U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verbod openhouden restaurant terwijl geen non-concurrentiebeding is afgesproken bij verkoop ander restaurant.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer: C/03/271627 / KG ZA 19-547

Bij vervroeging uitgesproken vonnis in kort geding van 6 januari 2020

in de zaak van

[naam restaurant 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

eiseres in conventie, verweerster in reconventie,

advocaat mr. R.H.G.M. Kerckhoffs,

tegen

1 [naam restaurant 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,

2. [naam onderneming 1],

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,

3. [naam onderneming 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

gedaagde,

4. [naam bestuurder 1 restaurant 2],

wonende te [woonplaats 1] ,

gedaagde in conventie, eiser in reconventie,

5. [naam bestuurder 2 restaurant 2],

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde,

6. [naam restaurant 3] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,

advocaat voor allen mr. R. Gijsen.

Eiseres in conventie wordt hierna [naam restaurant 1] genoemd, gedaagden sub 1 tot en met 6 respectievelijk [naam restaurant 2] , [naam onderneming 1] , [naam onderneming 2] , [naam bestuurder 1 restaurant 2] , [naam bestuurder 2 restaurant 2] en [naam restaurant 3] .

1 De procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding met 59 producties;

de door [naam restaurant 1] bij brief ingebrachte producties 60 tot en met 66;

de brief van 13 december 2019 van [naam restaurant 1] met het verzoek om de reeds ingebrachte productie 65 te vervangen door de bij die brief gevoegde versie van productie 65;

de door [naam restaurant 1] bij brief ingebrachte productie 67;

de conclusie van eis in reconventie met 23 producties;

de door gedaagden in conventie bij brief ingebrachte producties 24, 25 en 26;

de mondelinge behandeling van 19 december 2019 waarbij partijen pleitnota’s hebben voorgedragen en overgelegd;

de voorzetting van de mondelinge behandeling op 31 december 2019, waarbij [naam restaurant 1] een conclusie van antwoord (gedateerd 19 december 2019) heeft voorgedragen en overgelegd en partijen over en weer hebben gerepliceerd en gedupliceerd. De op voorhand door [naam restaurant 1] gestuurde producties 68 tot en met 71 zijn (wederom) niet toegelaten omdat zij niet tijdig aan de wederpartij zijn verzonden.

1.2

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten in conventie en reconventie

2.1

In dit geschil wordt uitgegaan van de volgende voorshands vaststaande feiten.

a. [naam bestuurder 1 restaurant 2] is bestuurder van [naam onderneming 1] . [naam bestuurder 2 restaurant 2] is bestuurder van [naam onderneming 2] . [naam onderneming 1] en [naam onderneming 2] zijn bestuurders van [naam restaurant 2] . [naam mededirecteur restaurant 1] is medeoprichter en mededirecteur van [naam restaurant 1] .

b. Productie 3 dagvaarding, een intentieverklaring van 17 oktober 2018, houdt onder meer in:

“[naam restaurant 2] (…) vertegenwoordigd door [naam bestuurder 1 restaurant 2] in de hoedanigheid als bestuurder van (…) [naam onderneming 1] (…) en [naam bestuurder 2 restaurant 2] in de hoedanigheid als bestuurder van (…) [naam onderneming 2] (…) hierna te noemen verkoper

en

(…) [naam mededirecteur restaurant 1] (…) hierna te noemen koper

Zijn overeengekomen:

Artikel 1 – Intentie van de overeenkomst

● [naam bestuurder 1 restaurant 2] is gestart met het opzetten van een restaurant met een nieuw concept. Dit restaurant zal gevestigd worden in [vestigingsplaats 2] en draagt de naam [naam restaurant 3] ;

(…)

● [naam bestuurder 1 restaurant 2] voornemens is de sterre(.)classificatie van [naam restaurant 2] mee te nemen naar [naam restaurant 3] ;

(…)

● Partijen elkaar in dit kader gevonden hebben om te onderzoeken of [naam restaurant 2] overgedragen kan worden aan [naam onderneming 3] (…)”.

c. [naam restaurant 2] heeft bij koopovereenkomst van 29 januari 2019 (nr. 2.4 dagvaarding en productie 6 bij dagvaarding) aan [naam restaurant 1] verkocht het Michelin sterrenrestaurant [naam restaurant 2] , bestaande uit de inventaris, goodwill, handelsnaam, social mediakanalen, adressenbestand nieuwbrief en basisvoorraad ten bedrage van € 35.000,- inkoopwaarde. Dit restaurant ligt in het centrum van [vestigingsplaats 1] aan de oostkant van de Maas met adres [adres 1] . Levering zal geschieden op 1 juli 2019. Koopprijs is € 1.700.000,-. In de overeenkomst is onder het hoofd “overwegende” onder meer vermeld dat [naam bestuurder 1 restaurant 2] is gestart met het opzetten van een restaurant in [vestigingsplaats 2] met een nieuw concept dat de naam draagt van [naam restaurant 3] en verder wordt verwezen naar de hiervoor onder b genoemde intentieovereenkomst. [naam restaurant 1] dient krachtens de overeenkomst direct na ondertekening een bankgarantie te verstrekken van € 100.000,-. De koopprijs zal in termijnen worden betaald. Partijen zijn verder overeengekomen dat [naam restaurant 1] de arbeidsovereenkomsten met alle personeelsleden vermeld op een bijlage bij de overeenkomst zal voortzetten. Op die bijlage wordt tevens aangegeven met welke personeelsleden door [naam restaurant 2] afspraken zijn gemaakt om op een later tijdstip over te stappen naar het nieuwe restaurant van [naam restaurant 2] . Productie 7 bij dagvaarding bevat onder meer “de opgave van personeelsleden die overgaan naar [naam restaurant 3] ” en productie 16 bestaat uit een lijst van namen waarboven handgeschreven is vermeld “ [X] = [naam restaurant 2] [Y] = van [naam restaurant 2] naar [vestigingsplaats 2] ”. [naam bestuurder 1 restaurant 2] en [naam bestuurder 2 restaurant 2] zullen minimaal van 1 juli tot eind september 2019 meewerken in de onderneming van [naam restaurant 1] .

d. Partijen hebben op 5 april 2019 over de wijze van betaling van de koopsom afgesproken (productie 8 dagvaarding):

“12. De koopprijs van het verkochte is € 1.700.000,00 (…)

13. Direct na ondertekening van deze overeenkomst wordt door koper aan verkoper een

bankgarantie verstrekt van een door een in Nederland erkende bankinstelling ten bedrage van € 100.000,00 (…), conform de bij deze erkende bankinstelling geldende behandelingstermijnen voor het verstrekken van een bankgarantie.

14. De betaling van de koopsom zal als volgt plaatsvinden:

a. 1 juli 2019 € 1 .200.000,00 (…);

b. 1 december 2019 € 100.000,00 (…);

c. 1 juli 2020 € 100.000,00 (…);

d. 1 december 2020 € 75.000,00 (…);

e. 1 juli 2021 € 75.000,00 (…);

f. 1 december 2021 € 75.000,00 (…);

g. 1 juli 2022 € 75.000,00 (…).

Koper zal zich intensief bezighouden met het vinden van andere financiers c.q. participanten

en eventueel ter beschikking komende bedragen zullen gebruikt worden voor vervroegde

aflossing van bovenstaande bedragen met als doel dat de gehele koopsom op 1 juli 2021 zal

zijn voldaan.

Vanaf 1 juli 2021 zal koper over een bedrag groot € 200.000,00 (…), of indien een lager bedrag resteert over dat bedrag, een rente van 6% [zes procent] per jaar voldoen, te betalen in maandelijkse bedragen voor het eerst op 1 juli 2021 en zo vervolgens op de eerste van elke maand tot de gehele koopsom is voldaan.

Nadat de onder g. genoemde betaling door de verkoper is ontvangen wordt afstand gedaan

van de bankgarantie.”.

e. Op 31 mei 2019 sluiten partijen als betalingsregeling een geldleningsovereenkomst (productie 10 dagvaarding). Die houdt in dat [naam restaurant 2] per 1 juli 2019 een geldlening heeft verstrekt aan [naam restaurant 1] van € 500.000,-. De geldlening heeft een looptijd tot en met 1 juli 2022 en [naam restaurant 1] zal aflossen conform de allonge van 5 april 2019 (Rb: de hiervoor genoemde productie 8). De geldleningsovereenkomst houdt verder in dat de aflossing alleen zal geschieden indien de ING Bank, die een lening heeft verstrekt waarop de lening in deze overeenkomst is achtergesteld, hiervoor toestemming heeft verleend.

f. Vanaf 6 december 2019 tot naar planning 22 februari 2020 heeft [naam bestuurder 1 restaurant 2] onder de vlag van [naam restaurant 3] een “pop-up” restaurant geopend in [vestigingsplaats 1] aan de [adres 2] te [vestigingsplaats 1] . Het restaurant ( [naam restaurant 4] ) ligt aan de westkant van de Maas, ongeveer drie kilometer wandelen (volgens de door de rechter met toestemming van partijen na afloop van de voortgezette mondelinge behandeling geraadpleegde “google maps”) van het verkochte restaurant [naam restaurant 2] . Voor de prijs van € 165,- per persoon wil [naam bestuurder 1 restaurant 2] aldaar tot 22 februari 2020 twee avonden per week koken zoals hij denkt dat de gastronomie eruit ziet in 2030. [naam restaurant 4] heeft 22 zitplaatsen en daarnaast een tafel voor zes personen.

g. Het als productie 31 bij dagvaarding overgelegde voorlopig rapport van expertise van EMN van 16 oktober 2019 waarin verslag is gedaan van de staat van [adres 1] , houdt onder meer in:

“(…)

Op 20 september 2019 en op 2 oktober 2019 heeft [naam bedrijf 1] bij verzekerde een uitgebreid lekdetectie-onderzoek verricht. Hierbij werden lekkagesporen geconstateerd aan de onderzijde van de breedplaatvloer in het souterrain ter plaatse van de opslagkelder/kleedruimte. Ter plaatse van deze ruimte is een metalen stucprofiel aan de

bovenzijde volledig weggeroest door langdurige inwerking van vocht. Tijdens deze onderzoeken heeft [naam bedrijf 1] in de parkeerkelder verschillende waarden gemeten, hetgeen aangeeft dat er eerdere lekkages zijn geweest. Verder zijn in de parkeerkelder leksporen zichtbaar op leidingen, ventilatiekanalen en bij doorvoeringen. Bij de doorvoering onder de keuken is zichtbaar dat de elektriciteitskabels zijn verkleurd door langdurige lekkages.

In de parkeerkelder zijn eveneens donkere vlekken met koffiedrab zichtbaar. Volgens opgave van de heer [naam vader] (noot Rb: de vader van de hiervoor onder 2.1 sub a genoemde [naam mededirecteur restaurant 1] ) was sprake van een verstopping in de afvoerleiding van het koffieapparaat. De heer [naam vader] heeft koffieresten uit de afvoerleiding verwijderd, waarna volgens de heer [naam vader] geen lekkage in de parkeerkelder op deze plaats meer is geweest. Door [naam bedrijf 1] is geadviseerd om de afvoerleiding van het koffieapparaat te inspecteren op mogelijke lekkages.

Door [naam bedrijf 1] zijn eveneens verhoogde vochtwaarden gemeten in het restaurant ter plaatse van deuren naar het terras en de trap naar de keuken. Er dient nog onderzocht te worden of de verhoogde waarden een gevolg zijn van de lekkages van de warmwaterleiding in de keuken of dat de verhoogde waarden het gevolg zijn van een andere oorzaak.

Op 15 oktober 2019 werd de heer [naam mededirecteur restaurant 1] wederom door de bewoners van de bovenliggende appartementen geïnformeerd dat water druppelt in de parkeerkelder. (…)

Schadeoorzaak

De warmwaterleiding die op 16 september 2019 door [naam bedrijf 2] deels werd vervangen is een zogenaamde circulatieleiding van de boiler naar de tappunten in de keuken. Het deel van de warmwaterleiding dat werd vervangen vertoonde diverse zwellingen en was ter plaatse van de zwellingen op diverse punten open gesprongen. De leiding die als circulatieleiding omstreeks 2001 is aangebracht is van het merk Unipipe. Van dit type leidingen is bekend dat dit type leidingen niet als circulatieleiding toegepast mag worden en niet langdurig belast mag worden met temperaturen boven de 65 graden Celsius. Dit type leiding is een samengestelde leiding van kunststof en aluminium. Door langdurige belasting van temperaturen boven de 65 graden Celsius is de kunststof binnenmantel van de buis in de loop der jaren aangetast. De aluminium laag tussen de kunststof binnenmantel en kunststof buitenmantel wordt in de loop der jaren eveneens aangetast, waardoor zwakke plekken met blaasvorming ontstaan onder de kunststof buitenmantel. Door de druk springt de leiding ter plaatse van de blaasvormingen open, waardoor het water kan uitstromen.

Wij hebben het deel van de warmwaterleiding dat is vervangen veiliggesteld voor eventueel nader onderzoek.

Gelet op het schadebeeld (roestvorming achterzijde metalstud voorzetwanden en verzadiging in wanden en vloeren) kan opgemaakt worden dat er al langere tijd vochtproblemen zijn. (…)

Schadeomvang

Door het langdurig uitstromen van water, zo is inmiddels gebleken, is verzadiging opgetreden in de zandcement dekvloer van de keuken, waarover een vloeistofdichte coating is aangebracht. Het vocht kan vanwege deze coating niet uitdampen. Door [naam bedrijf 1] werd in opdracht van verzekerde en conform ons verzoek een droogapparaat geplaatst in de meterkast. Andere mogelijkheden tot geforceerde droging, waarbij overlast voor

de gasten van het restaurant wordt voorkomen, zijn onderzocht maar niet haalbaar gebleken. (…)

Schaderaming

Op grond van onze voorlopige indrukken en bevindingen en de verzekerde sommen, ramen wij de totale schade vooralsnog op een bedrag van € 450.000,-. De bedrijfsschade ramen wij op een bedrag van € 300.000,-. De schade aan het huurdersbelang ramen wij op een bedrag van € 150.000,-. (…).”.

3 Het geschil

in conventie

3.1.1

[naam restaurant 1] c.s. vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij

voorraad, voor zover de wet zulks toestaat:

1. [naam restaurant 2] , [naam onderneming 1] , [naam bestuurder 1 restaurant 2] , [naam onderneming 2] , [naam bestuurder 2 restaurant 2] en [naam restaurant 3]

verbiedt om het restaurant [naam restaurant 4] , staande en gelegen te [vestigingsplaats 1] aan de [adres 2] , (nog langer) te exploiteren, zowel direct of (getrapt) middels een vennootschap, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel, met een maximum van € 400.000,-, indien Verkoper c.s. niet voldoet aan het bepaalde in het nog te wijzen vonnis nadat dit vonnis is betekend aan Verkoper c.s.

2. [naam restaurant 2] veroordeelt aan [naam restaurant 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 400.000,- te voldoen als voorschot voor de vordering in de te volgen bodemprocedure betreffende de geleden schade, althans een zodanig bedrag zoals de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent dat behoort;

3. [naam restaurant 2] , [naam onderneming 1] , [naam bestuurder 1 restaurant 2] , [naam onderneming 2] , [naam bestuurder 2 restaurant 2] en [naam restaurant 3]

hoofdelijk, des de een betaalt de ander bevrijd zullen zijn, veroordeelt (eveneens uitvoerbaar bij voorraad) in de kosten van het geding, met inbegrip van de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat [naam restaurant 2] , [naam onderneming 1] , [naam bestuurder 1 restaurant 2] , [naam onderneming 2] , [naam bestuurder 2 restaurant 2] en [naam restaurant 3] in verzuim is deze kosten te voldoen.

3.1.2

[naam restaurant 1] legt aan vordering 1 ten grondslag dat gedaagden ook zonder een expliciet overeengekomen non-concurrentiebeding wanprestatie plegen of onrechtmatig handelen door het pop-up restaurant [naam restaurant 4] . Aan vordering 2 legt [naam restaurant 1] ten grondslag dat [naam restaurant 2] het pand waarin het restaurant werd geëxploiteerd casco heeft gehuurd en vervolgens zelf de keuken en de daarvoor benodigde circulatieleidingen en boiler heeft ingebouwd, die mee zijn verkocht aan [naam restaurant 1] . Deze leidingen en/of boiler blijken niet te deugen. Reparatie en/of vervanging kosten veel geld en weken tijd, waarin [naam restaurant 1] haar restaurant zal moeten sluiten. De gevorderde € 400.000,- betreft slechts een voorschot op de volledige schade, veroorzaakt door de ondeugdelijke leidingen en/of boiler.

3.2

Gedaagden voeren verweer.

in reconventie

3.3.1

Eisers in reconventie vorderen dat de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorzieningen:

I. [naam restaurant 1] veroordeelt om aan [naam restaurant 2] binnen 8 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, te voldoen € 500.000,-, althans € 100.000,--, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen (bedrag), te vermeerderen met de over dat bedrag verschuldigde wettelijke rente vanaf 2 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en;

II. [naam restaurant 1] veroordeelt om aan [naam restaurant 2] binnen 8 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis (te voldoen) € 15.000,-, terzake de opeisbare boete ingevolge artikel 37 van de koopovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 december 2019, althans vanaf de dag der instellen van onderhavige reconventionele eis, tot aan de dag der algehele voldoening, en;

III. [naam restaurant 1] veroordeelt om aan [naam restaurant 2] binnen 8 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis een onvoorwaardelijk bankgarantie te stellen conform artikel 13 van de koopovereenkomst en artikel 13 van de allonge 1 voor het bedrag van € 100.000,-- door een in Nederland erkende bankinstelling conform de bij deze erkende bankinstelling geldende behandelingstermijnen voor het verstrekken van een bankgarantie, een en ander zoals tussen partijen overeengekomen, en;

IV. [naam restaurant 1] veroordeelt om te gehengen en te gedogen dat (een of meer van) de navolgende werknemers, te weten [naam werknemer 1] en/of [naam werknemer 2] en/of [naam werknemer 3] en/of [naam werknemer 4] en/of [naam werknemer 5] en/of [naam werknemer 6] en/of [naam werknemer 7] en/of [naam werknemer 8] en/of [naam werknemer 9] en/of [naam werknemer 10] en/of [naam werknemer 11] en/of [naam werknemer 12] en/of [naam werknemer 13] en/of [naam werknemer 14] en/of [naam werknemer 15] bij (een van de) eisers in reconventie, althans bij een (middellijk of onmiddellijk door de heer [naam bestuurder 1 restaurant 2] gedreven) onderneming in

loondienst treden en in dat kader ook tewerkgesteld worden bij [naam restaurant 3] en/of [naam restaurant 4]

;

V. [naam restaurant 1] veroordeelt in de proceskosten onder de bepaling dat over de proceskosten wettelijke rente verschuldigd is indien daaraan niet binnen 14 dagen na betekening van

het ten deze te wijzen vonnis is voldaan.

3.3.2

Eisers leggen aan vordering I en II ten grondslag dat [naam restaurant 1] zich niet heeft gehouden aan haar betalingsverplichtingen, zodat het volledige bedrag krachtens de geldleningsovereenkomst opeisbaar is. Vordering III moet worden toegewezen omdat partijen de bankgarantie hebben afgesproken en [naam restaurant 1] die afspraak tot op heden niet is nagekomen. Vordering IV is ingesteld omdat [naam restaurant 1] thans beweert dat de betreffende personeelsleden niet door eiser(s) in dienst mogen worden genomen. Dat is echter niet afgesproken; afgesproken is enkel dat [naam restaurant 1] de betreffende werknemers in elk geval niet zal ontslaan tot 1 februari 2020. Daaruit volgt volgens eisers niet dat zij die mensen niet eerder in dienst mogen nemen indien die mensen eerder bij [naam restaurant 1] ontslag hebben genomen.

3.4

[naam restaurant 1] voert verweer.

4 De beoordeling

in conventie en reconventie

4.1

De spoedeisendheid van vordering 1 van [naam restaurant 1] en van vordering IV in reconventie volgt uit de aard van de betreffende vordering. De spoedeisendheid van vordering 2 van [naam restaurant 1] en de vorderingen I, II en III in reconventie volgt voldoende uit hetgeen elke eisende partij heeft aangevoerd omtrent haar liquiditeitspositie. Aldus is sprake van voldoende spoedeisend belang.

verder in conventie

4.2

Vordering 1 van [naam restaurant 1] dient te worden beoordeeld in het licht van het feit dat [naam restaurant 2] en [naam bestuurder 1 restaurant 2] blijkens de intentieverklaring (zie rov. 2.1 sub b) en de koopovereenkomst (zie rov. 2.1 sub c) ten opzichte van [naam restaurant 1] hebben verklaard dat [naam bestuurder 1 restaurant 2] gestart is met het opzetten van een restaurant in [vestigingsplaats 2] . Van belang is verder dat voor het niet geringe bedrag van € 1.700.000,- is verkocht “het Michelin sterrenrestaurant [naam restaurant 2] , bestaande uit de inventaris, goodwill, handelsnaam, social mediakanalen, adressenbestand nieuwbrief en basisvoorraad ten bedrage van € 35.000,- inkoopwaarde”. Onder deze goederen bevinden zich nauwelijks fysieke zaken of andere goederen waarvan de waarde in wezenlijke mate onafhankelijk is van de waan van de dag zoals bijvoorbeeld een of meerdere recensies. Daarmee is niet gezegd dat de gekochte waar niet het bedrag van € 1.700.000,- waard was, maar wel dat die waarde sterk kan worden beïnvloed door externe niet fysieke factoren als een recensie, maar ook door optreden na het sluiten van de koopovereenkomst door [naam restaurant 2] en/of [naam bestuurder 1 restaurant 2] , als zijnde personen waarvan de waarde van het verkochte sterk afhankelijk was. Daaruit vloeit voort dat de overeenkomst voor [naam restaurant 2] en [naam bestuurder 1 restaurant 2] niet alleen de verbintenis tot levering van het verkochte inhoudt. In het kader van die overeenkomst behoren [naam restaurant 2] en [naam bestuurder 1 restaurant 2] zich gedurende enige tijd na die levering behoorlijk en maatschappelijk betamelijk te gedragen, een en ander met inachtneming van gerechtvaardigde verwachtingen opgewekt door bijvoorbeeld expliciete uitlatingen van [naam restaurant 2] en/of [naam bestuurder 1 restaurant 2] . Gelet op de uitlatingen van [naam restaurant 2] en [naam bestuurder 1 restaurant 2] dat zij in [vestigingsplaats 2] een andere restaurant willen beginnen, hoefde van [naam restaurant 1] niet te worden verwacht dat zij zich hard zou maken voor een beding dat [naam restaurant 2] en/of [naam bestuurder 1 restaurant 2] gedurende enige tijd geen restaurant mochten openen in [vestigingsplaats 1] . Hun uitlating dat zij in [vestigingsplaats 2] een restaurant zouden gaan openen, maakte een dergelijk beding niet nodig. Uit dit alles vloeit voort dat [naam restaurant 1] én op grond van hetgeen contracterende partijen over en weer betaamt in het kader van na-contractuele verhoudingen én op grond van hetgeen in de onderhavige omstandigheden maatschappelijk zorgvuldig is, rechtens afdwingbaar mocht verwachten dat [naam restaurant 2] en/of [naam bestuurder 1 restaurant 2] gedurende enige tijd niet in [vestigingsplaats 1] zouden koken. Het moet er vooralsnog voor worden gehouden dat wat dit betreft de naam die [naam bestuurder 1 restaurant 2] heeft als sterrenkok doorslaggevend is. Het is dus niet erg van belang, uiteraard binnen zekere grenzen, op welke wijze [naam bestuurder 1 restaurant 2] vorm wenst te geven aan dit koken in het nieuwe restaurant; het is de naam van [naam bestuurder 1 restaurant 2] die allereerst zijn vaste klantenkring zal aantrekken om in plaats van bij [naam restaurant 1] te gaan eten aan [naam restaurant 4] . Daarmee ligt het onder 1 gevorderde voor toewijzing gereed, waarbij nog wordt vastgesteld dat het voorshands voldoende aannemelijk is dat [naam restaurant 1] schade lijdt door de wanprestatie/onrechtmatige handeling gepleegd door [naam restaurant 2] en/of [naam bestuurder 1 restaurant 2] en/of [naam restaurant 3] . Onder meer uit de vluchtigheid van de goede naam van eten en drinken vloeit voort dat aan het verbod een termijn moet worden verbonden. Het komt de voorzieningenrechter geraden voort om die termijn op negen maanden vanaf 1 juli 2019 te stellen.

4.3

Een behoorlijke grondslag voor vordering 1 voor zover ingesteld tegen [naam onderneming 1] , [naam onderneming 2] en [naam bestuurder 2 restaurant 2] is niet komen vast te staan. Dit betekent dat het onder 1 gevorderde ten opzichte van hun zal worden afgewezen.

vordering 2 in conventie en vorderingen I en II in reconventie

4.4

Vordering 2 in conventie en vorderingen I en II in reconventie betreffen geldvorderingen. De hoofdregel ter zake toewijzing van geldvorderingen in kort geding is dat terughoudendheid op zijn plaats is. De eiser dient feiten en omstandigheden aan te voeren die meebrengen dat een voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. Het bestaan van de vordering moet voldoende aannemelijk zijn. Bij de afweging van de belangen van partijen moet het restitutierisico mede betrokken worden (zie onder meer HR 14 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5519). Indien de geldvordering met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bestaat, kan het restitutierisico minder zwaar wegen.

4.5

De door [naam restaurant 1] overgelegde (vele) rapporten ter zake de lekkages (in rov. 2.1 sub g is maar één daarvan vermeld) en de (vele) kostenbegrotingen voor herstel daarvan zijn allen niet opgemaakt met inachtneming van hoor en wederhoor. Het staat verder onvoldoende vast dat [naam restaurant 1] [naam restaurant 2] tijdig heeft gewaarschuwd dat een deskundige de zaak komt onderzoeken en dat de wederpartij mag meekijken en een eigen deskundige mag meenemen, waarna de wederpartij vervolgens niets van zich heeft laten horen. Alleen al op grond van deze twee redenen in onderling verband en samenhang bezien, kan niet tot het oordeel worden gekomen dat de gestelde gebreken zijn toe te rekenen aan de verkoper. Om dezelfde reden kan er evenmin van worden uitgegaan dat reparatie minimaal € 400.000,- kost en dat dit bedrag minimaal zal moeten worden gedragen door [naam restaurant 2] . Daarmee is het bestaan van de vordering niet heel zeker, zelfs als ervan wordt uitgegaan dat er zeer serieuze lekkages bestaan. Het restitutierisico wordt als tamelijk groot ingeschat. Ten eerste is de onderhavige nering risicovol. Verder blijkt uit de onderhandelingen omtrent de wijze van betalen dat [naam restaurant 1] niet heel eenvoudig aan liquide middelen kan komen. Dat het restitutierisico tamelijk hoog is, moet verder worden afgeleid uit hetgeen [naam restaurant 1] zelf heeft aangevoerd in haar conclusie van antwoord voor zover inhoudende dat haar bank op enig moment geen bankgarantie meer wilde verstrekken. Al met al moet vordering 2 van [naam restaurant 1] dan ook worden afgewezen.

4.6

Ter zake de in reconventie gevorderde bedragen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst twisten partijen over het antwoord op de vraag of al dan niet sprake is van een achtergestelde lening die nog niet opeisbaar is. Dat het antwoord op deze vraag is dat het gevorderde bedrag/de gevorderde bedragen op dit moment opeisbaar is/zijn, is niet zodanig zeker dat de vordering in kort geding kan worden toegewezen. De geldleningsovereenkomst houdt immers onder meer in dat de aflossing alleen zal geschieden indien de ING Bank, die een lening heeft verstrekt waarop de lening in deze overeenkomst is achtergesteld, hiervoor toestemming verleent (zie rov. 2.1 sub e). Van een dergelijke toestemming is op dit moment niets gebleken. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een opeisbare vordering is dan ook nadere bewijslevering nodig, waarvoor dit kort geding zich niet leent. Verder moet ook hier rekening worden gehouden met een tamelijk hoog restitutierisico. [naam restaurant 2] c.s. zijn immers kennelijk bezig met tamelijk omvangrijke verbouwingswerkzaamheden om van een boerderij in [vestigingsplaats 2] een restaurant te maken. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat liquide middelen door [naam restaurant 2] meteen worden uitgegeven ter betaling van deze werkzaamheden. Ook de geldvorderingen van [naam restaurant 2] c.s. worden daarom afgewezen. Ter zake de gevorderde boete heeft nog te gelden dat deze alleen al moet worden afgewezen omdat de vorderingen waarop de boete berust, worden afgewezen.

verder in reconventie

4.7

De onder III gevorderde bankgarantie is gegrond op art. 13 van de koopovereenkomst en art. 13 van allonge 1 (productie 8 dagvaarding). Dat die grondslag nog bestaat, is onvoldoende aannemelijk. Het is namelijk niet alleen onduidelijk gebleven waarom de bankgarantie niet direct na ondertekening is opgeëist zoals art. 13 van de allonge vermeldt, maar ook is zij niet meer expliciet vermeld in de geldleningsovereenkomst, waarvan voorshands moet worden geoordeeld dat deze ter volledige vervanging is van de wijze van betaling van het bedrag van € 500.000,- zoals overeengekomen in allonge 1.

4.8

De artikelen 18 en 19 van de koopovereenkomst houden niet in dat [naam restaurant 2] belooft geen personeelsleden in dienst te nemen die in dienst waren van haar voordat [naam restaurant 2] haar restaurant aan het [adres 1] verkocht aan [naam restaurant 1] . Daarmee is vordering IV van [naam restaurant 2] c.s. in beginsel toewijsbaar. Dit zou in dit geding anders kunnen zijn indien voldoende aannemelijk is dat [naam restaurant 2] c.s. de ex-personeelsleden van [naam restaurant 2] die in dienst zijn van [naam restaurant 1] benadert met de vraag wederom bij [naam restaurant 2] in dienst te treden. Ook wat dat betreft geldt de normering zoals hiervoor in rov. 4.2 is gegeven. De stelling van [naam restaurant 1] dat [naam restaurant 2] c.s. voormalige personeelsleden van [naam restaurant 2] benadert met deze vraag, is niet zodanig aannemelijk geworden dat het door [naam restaurant 2] c.s. op dit moment moet worden afgewezen. Daarmee ligt vordering IV voor toewijzing gereed.

proceskosten in conventie

4.9

Uit het vorenstaande blijkt dat de vordering van [naam restaurant 1] tegen [naam onderneming 1] , [naam onderneming 2] en [naam bestuurder 2 restaurant 2] zal worden afgewezen. [naam restaurant 1] moet daarom worden veroordeeld in de proceskosten gerezen in dit geding tussen [naam restaurant 1] en [naam onderneming 1] , [naam onderneming 2] en [naam bestuurder 2 restaurant 2] . Die kosten worden wat betreft [naam onderneming 1] , [naam onderneming 2] en [naam bestuurder 2 restaurant 2] begroot op nihil.

[naam restaurant 2] , [naam bestuurder 1 restaurant 2] en [naam restaurant 3] zijn op zo’n belangrijk punt in het ongelijk gesteld dat zij hebben te gelden als overwegend in het ongelijk gesteld. Zij zullen daarom worden veroordeeld in de proceskosten. Die worden aan de zijde van [naam restaurant 1] begroot op:

- exploot van dagvaarding € 88,31- griffierecht € 4.030,-- salaris advocaat € 980,-,totaal € 5.098,31.

Een en ander zal worden vermeerderd met de wettelijke rente als gevorderd en de nakosten zoals in het dictum is weergegeven.

proceskosten in reconventie

4.10

In reconventie wordt [naam restaurant 1] op zo’n belangrijk punt in het ongelijk gesteld dat zij heeft te gelden als overwegend in het ongelijk gesteld. [naam restaurant 1] zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van eisers worden die begroot op € 980,- te vermeerderen met de wettelijke rente.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

in conventie

5.1

verbiedt [naam restaurant 2] , [naam bestuurder 1 restaurant 2] en [naam restaurant 3] om met ingang van de dag volgend op de dag van betekening van dit vonnis tot 1 april 2020 het restaurant [naam restaurant 4] , staande en gelegen te [vestigingsplaats 1] aan de [adres 2] , (nog langer) te exploiteren, zowel direct of (getrapt) middels een vennootschap, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel, met een maximum van € 400.000,-, indien zij of één van hun niet voldoen/voldoet aan dit vonnis nadat dit vonnis is betekend;

5.2

wijst het meer of anders gevorderde af;

5.3

veroordeelt [naam restaurant 2] , [naam bestuurder 1 restaurant 2] en [naam restaurant 3] hoofdelijk, des de een betaalt de ander bevrijd zullen zijn, in de kosten van het geding, aan de zijde van [naam restaurant 1] tot op heden begroot op € 5.098,31, te vermeerderen met de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen nadat dit vonnis is betekend en betaling is uitgebleven tot de dag van volledige betaling;

5.4

verklaart het onder 5.1 gegeven verbod en de onder 5.3 gegeven veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

5.5

veroordeelt [naam restaurant 1] in de kosten van dit geding tussen haar en [naam onderneming 1] , [naam onderneming 2] en [naam bestuurder 2 restaurant 2] , tot op heden aan de zijde van [naam onderneming 1] , [naam onderneming 2] en [naam bestuurder 2 restaurant 2] begroot op nihil;

in reconventie

5.6

veroordeelt [naam restaurant 1] om te gehengen en te gedogen dat (een of meer van) de navolgende werknemers, te weten [naam werknemer 1] en/of [naam werknemer 2] en/of [naam werknemer 3] en/of [naam werknemer 4] en/of [naam werknemer 5] en/of [naam werknemer 6] en/of [naam werknemer 7] en/of [naam werknemer 8] en/of [naam werknemer 9] en/of [naam werknemer 10] en/of [naam werknemer 11] en/of [naam werknemer 12] en/of [naam werknemer 13] en/of [naam werknemer 14] en/of [naam werknemer 15] bij [naam restaurant 2] en/of [naam onderneming 1] en/of [naam bestuurder 1 restaurant 2] en/of [naam restaurant 3] in loondienst treden en in dat kader ook tewerkgesteld worden bij [naam restaurant 3] en/of [naam restaurant 4] ;

5.7

veroordeelt [naam restaurant 1] in de proceskosten van de reconventie, tot op heden aan de zijde van [naam restaurant 2] , [naam onderneming 1] , [naam bestuurder 1 restaurant 2] en [naam restaurant 3] begroot op € 980,-, onder de bepaling dat over de proceskosten wettelijke rente verschuldigd is indien daaraan niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis is voldaan;

5.8

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.9

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature