U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

3 jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging voor poging tot doodslag en voor het steken van een hond.

Uitspraak



RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummer: 03/265175-18

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 maart 2020

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [Geboorteplaats] op [Geboortedatum] ,

thans gedetineerd in [PI] .

De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.M.A. Jegers, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 maart 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:

Feit 1: [Slachtoffer 1] met een mes in zijn sleutelbeen, althans in zijn (boven)lichaam heeft gestoken. Dit is primair ten laste gelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als zware mishandeling, meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling en meest subsidiair als mishandeling.

Feit 2: met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [Slachtoffer 2] . Dit is primair ten laste gelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als bedreiging.

Feit 3: de hond van [Slachtoffer 2] meermalen met een mes heeft gestoken.

3 De beoordeling van het bewijs

3.1

Het standpunt van de officier van justitie

Feit 1: De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte degene was die

[Slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken. Het signalement van de dader past bij de verdachte, de plaats waar het steekincident heeft plaatsgevonden ligt op de route die de verdachte die nacht afgelegd kan hebben en het tijdspad klopt. Een steekbeweging maken in het lichaam ter hoogte van het sleutelbeen levert een aanmerkelijke kans op de dood op, omdat de kans dat (slag)ader(s) geraakt worden groot is. De verdachte heeft deze kans aanvaard door [Slachtoffer 1] te steken. Dat levert poging doodslag op.

Feit 2: Volgens de officier van justitie kan eveneens bewezen worden dat de verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [Slachtoffer 2] . De aangifte van [Slachtoffer 2] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [Naam getuige 1] , die heeft gehoord dat “steek mij niet” geroepen werd. Het maken van stekende bewegingen in de richting van [Slachtoffer 2] levert volgens de officier van justitie poging doodslag op. De gedragingen van de verdachte waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op de dood van [Slachtoffer 2] en de verdachte riep daarbij ook dat hij [Slachtoffer 2] dood wilde maken.

Feit 3: De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte de hond van [Slachtoffer 2] heeft gestoken met een mes. De verdachte heeft dit ook bekend.

Volgens de officier van justitie komt aan de verdachte geen beroep op noodweer toe, omdat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hond of zichzelf moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de hond van [Slachtoffer 2] .

3.2

Het standpunt van de verdediging

Feit 1: De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte degene is geweest die [Slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes. Niet uitgesloten kan worden dat iemand anders met een soortgelijk signalement als dat van verdachte het feit heeft gepleegd.

Mocht de rechtbank wel bewezen achten dat het de verdachte is geweest die [Slachtoffer 1] heeft aangevallen, dan levert het op zodanige wijze steken als gedaan hooguit een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op. Het dossier bevat namelijk onvoldoende informatie waaruit afgeleid kan worden dat de kans dat [Slachtoffer 1] zou overlijden aanmerkelijk was. Mocht dit al zo zijn, dan kan betwijfeld worden of de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.

[Slachtoffer 1] heeft alleen een oppervlakkige wond overgehouden aan het incident. Dit kan niet als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd, zodat ook het subsidiaire verwijt van zware mishandeling niet bewezen kan worden.

Feit 2: Volgens de verdediging dient de verdachte eveneens vrijgesproken te worden van dit feit. De aangifte van [Slachtoffer 2] vormt het enige bewijsmiddel voor dit feit en er is geen steunbewijs voorhanden.

Feit 3: De verdediging heeft ontslag van rechtsvervolging bepleit, omdat de verdachte zou hebben gehandeld uit noodweer. De verdachte heeft de hond van [Slachtoffer 2] meerdere keren met een mes gestoken, omdat de hond van [Slachtoffer 2] de verdachte en zijn hond aanviel, beet en niet meer losliet. De verdachte zag geen andere manier om zich te verdedigen dan door de hond te steken met een mes.

3.3

Het oordeel van de rechtbank

Feit 1

Bewijsmiddelen

Op 26 december 2018 om 02:45 uur ontving de politie de melding dat er een steekincident had plaatsgevonden op de landweg tussen [Adres] .

[Slachtoffer 1] heeft naar aanleiding van dit steekincident aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat een man in een scootmobiel plotseling een mes met een lemmet van zeker 20 cm voor zich hield, met de punt op [Slachtoffer 1] gericht. De man heeft [Slachtoffer 1] één keer met het mes in zijn linkerschouder gestoken. [Slachtoffer 1] heeft de spoedeisende hulp bezocht en bleek een steekwond van 5-6 cm breed op zijn linkerschouder te hebben. [Slachtoffer 1] beschrijft de man als een Nederlands sprekende man met een bril, kort haar, stevig postuur, blanke huid, ongeveer 1.85 m lang en rond de 45 à 50 jaar. De man reed in een scootmobiel en had een hond bij zich: een zwart/wit gevlekte Amerikaanse pitbull. De man is weggereden door de [Straat] in Heerlen.

De vriendin van [Slachtoffer 1] , [Naam] , die getuige was van het incident, heeft verklaard dat de man in de scootmobiel de hele tijd stekende bewegingen in de richting van [Slachtoffer 1] maakte. Nadat de man in de scootmobiel weg was gereden, zag zij een snee in de linkerschouder van [Slachtoffer 1] . [Naam] beschrijft de man die gestoken heeft als een blanke man met een forser postuur, rond de 45, 50 of 60 jaar oud, met een bril, een groene muts, een scootmobiel en een zwart met witte, pitbull-achtige hond.

Op woensdag 26 december 2018 omstreeks 03:30 uur werd de verdachte aangetroffen op het adres [Straatnaam] in Heerlen. Op de eetkamertafel werd een groene muts aangetroffen. De moeder van de verdachte heeft verklaard dat dit de enige muts is die de verdachte bij haar heeft liggen en dat de verdachte deze muts bijna altijd droeg.

De politie heeft onderzocht hoe lang je erover doet om te lopen vanaf de plek van het steekincident naar de [Straatnaam] in Heerlen. De langste route te voet duurt 25 minuten en de kortste route 22 minuten.

De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij een scootmobiel heeft omdat hij slecht ter been is en dat hij een hond heeft: een bruine Amerikaanse Stafford met zwarte strepen en witte pootjes.

De verdachte heeft verder bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 25 op 26 december 2018 met zijn scootmobiel en zijn hond vanuit zijn woning in Landgraaf naar zijn moeder in Heerlen is gegaan. De verdachte komt meestal rond 02.30 uur aan bij zijn moeder. De verdachte geeft aan dat hij ongeveer 1.75 m groot is, dat hij die nacht een bril droeg en dat hij die nacht 3 messen bij zich had.

Overwegingen en conclusies van de rechtbank uit het bewijs

De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte degene is geweest die [Slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken in zijn linkerschouder. Uit de bewijsmiddelen vloeit voort dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de dader was. Het signalement dat door de aangever en de getuige [Naam] is gegeven is zo specifiek dat het niet aannemelijk is dat er die bewuste nacht, op dat specifieke tijdstip, nog iemand aanwezig was die aan dit signalement voldeed. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt daarvoor. De verdachte werd ook zeer kort na het incident en na een tweede steekincident aangehouden in de woning van zijn moeder, die zich op loopafstand van de plaats delict bevond, hetgeen zeer wel past bij het overige bewijs.

Is sprake van poging tot doodslag?

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag (primair). Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om [Slachtoffer 1] van het leven te beroven. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van [Slachtoffer 1] . Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.

Voor de beoordeling of sprake is van voorwaardelijk opzet moet de rechtbank eerst vaststellen of er een aanmerkelijke kans bestond dat [Slachtoffer 1] gedood kon worden door de handelingen van de verdachte. Vervolgens dient de rechtbank vast te stellen of de verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van [Slachtoffer 1] . De aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging zijn hierbij niet bepalend.

De rechtbank stelt hierbij voorop dat het steken met een mes in de halsstreek/schouder, onder omstandigheden dodelijk kan zijn. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de hals een kwetsbaar deel van het lichaam is waar zich, dicht onder de huid, (slag-)aderen bevinden. Het is algemeen bekend dat het raken van een (slag-)ader tot de dood kan leiden. De verdachte heeft met een mes nabij de hals van [Slachtoffer 1] gestoken. Gezien de plaats van de steekwond was de kans dat [Slachtoffer 1] zou overlijden aanmerkelijk.

De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte die aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dit heeft gedaan. De verdachte heeft [Slachtoffer 1] (ongecontroleerd) met een mes gestoken en hem hierbij geraakt in zijn schouder, vlak boven zijn sleutelbeen en hals. Nu het een algemene ervaringsregel betreft dat zich in de halsstreek belangrijke aderen bevinden, moet ook de verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door [Slachtoffer 1] aldaar te steken, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij (een) (slag-)ader(s) van [Slachtoffer 1] zou raken, waardoor deze mogelijk zou overlijden. Dat [Slachtoffer 1] het incident heeft overleefd, betekent dat geen sprake is van een voltooid delict maar van een poging tot doodslag, zodat de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezen acht.

Feit 2: vrijspraak

De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat de verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [Slachtoffer 2] , zodat de verdachte van feit 2 dient te worden vrijgesproken.

[Slachtoffer 2] verklaart in zijn aangifte dat een man met een scootmobiel en een hond op hem en zijn hond afgelopen kwam en “ik maak jullie dood” riep. De verdachte zou vervolgens een mes getrokken hebben en stekende bewegingen hebben gemaakt in de richting van de hond van [Slachtoffer 2] en in de richting van [Slachtoffer 2] zelf. [Slachtoffer 2] zou aan dit incident schrammetjes op zijn arm overgehouden hebben.

Het bewijs dat de verdachte een feit heeft begaan kan niet uitsluitend worden aangenomen op basis van één bewijsmiddel, zoals in casu de verklaring van de aangever. De verklaring moet in ieder geval ondersteund worden door één bewijsmiddel uit een andere bron.

Dat [Slachtoffer 2] schrammetjes op zijn arm had, vormt geen steunbewijs voor de stelling dat de verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [Slachtoffer 2] , omdat [Slachtoffer 2] zelf ook aangeeft dat hij niet geraakt is door de verdachte. Volgens de officier van justitie vormt de verklaring van de getuige [Naam getuige 1] steunbewijs voor de aangifte van [Slachtoffer 2] . De rechtbank volgt dit standpunt niet. De enkele verklaring van [Naam getuige 1] dat hij heeft gehoord dat “steek mij niet” werd geroepen, vormt geen (steun)bewijs voor de stelling dat de verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [Slachtoffer 2] . De rechtbank neemt in deze overwegingen ook mee dat getuige [Naam getuige 2] , die heeft gezien dat de verdachte een mes trok, niet heeft gezien dat de verdachte een stekende beweging in de richting van [Slachtoffer 2] heeft gemaakt.

Nu het dossier verder geen bewijs bevat voor de stelling dat de verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [Slachtoffer 2] , komt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat de verdachte dit feit heeft gepleegd. Evenmin is er, naast de verklaring van aangever [Slachtoffer 2] , bewijs voor de stelling dat de verdachte “ik maak jullie” dood heeft geroepen. Om die reden dient vrijspraak te volgen voor feit 2 in alle varianten.

Feit 3:

Bewijsmiddelen

[Slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van het feit dat de verdachte zijn hond heeft gestoken. [Slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 26 december 2018 zijn hond aan het uitlaten was voor het flatgebouw [Straatnaam] in Heerlen. [Slachtoffer 2] verklaart dat een man in een scootmobiel met een hond zijn hond meermalen met een mes heeft gestoken. De hond van [Slachtoffer 2] heeft door het steekincident een tweetal steekwonden opgelopen in zijn borst en een steekwond in zijn nek. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de hond meermalen met een dolkje heeft gestoken.

De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte de hond van [Slachtoffer 2] heeft beschadigd door hem meerdere keren met een mes te steken.

Noodweer?

De verdediging doet een beroep op noodweer en concludeert dat de verdachte om die reden ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.

Voor noodweer is vereist dat de verdedigende gedragingen van een verdachte waren gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo’n aanranding is onvoldoende. De gestelde (dreigende) aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig concreet en zodanig bedreigend zijn voor een verdachte dat deze juridisch kan worden aangemerkt als een (dreigende) ogenblikkelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is.

Om een beroep op noodweer te kunnen beoordelen dient de rechtbank eerst de feitelijke toedracht vast te stellen. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte en zijn hond werden aangevallen en gebeten door de hond van [Slachtoffer 2] . De hond van [Slachtoffer 2] zou de hond van de verdachte niet losgelaten hebben en de verdachte zou geen andere manier gezien hebben om zichzelf en zijn hond te verdedigen dan door te steken met een mes.

Deze stelling over de feitelijke toedracht van het feit vindt gedeeltelijk bevestiging in de verklaring van een getuige. Deze getuige, [Naam getuige 2] , beschrijft namelijk dat de hond van de verdachte werd aangevallen en gebeten door de hond van [Slachtoffer 2] . Hij beschrijft dat de zwarte hond (de hond van [Slachtoffer 2] ) de hond van de verdachte bij zijn nek had en dat de eigenaren van de honden de honden niet uit elkaar kregen. [Naam getuige 2] verklaart verder dat hij toen zag dat de verdachte een mes trok en met dit mes stekende bewegingen maakte in de richting van de hond van [Slachtoffer 2] .

De rechtbank acht, gelet op de verklaring van de getuige [Naam getuige 2] , niet aannemelijk dat de verdachte zich in een situatie bevond waarbij hij zichzelf moest verdedigen. De rechtbank acht echter -gelet op die verklaring- wel voldoende aannemelijk gemaakt dat de verdachte zijn hond moest verdedigen tegen de aanval van de hond van [Slachtoffer 2] .

Voor een geslaagd beroep op noodweer moet echter ook beoordeeld worden of het handelen van de verdachte voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Anders gezegd of het steken onder de gegeven omstandigheden het juiste middel was om de eigen hond te verdedigen en op de vraag of de wijze van verdedigen onder de gegeven omstandigheden adequaat is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Het gebruik van een mes door de verdachte staat niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding van zijn hond. De verdachte heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat er voor hem geen andere, minder ingrijpende, manier was om zijn hond te beschermen dan door het meermaals steken met een mes, op de wijze zoals verdachte heeft gedaan.

Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen en het tenlastegelegde zal bewezen worden verklaard.

3.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

1.op 26 december 2018 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [Slachtoffer 1] met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.op 26 december 2018 in de gemeente Heerlen, opzettelijk en wederrechtelijk een dier, te weten een hond, toebehorende aan [Slachtoffer 2] , heeft beschadigd, door die hond meermalen met een mes te steken, waardoor die hond diverse letsels heeft opgelopen.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:

t.a.v. feit 1:

poging tot doodslag

t.a.v. feit 3:

opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel aan een ander toebehoort, beschadigen

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van deze feiten uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is onderzocht in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) om een beeld te kunnen krijgen van zijn geestvermogens. Het PBC heeft van dat onderzoek een rapport opgemaakt. Dit rapport vermeldt onder meer het volgende:

“Uit het onderzoek komt naar voren dat bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een 'traumatische persoonlijkheidsontwikkeling', die te classificeren is als een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast ligt het intellectueel functioneren op zwakbegaafd niveau. Tevens is er sprake van een ziekelijke stoornis, namelijk een verslaving aan dempende middelen, te classificeren als een ernstige stoornis in het gebruik van een hypnoticum of anxiolyticum. Er is tevens sprake van een stoornis in opioïdengebruik, in onderhoudsbehandeling. De ernst van het gebruik valt niet in te schatten en daarmee ook niet de mate van disfunctioneren door het gebruik.

Aangezien het lang bestaande, chronische stoornissen betreft, waren deze ook aanwezig ten

tijde van de hem ten laste gelegde feiten, indien bewezen.”

Doordat de verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent, heeft het PBC zich niet uitgelaten over de vraag of en in hoeverre de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed.

De rechtbank neemt voornoemde bevindingen en conclusies van het PBC over. De rechtbank gaat er op basis van het rapport van het PBC vanuit dat de feiten de verdachte vanwege zijn stoornissen niet geheel toe te rekenen zijn, maar de mate waarin de feiten wel/niet toe te rekenen zijn kan de rechtbank op basis van het PBC rapport niet vaststellen. De rechtbank komt bij de strafmaatoverwegingen nog terug op de mate van toerekening. In ieder geval blijkt uit de bevindingen van het PBC niet dat de vastgestelde stoornissen de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluiten, zodanig dat ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen.

Ook overigens zijn geen (andere) feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

6 De straf en/of de maatregel

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd om de maatregel van terbeschikkingstelling (verder: TBS) met dwangverpleging aan de verdachte op te leggen.

6.2

Het standpunt van de verdediging

Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan verzoekt de raadsman om te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor maximaal de duur van het reeds ondergane voorarrest.

Volgens de raadsman biedt de rapportage van het PBC onvoldoende reden om tot oplegging van de tbs-maatregel te komen. Een van de vereisten voor deze maatregel is dat sprake is van recidivegevaar. De deskundigen van het PBC beschrijven de feiten als atypisch voor de pathologie van de verdachte, zodat recidivegevaar niet aangenomen kan worden.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

De straf

De verdachte heeft midden in de nacht een volkomen willekeurige voorbijganger, [Slachtoffer 1] , gestoken met een mes. [Slachtoffer 1] en de verdachte kenden elkaar niet en er was geen enkele aanleiding voor de verdachte om een mes ter hand te nemen en [Slachtoffer 1] te steken. De rechtbank begrijpt dat dit feit ontzettend beangstigend moet zijn geweest voor [Slachtoffer 1] en zijn vriendin. Namens [Slachtoffer 1] is er tijdens de terechtzitting een slachtofferverklaring voorgelezen waaruit blijkt dat het feit nog steeds een grote impact heeft op zijn leven. De verdachte heeft met zijn gedrag ook geen enkel respect getoond voor het lijf en leven van [Slachtoffer 1] . Dit neemt de rechtbank hem kwalijk. Een dergelijk feit draagt bovendien sterk bij aan de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.

De verdachte is er na het steekincident vandoor gegaan en heeft bij de flat van zijn moeder de hond van [Slachtoffer 2] gestoken met een mes. Kennelijk deinsde de verdachte er die nacht in het geheel niet voor terug om mensen en/of dieren neer te steken en juist dit maakt de feiten, die zo kort na elkaar gepleegd zijn, ook zo akelig.

De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van de verdachte. Daaruit volgt dat de verdachte sinds 2004 niet meer is veroordeeld voor enig strafbaar feit. In 1990 is hij één keer veroordeeld voor een geweldsdelict. Afgezien van de tenlastegelegde feiten lijkt er dus geen sprake van een delictspatroon.

De deskundigen van het PBC hebben zich in het hiervoor onder 5 reeds besproken rapport uitgelaten over de psychische toestand van de verdachte. Kort gezegd hebben de deskundigen bij de verdachte een persoonlijkheidsstoornis, een ziekelijke stoornis in het gebruik van dempende middelen en een stoornis in het gebruik van opioïden geconstateerd. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten.

Op basis van de inhoud van het PBC-rapport houdt de rechtbank er bij de strafbepaling rekening mee dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten hem in ieder geval verminderd kunnen worden toegerekend

Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten die de verdachte heeft gepleegd, in strafrechtelijke zin slechts worden gereageerd met het opleggen van een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles overwegend acht de rechtbank in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend, met aftrek van voorarrest.

De feiten die de verdachte heeft gepleegd vindt de rechtbank echter dusdanig ernstig dat de gevangenisstraf alleen niet voldoende is om recht te doen aan de zaak, het slachtoffer en de maatschappij.

De maatregel van TBS met dwangverpleging

De officier van justitie heeft oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat deze eis gevolgd moet worden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Om de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging te kunnen opleggen, moet zijn voldaan aan een aantal wettelijke vereisten. De maatregel kan niet worden opgelegd zonder dat de rechtbank beschikt over een (gedagtekend en ondertekend) advies van tenminste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, die de verdachte hebben onderzocht, onder wie een psychiater. Voornoemd PBC-rapport is onder andere opgemaakt door een psychiater en een psycholoog en zij hebben hun conclusies uitgebreid onderbouwd. Aan dit vereiste is daarmee voldaan, zij het dat de deskundigen geen advies hebben kunnen geven over het al dan niet opleggen van TBS.

Een volgend vereiste is dat de verdachte ten tijde van het delict leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Aan dit vereiste is ook voldaan, zoals blijkt uit de conclusies van het PBC. Verder moet sprake zijn van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van minimaal 4 jaren is gesteld. Ook aan dat vereiste is voldaan.

Als laatste vereiste moet de veiligheid van anderen, dan wel de veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eisen. Het PBC heeft zich niet uitgelaten over het risico op recidive en het al dan niet opleggen van TBS. Dat de verdachte midden in de nacht zonder enige aanleiding een willekeurige voorbijganger heeft gestoken, vormt echter een dusdanig ernstig en zorgwekkend feit dat de rechtbank van oordeel is dat de veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel eist. Het recidiverisico volgt dus uit de ernst van het feit.

De rechtbank acht het onverantwoord om de verdachte in de maatschappij te laten terugkeren zonder goede klinische behandeling van zijn stoornissen en verslavingen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de stoornissen al lange tijd bestaan en eerder behandeld zijn, zo blijkt eveneens uit het PBC-rapport. Desalniettemin heeft de onderhavige poging doodslag plaatsgevonden. Een behandeling in een extra beveiligde setting is aangewezen, omdat die naar het oordeel van de rechtbank de beste beveiliging biedt, de meest kans van slagen heeft en de kans op recidive maximaal inperkt. Daarom zal de rechtbank TBS met dwangverpleging opleggen. Een minder ingrijpende behandeling in een minder streng beveiligde setting, acht de rechtbank niet aan de orde. Dit vanwege het aantal stoornissen waaraan de verdachte al sinds lange tijd lijdt, de combinatie van alle stoornissen tezamen en het gegeven dat eerdere behandelingen in de GGZ er niet toe hebben geleid dat de verdachte een evenwichtiger en rustiger persoon is geworden, die – al dan niet met hulp – kan meedraaien in de maatschappij.

De rechtbank overweegt tot slot dat deze maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de totale duur van de maatregel niet in tijd is beperkt.

7 De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1

De vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 1]

De benadeelde partij [Slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 1.715,36 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade.

De gestelde materiële schade bestaat uit kleding die door het incident onbruikbaar is geworden (€ 309,85), het eigen risico voor de zorgverzekering (€ 381,06), de kosten voor een armdraagriem (€ 12,99), vergoeding voor de ingeschakelde huishoudelijke hulp

(€ 130,00), vergoeding voor het uitlaten van de hond (€ 202,50), de door ziekteverzuim misgelopen bonussen op het werk (€ 550,00) en reis- en parkeerkosten (€128,96).

7.2

De vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 2]

De benadeelde partij [Slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 305,38 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 600,00 ter vergoeding van immateriële schade.

De gestelde materiële schade bestaat uit reiskosten (€ 19,94), de kosten van de dierenambulance (€ 75,50), vergoeding van de kosten voor een nieuw telefoonscherm

(€ 69,99) en vergoeding van de kleding die door het incident onbruikbaar is geworden

(€ 139,95).

Het gevorderde bedrag ter vergoeding van immateriële schade is passend bij het fysieke en psychische letsel dat [Slachtoffer 2] door het incident heeft opgelopen.

7.3

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de vordering van

[Slachtoffer 1] als de vordering van [Slachtoffer 2] geheel toewijsbaar is, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.4

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft primair verzocht om [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, nu de verdachte voor beide feiten dient te worden vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging.

Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De vorderingen tot vergoeding van materiële schade kunnen toegewezen worden, met uitzondering van de door [Slachtoffer 1] gevorderde vergoedingen voor de huishoudelijke hulp en het uitlaten van de hond. De verdediging ziet niet in waarom deze posten voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen.

7.5

Het oordeel van de rechtbank

De vordering van [Slachtoffer 1] :

De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden, indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel, zoals immateriële schadevergoeding (art. 6:95, eerste lid, BW).

Alle door [Slachtoffer 1] gevorderde materiële schadeposten vormen vermogensschade

in de zin van artikel 6:96 lid 1 BW en zijn naar het oordeel van de rechtbank het rechtstreekse gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit. Deze posten zijn voldoende onderbouwd, onder andere met facturen, en zijn door de verdediging niet, althans onvoldoende, weersproken. De enkele opmerking van de raadsman dat de gevorderde vergoeding voor ingeschakelde huishoudelijke hulp en hulp bij het uitlaten van de hond niet voor vergoeding in aanmerking komt, levert onvoldoende betwisting van deze schadeposten op. Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van alle materiële schadeposten uitgaat van de juistheid van de stellingen van [Slachtoffer 1] en dat de vordering tot vergoeding van materiële schade, die de rechtbank overigens ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, geheel wordt toegewezen.

[Slachtoffer 1] vordert daarnaast vergoeding van immateriële schade. Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer sprake is van een aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel (sub b). Daarvan is in het onderhavige geval sprake. De vordering is onderbouwd met stukken en de verdediging heeft geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit onderdeel van de vordering.

De vordering tot vergoeding van immateriële schade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt daarom toegewezen.

Het totale bedrag aan schade dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 26 december 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal ter zake van de vordering tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan verdachte.

Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, welke kosten worden begroot op nihil.

De vordering van [Slachtoffer 2] :

Gelet op de omstandigheid dat de verdachte met betrekking tot feit 2 wordt vrijgesproken, kan [Slachtoffer 2] niet in zijn vordering worden ontvangen voor zover deze betrekking heeft op dit feit. De schade die [Slachtoffer 2] als gevolg van feit 3 heeft geleden, komt wel voor vergoeding in aanmerking. Dit betekent dat enkel de kosten voor de dierenambulance

(€ 75,50) voor vergoeding in aanmerking komen. Deze schadepost vormt een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit 3 en is door de verdachte niet weersproken.

Gelet op de vrijspraak voor feit 2 wordt [Slachtoffer 2] in het meergevorderde aan materiële schade en in de gevorderde vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard.

Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 26 december 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal ter zake van de vordering tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan verdachte.

Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, welke kosten worden begroot op nihil.

8 Het beslag

In het dossier bevindt zich een beslaglijst, waarop drie messen van de verdachte staan vermeld.

Deze messen worden teruggegeven aan de verdachte, aangezien niet vastgesteld kan worden dat deze messen in relatie staan tot de strafbare feiten en het ongecontroleerde bezit van deze messen ook niet in strijd is met de wet of het algemeen belang.

9 De voorlopige hechtenis

De raadsman heeft verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis.

Gelet op het feit dat de verdachte wordt veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf en daarnaast de maatregel van tbs met dwangverpleging wordt opgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorlopige hechtenis op te heffen. Het verzoek van de raadsman wordt daarom afgewezen.

10 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;

spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;

verklaart de verdachte strafbaar;

Straf

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

Maatregel

- gelast ten aanzien van feit 1 de terbeschikkingstelling van verdachte, met een bevel tot verpleging van overheidswege;

Benadeelde partij [Slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel

wijst de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 1] , wonende te Heerlen, volledig toe en veroordeelt de verdachte mitsdien om aan hem te betalen een bedrag van € 6.715,36 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 december 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening. Voornoemd bedrag bestaat uit een bedrag van € 1.715,36 aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 aan vergoeding van immateriële schade;

veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;

- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer 1] van een bedrag van € 6.715,36, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 68 dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf

26 december 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;

- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

Benadeelde partij [Slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel

wijst de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 2] , wonende te Heerlen, gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte mitsdien om aan [Slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 75,50 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 december 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;

verklaart [Slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;

veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;

- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer 2] van een bedrag van € 75,50, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 1 dag gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf

26 december 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;

- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

Beslag

- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte:

- 1 STK Wapen (Omschrijving: Mes);

- 1 STK Wapen (Omschrijving: Zilver, merk: Mes);

- 1 STK Wapen (Omschrijving: Mes).

Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en

mr. drs. E.C.M. Hurkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 maart 2020.

BIJLAGE I: De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

1.hij op of omstreeks 26 december 2018 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [Slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het sleutelbeen, althans in het (boven)lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 26 december 2018 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, aan [Slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een wond van ongeveer 5 á 7 centimeter diep in het sleutelbeen, heeft toegebracht door die [Slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het sleutelbeen, althans in het (boven)lichaam, te steken;(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 26 december 2018 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [Slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het sleutelbeen, althans in het (boven)lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 26 december 2018 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, [Slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [Slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het sleutelbeen, althans in het (boven)lichaam, te steken;(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

2.hij op of omstreeks 26 december 2018 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of snijdende en/of prikkende beweging(en) heeft gemaakt, naar, althans in de richting van, het lichaam van die [Slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 26 december 2018 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of snijdende en/of prikkende beweging(en) heeft gemaakt, naar, althans in de richting van, het lichaam van die [Slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 26 december 2018 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, [Slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door meermalen, althans eenmaal, (telkens):- met een groot mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of snijdende en/of prikkende beweging(en) te maken, naar, althans in de richting van, het lichaam van die [Slachtoffer 2] en/of- (daarbij) die [Slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "Ik maak jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.hij op of omstreeks 26 december 2018 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een dier (te weten een hond), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door die hond meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te snijden en/of te prikken, waardoor die hond diverse letsels heeft opgelopen;(art 350 lid 2 Wetboek van Strafrecht)

Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad, onderzoek [Naam onderzoek] , proces-verbaalnummers [Nummers] , gesloten d.d. 10 februari 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 194.

Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 12.

Het proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 31.

De geneeskundige verklaring, dossierpagina 35.

Het proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 31.

Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam] , dossierpagina 44.

Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam] , dossierpagina 45.

Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 52.

Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 53.

Het proces-verbaal, dossierpagina 50.

De verklaring van de verdachte ter terechtzitting en het proces-verbaal van verhoor van verdachte, dossierpagina 146.

Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, dossierpagina 148.

Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, dossierpagina 147.

De verklaring van de verdachte ter terechtzitting en het proces-verbaal van verhoor van verdachte, dossierpagina 151.

Het proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 87.

Het proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 97.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature