijn gelegen aan de percelen waarop het initiatief van Natuurmonumenten ziet. Eiseres is daarom belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb .

13. De percelen van eiser grenzen niet aan het projectgebied. Het dichtst bij het projectgebied gelegen landbouwperceel van eiser bevindt zich op ongeveer 120 meter hiervan. De voorzieningenrechter stelt vast dat het landschap een open karakter heeft en er vanaf dit perceel zicht is op het (deels te bebossen) projectgebied (deelgebied 2, bestaande uit de percelen 4, 5 en 6 (dat meerdere hectaren omvat) in de omgeving van de Laurabossen). Daarnaast acht de voorzieningenrechter het, gelet op de afstand van het perceel tot dat projectgebied, niet uitgesloten dat wilde zwijnen, die de aan te planten bebossing als schuilplaats kunnen gaan gebruiken, op het dichtst bij het projectgebied gelegen landbouwperceel van eiser zullen gaan foerageren. Dat dit, zoals verweerder en Natuurmonumenten hebben gesteld, wordt voorkomen door de aanleg van wildwerende rasters om het betreffende projectgebied, kan daar niet aan afdoen. De aanleg van rasters maakt immers geen onderdeel uit van de onderhavige omgevingsvergunning en zal op een later moment op grond van de nog te sluiten beheerovereenkomst mogelijk worden gemaakt / worden gerealiseerd. Gezien het vorenstaande acht de voorzieningenrechter niet uitgesloten dat ter plaatse van het bedoelde perceel van eiser gevolgen van enige betekenis van de omgevingsvergunning kunnen worden ondervonden. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook eiser belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb .

Standpunt eisers

14. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat het gebruik maken van de omgevingsvergunning leidt tot nadelige gevolgen voor hun agrarische percelen. Ze verwachten te maken te krijgen met een toename van overwaaiende onkruidzaden (van de plant Jacobskruiskruid), een toename van overlast van foeragerende wilde zwijnen en schaduwwerking van de aan te planten bomen. Gelet hierop had er aandacht moeten zijn voor het beheer en eventuele samenwerking tussen landbouw en natuur. Nu het bestreden besluit daar niet in voorziet, de agrarische belangen van eisers niet zijn afgewogen en ook niet is gekeken naar schadeloosstelling, is er geen sprake van een deugdelijke belangenafweging en een goede ruimtelijke ordening. Verweerders standpunt dat er met Natuurmonumenten een beheerovereenkomst zal worden gesloten, waarin onder meer afspraken worden gemaakt over maatregelen ter voorkoming van overlast en schade, biedt in de visie van eisers onvoldoende garantie dat de overlast en schade als gevolg van de omgevingsvergunning beperkt zullen zijn. Verweerder had de overlastbeperkende maatregelen daarom als voorschrift aan de omgevingsvergunning moeten verbinden. Eisers denken zelfs dat het voorgestane beheer funest is voor het gebruik van hun nabijgelegen agrarische gronden.

15. Ter zitting hebben eisers te kennen gegeven dat zij hun standpunt laten vallen dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ buiten beschouwing is gelaten. Datzelfde geldt voor hetgeen zij hebben aangevoerd over het verwijderen van drainagebuizen in het projectgebied, waarover Natuurmonumenten heeft toegelicht dat die werkzaamheden geen onderdeel uitmaken van de verleende omgevingsvergunning. Natuurmonumenten heeft verder op zitting te kennen gegeven dat de boomaanplant, waarvan eisers voorzien van fotomateriaal gewag hebben gemaakt, evenmin verband houdt met de onderhavige omgevingsvergunning. Voor zover dat onverhoopt wel zo mocht zijn, is toegezegd dat die aanplant ongedaan zal worden gemaakt. Dit betreft een handhavingsaspect. Handhavingsaspecten kunnen in de onderhavige procedures niet aan de orde komen.

Een goede ruimtelijke ordening

16. Niet in geschil is dat de aanvraag in strijd is met het op de percelen van toepassing zijnde bestemmingsplan.

17. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo , de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

18. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing om al dan niet af te wijken van een bestemmingsplan tot de bevoegdheden van verweerder behoort waarbij deze beleidsruimte heeft. De voorzieningenrechter dient deze beslissing dan ook terughoudend te toetsen, dat wil zeggen dat hij zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

19. De voorzieningenrechter overweegt dat in de ruimtelijke onderbouwing, die onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, op alle ruimtelijk relevante consequenties van het project voor de omgeving is ingegaan en een motivering is gegeven waarom afwijking van het geldend planologisch regime niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is gemotiveerd aangegeven dat het project past binnen de doelstellingen van het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Verder zijn de relevante milieuaspecten geïnventariseerd, belicht en gewogen. De gevolgen van het project voor omliggende agrarische percelen zijn, anders dan eisers betogen en zoals uit het navolgende zal blijken, eveneens in de afweging betrokken. In het navolgende zal de voorzieningenrechter beoordelen of verweerder toereikend heeft gemotiveerd dat de gevolgen, veroorzaakt door de omgevingsvergunning in geding, niet onaanvaardbaar zijn voor de gebruiksmogelijkheden van de agrarische percelen van eisers. De voorzieningenrechter zal daarbij ingaan op de door eisers gevreesde schaduwwerking van de aan te planten bomen, toename van overwaaiende onkruidzaden (van de plant Jacobskruiskruid) en toename van overlast van foeragerende wilde zwijnen.

19.1.

De voorzieningenrechter stelt op grond van de door verweerder overgelegde overzichtskaarten vast dat twee percelen van eiseres grenzen aan het projectgebied (deelgebied 2, bestaande uit de percelen 4, 5 en 6 in de omgeving van de Laurabossen, en deelgebied 3, zijnde perceel 9 in de omgeving van het Wijffelterbroek). Van eiser bevindt zich het dichtstbijzijnde perceel op circa 120 meter van het projectgebied (deelgebied 2, percelen 4, 5 en 6). De voorzieningenrechter stelt verder vast dat uit op luchtfoto’s geprojecteerde contouren van de bebossing en het struweel van de beide deelgebieden in het ‘Inrichtingsplan Bosaanplant Kempen ̴ Broek’, dat onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning in geding, blijkt dat daar waar de deelgebieden grenzen aan de agrarische percelen van eiseres en zijn gelegen nabij het perceel van eiser geen sprake zal zijn bosaanplant tot in de perceelgrenzen. Er wordt daar, zoals staat vermeld in de tekst van het inrichtingsplan, uitgegaan van het ‘zoom-mantel-kern-principe’, wat betekent dat met een grazige vegetatie en struweel een geleidelijke overgang van bos naar landbouwgronden wordt gecreëerd. Volgens het inrichtingsplan wordt hierdoor schaduwoverlast op aangrenzende landbouwgronden beperkt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder hiermee toereikend heeft gemotiveerd dat van onaanvaardbare gevolgen als gevolg van schaduwwerking geen sprake zal zijn.

19.2.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich daarnaast in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vrees van eisers voor een onaanvaardbare toename van overwaaiende onkruidzaden (van de plant Jacobskruiskruid) ongegrond is. Door de aanplant van bos en de ontwikkeling van struweel zal het overwaaien van onkruidzaden ten opzichte van de huidige situatie, waarin sprake is van niet beheerde voormalige landbouwgrond (grasland), juist (fors) worden verminderd. Bos en struweel beperken namelijk de groeimogelijkheden van onkruidzaden. Daarnaast blijkt uit het door Natuurmonumenten overgelegde ‘Factsheet Jacobskruiskruid’ dat de zaadverspreiding van die plant via de wind niet verder reikt dan een afstand van 25 meter. Dit betekent dat niet aannemelijk is dat eiser, wiens perceel is gelegen op circa 120 meter van het projectgebied, in de overgangssituatie van landbouw naar natuur onaanvaardbare negatieve gevolgen van uit het projectgebied overwaaiende onkruidzaden zal ondervinden. De situatie van eiseres is anders, nu twee percelen van haar grenzen aan het projectgebied. Gelet op het huidige gebruik van het projectgebied is echter niet aannemelijk dat de thans aanwezige hinder van overwaaiende onkruidzaden voor haar in de overgangsfase onaanvaardbaar zal toenemen. De voorzieningenrechter vindt daarbij verder van belang dat eiseres zelf, zoals volgt uit de genoemde factsheet, de vestiging van onkruidzaden op haar eigen percelen door bepaald beheer relatief eenvoudig kan voorkomen en dat Natuurmonumenten bij brief van 27 november 2020 heeft toegezegd dat zij zich door het maaien van de perceelranden van haar percelen zal inspannen om de overlast van onkruidzaden te beperken.

19.3.

De voorzieningenrechter overweegt dat uit overzichtskaarten van de percelen blijkt dat in de directe omgeving van de percelen van eisers die grenzen of zijn gelegen nabij het projectgebied zich meerdere bestaande bossen bevinden. De toename van de bebossing is in relatie tot de bestaande bosgrond in die gebieden van relatief ondergeschikte omvang. Om die reden acht de voorzieningenrechter de verklaring van Natuurmonumenten dat in de huidige situatie ter plaatse al sprake is van een aanzienlijke populatie wilde zwijnen aannemelijk en deelt zij haar en verweerders standpunt dat de overlast van wilde zwijnen als gevolg van het herinrichten van het projectgebied voor eisers niet wezenlijk zal toenemen. Reeds op grond hiervan heeft verweerder toereikend gemotiveerd dat onaanvaardbare gevolgen op dit punt niet zijn te verwachten. Bovendien is toegezegd dat er om het projectgebied (in ieder geval ter plaatse van deelgebied 2, bestaande uit de percelen 2, 3 4, 5 en 6) wildwerende rasters zullen worden aangelegd. Hoewel het voorziene beheerplan, waarin die maatregel zal worden opgenomen, nog niet tot stand is gekomen en daarnaast de aanleg hiervan niet als voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden, ziet de voorzieningenrechter, gelet op de verwijzing in het bestreden besluit naar het project ‘Onderzoek Preventieraster’ van de LLTB en de in het kader van deze procedures gedane toezeggingen, geen reden om in twijfel te trekken dat de rasters er komen. De voorzieningenrechter volgt in dit verband het standpunt van eisers niet dat er niet wordt voorzien in samenwerking tussen landbouw en natuur.

20. De voorzieningenrechter wijst er verder op dat voor eventuele schade als gevolg van de natuur- en bosontwikkeling is voorzien in een planschadeovereenkomst (zie rechtsoverweging 3). De voorzieningenrechter volgt eisers daarom niet in hun standpunt dat niet is gekeken naar schadeloosstelling. Overigens hebben eisers op zitting verklaard dat zij (mits preventieve maatregelen zijn getroffen en onder betaling van behandelkosten) al een tegemoetkoming voor schade door wilde zwijnen van de provincie kunnen verkrijgen.

21. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de gevolgen van de omgevingsvergunning in het licht van een goede ruimtelijke ordening in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat niet is gebleken dat de activiteit strijdig is met een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo .

Conclusie

22. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de beroepen tegen het bestreden besluit ongegrond zijn. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

15 januari 2021.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak in de hoofdzaken staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.

Tegen de uitspraak op de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature