Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad van recente beslissing bodemrechter over wijziging hoofdverblijf en zorgregeling, toepassing criterium HR (2019:2026), betekenis oordeel alsmede door bodemrechter vastgestelde feiten en omstandigheden, veiligheid kinderen, klempositie kinderen, heeft moeder prikkel in vorm dwangsom nodig om de naleving van de beslissing bodemrechter te realiseren?

Uitspraak



RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Familie en jeugd

Datum uitspraak : 29 mei 2020

Zaaknummer : C/03/277414 / KG ZA 20-149

De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen

inzake

[de vader] , wonende te [woonplaats 1] ,eiser in conventie, verweerder in reconventie, verder te noemen de vader ,advocaat mr. I.F.H. Nelissen, advocaat te Valkenburg a/d Geul;

tegen:

[de moeder] , wonende te [woonplaats 2]gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verder te noemen de moeder ,advocaat mr. ing. J.E.A. Hendrix, advocaat te Geleen.

1 Het verloop van de procedure

De vader heeft de moeder gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag heeft de vader gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna hij zijn vordering met verwijzing naar 1 op voorhand toegezonden productie nader heeft doen toelichten.

De moeder heeft aan de hand van een op voorhand toegezonden conclusie van eis in reconventie gesteld en gevorderd in reconventie en verweer gevoerd in conventie, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden 2 producties.

Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.

Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2 De feiten

Op 15 mei 2020 heeft de rechtbank Limburg in een bodemprocedure tussen de vader en de moeder het volgende overwogen en beslist:

“(…) De verdere beoordeling

De rechtbank verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist.

Daarin is een voorlopige zorgregeling bepaald tussen de vader en de kinderen waarbij de kinderen wekelijks bij de vader verblijven afwisselend de ene week van dinsdag na school tot en met woensdag voor school en de andere week van donderdag na school tot en met vrijdag voor school, en een weekend per veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur en gedurende de vakanties en feestdagen conform het advies van de raad als vermeld op pagina 2 van de beschikking van 27 augustus 2019 onder het kopje “vakanties en feestdagen”.

Verder zijn de ouders in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan het jeugdhulptraject Nieuw Ouderschap in het kader van het Uniform Hulpaanbod en is iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van een onderzoek en advies van de raad indien het jeugdhulptraject niet wordt opgestart.

Uit het door de raad op 14 januari 2020 overgelegde eindverslag van de Mutsaersstichting (Plinthos) blijkt dat na zorgvuldige afweging tussen de procescoördinatoren, de ouders en partners de conclusie is dat ouders en Plinthos het erover eens is dat de situatie waarin de kinderen verkeren zorgwekkend is, maar ook dat het voortzetten van het traject niet langer zinvol is, omdat het de ouders niet lukt om overeenstemming te vinden over een voorstel of om een compromis te sluiten waarin beide ouders zich kunnen vinden. De ouders zien geen heil in voortzetting van het traject en wijten dit aan de andere ouder. Plinthos acht het onder deze omstandigheden van belang dat er op korte termijn een beslissing komt, waardoor duidelijkheid komt in het belang van de kinderen.

De rechtbank acht het zeer zorgelijk dat het ondanks de intensieve begeleiding door de professionals van Plinthos op geen enkele manier lukt de ouders zodanig te laten bewegen dat zij tot een zorgregeling komen die in het belang is van de kinderen. De ex-partnerstrijd duurt al jaren en ondanks de inzet van hulpverlening lukt het de ouders niet deze strijd te staken. Blijkens het verslag van Plinthos heeft de huisarts van de moeder contact gezocht met de behandelcoördinatoren en ernstige zorgen gemeld over de overbelasting van de moeder. Uit het verslag van Plinthos blijkt ook dat de moeder zelf heeft aangegeven dat zij overvraagd wordt door de huidige verdeling van de zorgtaken, gevoelens ervaart van uitzichtloosheid en de grip op de kinderen dreigt te verliezen. Plinthos constateert dat een verandering in de verdeling van de opvoedtaken noodzakelijk lijkt ter ontlasting van de moeder.

De huidige situatie is in strijd met het belang van de kinderen. Door de aanhoudende ex-partnerstrijd ontbreekt voor de kinderen al veel te lang een situatie waarin zij zich veilig en onbezorgd tussen de ouders kunnen bewegen. De kinderen zitten nog steeds klem in hun loyaliteit tussen de ouders. De rechtbank acht het daarnaast zorgwekkend dat de huidige zorgregeling te belastend is voor de moeder en haar draagkracht ver te boven gaat. Dit kan niet anders dan doorwerken op de kinderen. Onder deze omstandigheden is een substantiële wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedtaken noodzakelijk.

Uit het door de raad in juli 2019 uitgevoerde onderzoek is gebleken dat [minderjarige 1] meer tijd met de vader wil doorbrengen. De moeder heeft bij Plinthos aangegeven dat beide kinderen een dag per veertien dagen extra naar vader willen gaan. Het voorstel van de raad om de kinderen een dag extra bij de vader te laten zijn biedt in de huidige omstandigheden echter geen oplossing. Daarbij komt dat elke extra wisseling voor meer spanning bij de kinderen zorgt. Het ter zitting door de raad gegeven advies dat solo parallelouderschap de oplossing biedt en dat de ouders naar de gemeente moeten gaan voor een doorverwijzing naar hulp in het vrijwillig kader biedt in de huidige omstandigheden evenmin een toereikende oplossing. Er is nu meer nodig om ervoor te zorgen dat er voor de kinderen rust en stabiliteit gaat komen.

De rechtbank acht het in de gegeven omstandigheden in het belang van de rust en stabiliteit voor en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangewezen om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader te bepalen. Het daartoe gedane verzoek van de vader zal de rechtbank dan ook toewijzen. In het verlengde daarvan is eveneens toewijsbaar het verzoek om te bepalen dat de kinderen bij de vader worden ingeschreven, met welk verzoek de moeder heeft ingestemd. De vader dient zorg te dragen voor die inschrijving. De wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen leidt hopelijk tot een sterke afname van de ernstige overbelasting van de moeder, wat tot minder stress en meer rust bij haar kan leiden, wat van groot belang is voor de kwaliteit van haar aandeel in de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

Het verzoek van de vader om te bepalen dat de kinderen vanaf de wijziging van het hoofdverblijf onderwijs zullen genieten op de Basisschool [naam basisschool] begrijpt de rechtbank als een verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming wegens het ontbreken van de toestemming van de moeder. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij wil dat de kinderen in [woonplaats 2] naar school blijven gaan. Daaruit leidt de rechtbank af dat de moeder geen toestemming geeft voor inschrijving van de kinderen op de school in [woonplaats 1] . Gezien de afstand [woonplaats 1] - [woonplaats 2] en de omstandigheid dat de vader een full time baan heeft acht de rechtbank het alleszins redelijk en geboden dat de kinderen, als ze bij de vader wonen, ook in [woonplaats 1] naar school kunnen gaan. De rechtbank zal dit verzoek van de vader daarom toewijzen. Daarbij gaat de rechtbank ervanuit dat de vader in het belang van de kinderen overleg pleegt met de huidige en toekomstige basisschool en aldus zorgdraagt voor een voor de kinderen zo soepel mogelijke overgang. Het verzoek om te bepalen dat de vader de zorgtaken op zich neemt wijst de rechtbank af, nu de rechtbank dat niet in het belang van de kinderen acht. Op grond van de vast te stellen zorgregeling heeft de moeder immers de zorgtaken voor de kinderen op de dagen dat de kinderen bij de moeder verblijven en heeft de vader de zorgtaken op de dagen dat de kinderen bij hem zijn.

De rechtbank stelt vast dat beide ouders nog steeds achter het traject solo parallel ouderschap staan. Het is aan hen om hierin stappen te zetten, zoals door de raad ter zitting geadviseerd en waarvoor Plinthos op pagina 2 van eerdergenoemd eindverslag van 30 december 2019 uitgangspunten heeft geformuleerd. Aan de hand van de in deze beschikking te geven beslissingen moeten belangrijke stappen gezet kunnen worden. Het zou voor de kinderen én voor de ouders veel betekenen als het de ouders lukt om dit traject alsnog tot een goed einde te brengen.

De rechtbank zal de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en daarmee een contactregeling tussen de moeder en de kinderen vastleggen, zoals hierna in het dictum bepaald. Daarbij zal ook worden bepaald dat, enkel in geval er geen school is, de vader de kinderen naar de moeder brengt en de moeder de kinderen naar de vader brengt. De rechtbank acht het niet in het belang van de kinderen en de ouders dat de kinderen elke week het hele weekend bij de moeder verblijven. Evenmin acht de rechtbank het in het belang van de kinderen en de ouders dat de moeder onder de huidige omstandigheden de kinderen om de week op zaterdag naar de woning van de vader moet brengen, zoals door de vader verzocht. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat de overdracht tijdens schoolweken op/bij school plaatsvindt.

De rechtbank zal verder aansluiten bij het voorstel dat de raad deed bij rapport van 29 juli 2019 ten aanzien van de vader, te weten om de week van donderdag na school tot vrijdag aan school, zij het dat dit nu ten aanzien van de moeder zal worden bepaald. Voor wat betreft de vakanties neemt de rechtbank de door de raad in juli 2019 voorgestelde en in de beschikking van 27 augustus 2019 op pagina 2 weergegeven regeling over, nu zij deze in het belang van de kinderen acht.

De rechtbank zal de beslissing ten aanzien van de kinderalimentatie aanhouden, mede gezien het inmiddels ontvangen verweer van de moeder, en de zaak verwijzen naar een daartoe nader te plannen zitting.

5 De beslissing

De rechtbank:

bepaalt dat het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] en

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] ,

bij de vader zal zijn;

bepaalt dat de kinderen ingeschreven zullen staan aan het adres bij vader;

verleent de vader vervangende toestemming tot inschrijving van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op de basisschool [naam basisschool] te [woonplaats 1] ;

bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt bij de moeder zullen verblijven:

in de oneven weken van donderdag uit school tot en met maandag aan school. De moeder haalt de kinderen op bij school in [woonplaats 1] op en brengt ze op maandag naar school;

in de even weken van donderdag uit school tot vrijdag aan school, waarbij de moeder de kinderen uit school ophaalt en weer naar school brengt;

- zomervakantie : 1-2-2-1. Wisselmoment: zondag 10.00 uur. De ouder waar de kinderen zijn brengt de kinderen naar de andere ouder. Vrijdag uit school starten de kinderen hun schoolvakantie bij de ouder waar ze dat weekend zouden zijn conform de reguliere regeling (even weken vader, oneven weken moeder). Een week later op zondag om 10.00 uur worden de kinderen naar de andere ouder gebracht. Bij het einde van de vakantie zullen de kinderen niet op zondag wisselen, maar worden de kinderen vanuit de ouder waar zij de laatste week hebben doorgebracht op maandag naar school gebracht. Bij start van de school wordt de reguliere regeling weer hervat;

- vakanties van één week m.u.v. de carnavalsvakantie : vrijdag uit school starten de kinderen hun schoolvakantie bij de ouder waar ze dat weekend zouden zijn conform de reguliere regeling. Op woensdag om 10.00 uur worden de kinderen naar de andere ouder gebracht. Bij start van de school wordt de reguliere regeling weer hervat;

- carnavalsvakantie: even jaren: vrijdag na school starten de kinderen hun vakantie bij de vader en gaan zij op woensdag om 10.00 uur naar de moeder. In de oneven jaren starten de kinderen op vrijdag na school hun vakantie bij de moeder en gaan zij op woensdag om 10.00 uur naar de vader. Bij start van de school wordt de reguliere regeling weer hervat;

- vakanties van twee weken m.u.v. de kerstvakantie: vrijdag na school starten de kinderen hun vakantie bij de ouder waar ze dat weekend zouden zijn conform de reguliere regeling. Een week later op zondag om 10.00 uur worden de kinderen naar de andere ouder gebracht alwaar ze verblijven tot maandag aan school. Bij start van de school wordt de reguliere regeling weer hervat;

- kerstvakantie : even jaren: vrijdag na school starten de kinderen hun vakantie bij de vader en gaan zij op tweede kerstdag om 10.00 uur naar de moeder waar ze vervolgens blijven tot Nieuwjaarsdag 10.00 uur. Nieuwjaarsdag 10.00 uur gaan de kinderen naar de vader, alwaar ze blijven tot maandag aan school. Oneven jaren: vrijdag na school starten de kinderen hun vakantie bij de moeder en gaan zij op tweede kerstdag om 10.00 uur naar de vader waar ze vervolgens blijven tot Nieuwjaarsdag 10.00 uur. Nieuwjaarsdag 10.00 uur gaan de kinderen naar de moeder, alwaar ze blijven tot maandag aan school;

- Pasen: de kinderen gaan op vrijdag na school naar de ouder waar zij conform de reguliere regeling zouden verblijven en hier verblijven zij tot tweede paasdag 10.00 uur. Tweede paasdag 10.00 uur gaan de kinderen naar de andere ouder alwaar ze blijven tot dinsdag aan school. Bij start van de school wordt de reguliere regeling weer hervat;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; (…)”

Tot zover de beschikking van de bodemrechter die door beide partijen centraal wordt gezet in dit kort geding.

3 Het geschil

De vader heeft gevorderd, voor zover van belang, de moeder te bevelen haar medewerking te verlenen aan de door de rechtbank bij beschikking van 15 mei 2020 gewijzigde verdeling van de zorgregeling tussen de moeder en de vader (bij wie het hoofdverblijf van de kinderen is bepaald) op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag of dagdeel dat de moeder in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 25.000,-- met veroordeling om aan de vader de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten te betalen.

Kort gezegd stelt de vader dat de moeder de afgelopen 3 jaren steeds opnieuw de omgang tussen de kinderen en hun vader heeft belemmerd of gefrustreerd. Sinds 17 maart 2020 heeft de vader, behoudend nog één keer met [minderjarige 2] , geen omgang meer met de kinderen gehad. De vader heeft ernstige zorgen over de kinderen en daarin wordt hij gesteund door diverse hulpverleners. De afgelopen periode liep de omgang tussen de kinderen en de vader zonder problemen doch op het moment dat de kinderen vanwege het coronavirus van de moeder niet meer naar de vader mochten, roepen de kinderen compleet overstuur dat ze niet meer naar de vader willen gaan. De kinderen zitten klem, hun moeder stuurt de kinderen daarin, het wordt tijd dat de kinderen weer gewoon kind kunnen zijn. Gegeven de geschiedenis van de afgelopen jaren en de rol die de moeder daarin gespeeld heeft en nog speelt, is sprake van een situatie dat de moeder door het onthouden van omgang aan de kinderen met hun vader de kinderen wederom ernstig benadeelt. De moeder speelt voor eigen rechter. Zonder dwangmaatregelen is het een kwestie van (geringe) tijd dat de zorgregeling niet wordt nagekomen of niet wordt hervat door de moeder. Derhalve moet aan de moeder een dwangsom worden opgelegd en moet zij in de proceskosten worden veroordeeld.

De vordering wordt door de moeder weersproken en zij heeft van haar kant gevorderd, dat de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt bevolen van de beschikking van 15 mei 2020, subsidiair een voorlopige verblijfsregeling voor de kinderen vast te stellen in die zin dat de kinderen hun hoofdverblijf bij hun moeder zullen hebben en ongewijzigde voortzetting van de tot de beschikking van 15 mei 2020 gegolden omgangsregeling.

Kort gezegd stelt de moeder dat de recente beschikking van de kinderrechter berust op een tweetal feitelijke misslagen en dat er na de beschikking nieuwe feiten en omstandigheden zijn ontstaan die bij een belangenafweging tot de conclusie dienen te voeren dat de uitvoerbaarheid bij voorraad, bepaald in die recente beschikking, wordt geschorst. De feitelijke misslagen betreffen (1) dat door de rechtbank is aangenomen dat de ouders overeenstemming hebben over het hoofdverblijf (want dat is helemaal niet het geval) en (2) dat de rechtbank het hoofdverblijf en omgang tegen het advies van de raad en in weerwil van het standpunt van de moeder ongemotiveerd heeft gewijzigd. Verder is nieuw na de beschikking dat de Raad voor de kinderbescherming op 18 mei 2020 begonnen is met een nieuw onderzoek naar de kinderen. Dat onderzoek is gestart omdat de omgang al tijden niet loopt, [minderjarige 1] niet naar haar vader wil gaan en [minderjarige 2] loyaal is aan zijn zus. In het weekend van 16/17 mei 2020 is in een gesprek tussen moeder en [minderjarige 1] (moeder wilde de kinderen, zoals team Jeugd van de gemeente haar had verteld, voorbereiden op de nieuwe zorgregeling) naar voren gekomen, en dat is geheel nieuw, dat [minderjarige 1] stelselmatig (bijna elk weekend) door haar vader wordt geslagen als zij bij hem is in het kader van de omgang. De vader schreeuwt ook veel tegen [minderjarige 1] . Er wordt op korte termijn een gesprek door de politie met [minderjarige 1] gepland. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat zij zal weglopen als ze verplicht wordt naar haar vader te gaan, dat ze dan niet meer wil leven. Met betrekking tot [minderjarige 1] moet een nader onderzoek worden ingesteld omdat voor [minderjarige 1] sprake is van een ongezonde situatie. Het belang van de kinderen vraagt een schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad. Of de wijziging die met de beschikking wordt gegeven ook voor [minderjarige 2] goed is, wordt zeer betwijfeld. [minderjarige 2] is jonger dan [minderjarige 1] en is door de vader makkelijker te paaien met bijvoorbeeld een fiets . Dat de vader vindt dat de moeder de beschikking moet nakomen, zal bij tenuitvoerlegging tot een trauma bij de kinderen leiden. De moeder houdt de kinderen niet tegen omgang met hun vader te hebben, maar de kinderen willen zelf niet naar hun vader toe gaan. De vader steekt geen tijd en moeite in de kinderen. Een dwangsom kan niet aan de moeder worden opgelegd. De moeder heeft een bijstandsuitkering en de gevorderde dwangsom is dan niet proportioneel. Het is de vader recent ook niet gelukt om de kinderen, met name [minderjarige 1] , uit de auto van de moeder te praten, dus hoe kan € 250,-- daar wel voor gaan zorgen? De proceskosten moeten worden gecompenseerd omdat sprake is van een familierechtelijke procedure.

De vader heeft de vordering en hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd gemotiveerd betwist. De nieuwe feiten en omstandigheden worden betwist. Deze berusten niet op de waarheid. De bodemrechter van de beschikking van 15 mei 2020 wist al dat [minderjarige 1] niet naar haar vader ging. De Raad is recent een onderzoek gestart omdat de vader daar om heeft gevraagd omdat hij (direct na de zitting in de bodemzaak) hulp heeft gevraagd en deze ook wil krijgen om de omgang met de kinderen tot stand te brengen. Naar aanleiding van de beschikking van 15 mei 2020 is er van de kant van de vader contact geweest met de onderzoeker van de raad en deze heeft aangegeven dat er nu een andere aanpak nodig is. Het afgelopen jaar heeft de vader de kinderen 113 dagen niet gezien door toedoen van de moeder. Daarvóór heeft de vader 85 keer voor een gesloten deur bij de moeder gestaan. Dit gaat richting ouderverstoting. Vanuit een tijd geen omgang met [minderjarige 1] werd opeens gezegd dat [minderjarige 1] niet meer naar de vader wil. Wat de vader vandaag van de zijde van de moeder hoort daar was hij al bang voor: het gaat van kwaad tot erger. De vader vindt het belangrijk dat de kinderen een overgang kunnen maken naar de nieuwe regeling. Op woensdag (20 mei) na school is het de wens van de vader om de kinderen vanuit school mee te nemen. De vader is ervan overtuigd dat dat goed zal gaan mits de moeder uit de buurt van de school blijft. De hulpverlening heeft aangegeven dat er geen reden is om aan te nemen dat de kinderen niet veilig bij hun vader zijn: de problemen spelen op ouderniveau. De kinderen ervaren geen ruimte om onbelast contact te hebben met de andere ouder. De dwangsom is bedoeld als stok achter de deur. De vader wil de schoolwisseling met de scholen overleggen en denkt nu dat die wisseling na de zomervakantie moet worden doorgevoerd. De weken tot de zomervakantie wil de vader de kinderen met zijn netwerk van zijn woonplaats naar de school in [woonplaats 2] brengen (en halen). Van misslagen in de beschikking is geen sprake. Als er nu niet conform de beschikking wordt ingegrepen, dan vreest vader voor een onomkeerbaar trauma bij de kinderen.

4 De beoordeling

De in reconventie gevorderde schorsing is van meest verstrekkende aard en zal dan ook als eerste moeten worden onderzocht en beoordeeld.

Het juridisch toetsingskader voor deze vordering volgt uit een recent arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:2026) en komt, voor zover van belang op het volgende neer.

De moeder moet belang hebben bij de door haar verzochte schorsing.

Uitgangspunt bij de beoordeling van haar vordering is dat de beschikking van 15 mei 2020, hangende het door de moeder daartegen in te stellen hoger beroep, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer gelegd kan worden. Afwijking van dit uitgangspunt kan gerechtvaardigd worden door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de moeder bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door haar ingestelde hoger beroep is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt zwaarder weegt dan het belang van de vader, die de beslissing in de ten uitvoer te leggen beschikking heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid daarvan.

Bij de toepassing van voornoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de beschikking van 15 mei 2020 en van de daaraan ten grondslag gelegde vaststellingen en oordelen en blijft de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing, met dien verstande dat de voorzieningenrechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissingen berust(en) op een kennelijke misslag.

Welk belang heeft de moeder aangevoerd voor de door haar verzochte schorsing?

De moeder stelt dat het in het belang van de kinderen is dat de schorsing moet worden bevolen. Hoewel de vader de feiten en omstandigheden die de moeder daaraan ten grondslag heeft gelegd heeft weersproken, heeft hij op zichzelf het gestelde belang van de moeder niet weersproken. Daarmee heeft de moeder op zichzelf beschouwd voldoende gesteld om haar vordering nader te beschouwen en te beoordelen aan de hand van voornoemde maatstaf.

Er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van de door de moeder gestelde misslagen in de beschikking. Zoals uit de overwegingen van de beschikking onmiskenbaar volgt, komt de rechtbank na een uitgebreide motivering tot het oordeel dat het “in de gegeven omstandigheden in het belang van de rust en stabiliteit voor en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangewezen is om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader te bepalen”. Vervolgens concludeert de bodemrechter dat dát verzoek van de vader wordt toegewezen. De beslissing over de wijziging van het hoofdverblijf is derhalve, anders dan de vrouw stelt, niet gebaseerd op de overeenstemming die daarover tussen de ouders zou bestaan. Zowel de beslissing over het hoofdverblijf als de zorgregeling wordt in de beschikking uitgebreid gemotiveerd waarbij ook is uitgelegd waarom de bodemrechter het advies van de raad niet heeft gevolgd. Kortom, van een misslag in de beschikking is geen sprake.

Vervolgens moeten de door partijen aangevoerde belangen aan de hand van de voornoemde maatstaf tegen elkaar worden afgewogen.

De bodemrechter heeft in haar beslissing tot uitgangspunt genomen, aan de hand van het eindverslag van de Mutsaersstichting, dat na zorgvuldige afweging tussen de procescoördinatoren, de ouders en partners de conclusie is dat ouders en Plinthos (hulpverlener) het erover eens zijn dat de situatie waarin de kinderen verkeren zorgwekkend is. De bodemrechter vervolgt dat zij het zeer zorgelijk acht dat de ouders ondanks intensieve begeleiding door professionals niet tot een zorgregeling komen die in het belang van de kinderen is. Vervolgens heeft de bodemrechter (met als bron de moeder én haar huisarts) overwogen dat er ernstige zorgen zijn over de overbelasting van de moeder; zij wordt overvraagd door de huidige zorgregeling, zij ervaart gevoelens van uitzichtloosheid en zij dreigt de grip op de kinderen te verliezen. Aan de jarenlange slepende strijd tussen de ouders verbindt de bodemrechter haar oordeel dat het de kinderen al veel te lang ontbreekt aan een situatie waarin zij zich veilig en onbezorgd tussen hun ouders kunnen bewegen. De draagkracht van de moeder ver te boven gaande zorgregeling kan volgens de bodemrechter niet anders dan doorwerken op de kinderen. Vervolgens oordeelt de bodemrechter dat onder deze omstandigheden een substantiële wijziging van de zorgregeling met een wijziging van het hoofdverblijf noodzakelijk is. Noodzakelijk om er voor te zorgen dat er voor de kinderen rust en stabiliteit gaat komen en voor hun ontwikkeling. Daarop komt de bodemrechter tot de beslissingen met betrekking tot het hoofdverblijf en de zorgregeling.

Zijn er, gezien tegen de achtergrond van voornoemde beslissingen en daaraan ten grondslag gelegde vaststellingen en oordelen, door de moeder gestelde feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die bij de te maken belangenafweging tot de conclusie moeten leiden dat de gevorderde schorsing moet worden toegewezen?

De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend.

Partijen hebben weliswaar aangegeven dat de raad zeer recent een nieuw onderzoek naar de kinderen zou zijn gestart, maar de aanleiding daarvoor is tijdens de zitting niet duidelijk geworden. De voorzieningenrechter sluit bepaald niet uit dat, gelet op hetgeen door de bodemrechter is overwogen en hetgeen partijen over het niet slagen van de hulpverlening hebben aangegeven, de raad een onderzoek is gestart naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. Zonder duidelijke toelichting van de zijde van de moeder, die kennelijk wenst te betogen dat op de uitkomst van dat onderzoek moet worden gewacht, valt niet in te zien waarom op die uitkomst moet worden gewacht. Een eventueel door de raad te zijner tijd verzochte en toegewezen kinderbeschermingsmaatregel zal ook als uitgangspunt te maken hebben met de beslissingen van de bodemrechter die moeten worden opgevolgd.

[minderjarige 1] heeft weliswaar in het weekend na de beschikking van 15 mei 2020 kennelijk zorgelijke uitspraken gedaan tegenover de moeder maar de door haar gedane beschuldigingen aan het adres van haar vader worden door de vader met klem ontkend en betwist. Uit het debat is naar voren gekomen dat in een raadsonderzoek in 2019 niets naar voren is gekomen dat de veiligheid van de kinderen bij de vader niet in orde zou zijn. De stelling van de moeder dat [minderjarige 1] deze beschuldigingen steeds voor de moeder heeft verzwegen en eerst met het oog op de aanstaande wijziging van het hoofdverblijf aan haar moeder heeft durven vertellen, maakt evenmin dat moet worden aangenomen dat wat [minderjarige 1] heeft verteld op waarheid berust. Een kort geding, zeker in een zaak als deze met vorderingen die vragen om met spoed te worden beoordeeld, biedt niet de mogelijkheid om een onderzoek te doen naar de feiten. Nog daargelaten dat deze “feiten” in een onderzoek ernaar heel moeilijk zijn vast te stellen; temeer waar de moeder geen andere onderbouwing van die beschuldigingen heeft gegeven. Daarbij komt dat, gegeven de door de bodemrechter benoemde klempositie van de kinderen in hun loyaliteit naar hun ouders, bepaald niet ondenkbaar is dat [minderjarige 1] als “oplossing” om uit haar klempositie te komen uitspraken doet zoals zij kennelijk over de vader heeft gedaan. Daar horen dan ook haar andere uitspraken over het weglopen als zij naar de vader moet gaan en het dan niet meer willen leven bij. In de gegeven jarenlang durende klempositie van de kinderen is bepaald niet uitgesloten dat [minderjarige 1] noodkreten op tafel bij haar moeder heeft gelegd: ze wil rust en stabiliteit in haar leven en verder kunnen met haar eigen ontwikkeling als kind. Juist die belangrijke punten hebben de bodemrechter gebracht tot de beslissingen van 15 mei 2020. Kortom, er kan niet met de moeder worden aangenomen dat de schorsing nodig is om een trauma van de kinderen, in het bijzonder bij [minderjarige 1] , te voorkomen. Bij deze stand van zaken is het belang van de kinderen gediend met een zo spoedig mogelijke ten uitvoerlegging van de beslissingen vervat in de beschikking van 15 mei 2020 waarmee rust, stabiliteit en de ontwikkeling van de kinderen volgens de bodemrechter wordt bevorderd. Waar ouders samen niet uit hun geschilpunten komen, is de rechter die daarover beslist én is het aan de ouders om aan die beslissing loyaal uitvoering te geven.

Hetgeen is overwogen en geoordeeld, voert tot de conclusie dat de primaire vordering van de moeder wordt afgewezen. De subsidiaire vordering komt welbeschouwd op hetzelfde neer omdat deze vordering de situatie omtrent hoofdverblijf en zorgregeling zoals die was tot de beschikking van 15 mei 2020 voorlopig hersteld wil zien. Ook dit onderdeel van de vordering deelt met dezelfde motivering het lot van de primaire vordering.

De vordering van de man is door hem onderbouwd in zijn dagvaarding met de stelling, onder verwijzing naar productie 3 met feiten die inzichtelijk maken wanneer en met welke reden de moeder de afgelopen jaren de omgang van de kinderen of van een van hen met hun vader heeft gefrustreerd, althans niet is nagekomen. Onder punt 20 van de dagvaarding heeft de vader nog een keer uitvoerig uiteengezet dat en wanneer de moeder met name ook in 2020 de zorgregeling met vader niet is nagekomen. Op deze gedetailleerde onderbouwing van de feiten is de moeder tijdens de zitting niet ingegaan. Zij heeft niet kunnen volstaan met de stelling – dat zag met name op 2020 – dat [minderjarige 1] zelf niet meer naar de vader wilde gaan ondanks dat zij als moeder [minderjarige 1] daarin heeft willen stimuleren. Tijdens de zitting heeft de vader aangegeven dat de door de bodemrechter beoogde overdracht op school (neutrale plek) zonder de aanwezigheid van de moeder met succes kan plaatsvinden. De moeder heeft die stelling niet betwist maar niet aangegeven dat zij bij die “overdracht” op school dan ook niet aanwezig zal zijn. Verder heeft de moeder er geen blijk van gegeven dat zij, indien haar vordering wordt afgewezen, zal meewerken aan de tenuitvoerlegging van de beschikking van 15 mei 2020. Bij die stand van zaken is er meer dan voldoende reden om de conventionele vordering toe te wijzen en moeder een prikkel in de vorm van een dwangsom op te leggen zoals door de vader is gevorderd. In de aanhoudende en terugkerende opstelling van de moeder waarbij zij de omgangsregeling heeft gefrustreerd, vindt de voorzieningenrechter reden om de dwangsom zoals gevorderd toe te wijzen. Het is bedoeld als een indringende prikkel om moeder te bewegen zich te houden aan de beslissing van de bodemrechter zodra de vader aangeeft dat hij de beslissing ten uitvoer gaat leggen. Dit betekent ook dat de door de bodemrechter beoogde “overdracht” op school zonder aanwezigheid van de andere ouder dient te kunnen geschieden. Verschijnt de moeder daar desondanks dan frustreert zij de uitvoering van de beschikking en komt de overdracht dan niet tot stand doordat de vader niet beide kinderen kan meenemen dan verbeurt de moeder een dwangsom aan de vader zoals hierna wordt bepaald.

Er zijn geen bijzondere feiten en omstandigheden gesteld die thans in dit kort geding rechtvaardigen dat wordt afgeweken van de hoofdregel dat elke partij in een familierechtelijk geschil de eigen proceskosten draagt.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter:

beveelt de moeder haar medewerking te geven aan de wijziging van het hoofdverblijf en aan de bij beschikking van 15 mei 2020 gewijzigde zorgregeling, op verbeurte van een aan de vader te verbeuren dwangsom van € 250,-- per dag of dagdeel dat de moeder na betekening van dit vonnis weigert aan dit bevel te voldoen met een maximum van € 25.000,00;

verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten in conventie en reconventie aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst hetgeen de moeder in reconventie heeft gevorderd af en wijst de door de vader gevorderde proceskostenveroordeling af;

Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.J. Frénay, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature