Uitspraak
RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 19/349
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 januari 2020 in de zaak tussen
[Naam 1] en [naam 2], te Eijsden, eisers
(gemachtigde: mr. R.T. Kirpestein),
en
de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Koornwinder).
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers nadeelcompensatie in de vorm van een schadevergoeding van € 5.285,75 toegekend op grond van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 (Beleidsregel).
Bij besluit van 18 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Namens eisers is verschenen hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3].
Overwegingen
1. Eisers zijn woonachtig in Eijsden. Naar aanleiding van het Luchtruimwijzigingsbesluit van 27 juni 2013 ter bevordering van de vliegveiligheid op Maastricht Aachen Airport, waarbij een deel van het Nederlandse luchtruim is gedelegeerd aan de Belgische luchtverkeersleiding ten behoeve van het vliegveld bij Luik (Bierset), hebben eisers op 2 november 2015 een verzoek om nadeelcompensatie gedaan. Hierbij stellen zij -kort gezegd- dat de door hen ondervonden (geluids)overlast van vliegtuigen van en naar Luik enorm is toegenomen. Op 15 maart 2018 heeft de Commissie Nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat (Commissie) advies uitgebracht. De Commissie heeft verweerder geadviseerd om een schadevergoeding van € 13.000,- toe te kennen alsmede wettelijke rente vanaf 3 november 2015. De door eisers gemaakte deskundigenkosten komen, volgens de Commissie, niet voor vergoeding in aanmerking. Bij het primaire besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Commissie, eisers een schadevergoeding van € 5.285,75 (€ 5.000 + wettelijke rente) toegekend. Hierbij heeft verweerder een ‘drempel’ van 5% (in plaats van de door de Commissie gehanteerde 3%) toegepast voor het normaal maatschappelijk risico (NMR).
2. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat hij het advies van de Commissie overneemt voor wat betreft het toekennen van een schadevergoeding in verband met het Luchtruimwijzigingsbesluit. Verweerder kan zich echter niet verenigen met de hoogte van het door de Commissie geadviseerde NMR van 3%. Verweerder is van mening dat sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling die in de lijn der verwachtingen lag. Uit de rechtspraak (bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2014:1198) volgt, volgens verweerder, dat in een dergelijk geval een waardevermindering tot 5% voor rekening van de aanvrager (om schadevergoeding) kan worden gelaten. Dit percentage is ook in de Wet luchtvaart opgenomen, hetgeen een indicatie vormt om dit percentage ook in deze zaak toe te passen. Met betrekking tot het verzoek van eisers tot vergoeding van gemaakte deskundigenkosten stelt verweerder dat deze kosten niet nader zijn onderbouwd noch gespecificeerd.
3. Eisers voeren in beroep aan -kort samengevat- dat de getaxeerde waardevermindering van hun woning en de omvang van de schade onjuist zijn vastgesteld. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijzen eisers naar het SAOZ-advies van november 2017. Met betrekking tot het NMR stellen eisers dat op grond van de Beleidsregel (artikel 3) een ‘drempel’ van € 1.000,- zou moeten worden gehanteerd. Het hanteren door verweerder van een ‘drempel’ van 5% is, volgens eisers, in strijd met deze Beleidsregel. Subsidiair stellen eisers zich op het standpunt, onder verwijzing naar voornoemd SAOZ-advies, dat de drempel op 2% gesteld dient te worden. De verhoging door verweerder van de drempel, ten opzichte van het advies van de Commissie, is onterecht en nauwelijks gemotiveerd. Verweerder heeft ook ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat het Luchtruimwijzigingsbesluit is vastgesteld in strijd met de wet (geen inspraak of consultatie vooraf). Met betrekking tot de deskundigenkosten hebben eisers een factuur voor de verrichte werkzaamheden (SAOZ) bijgevoegd. Ten slotte stellen eisers dat zij als gevolg van de gewijzigde luchtruimindeling zeer ernstige en structurele overlast ervaren.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 2 van de Beleidsregel kent de minister degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 3 van de Beleidsregel komt binnen het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico vallende schade niet voor vergoeding in aanmerking. Schade die minder bedraagt dan € 1.000,- valt in ieder geval binnen het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico.
Ingevolge artikel 10 van de Beleidsregel kunnen, indien bij de indiening en de behandeling van het verzoek zowel het inroepen van rechts- dan wel andere deskundigenbijstand, als de kosten daarvan redelijk zijn te achten, deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Ingevolge artikel 11 van de Beleidsregel kan een vergoeding van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding. Het tijdstip waarop de wettelijke rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door de minister.
4.2.
Verweerder mag op grond van vaste rechtspraak (bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2012:BW6926) bij zijn besluit op een verzoek om nadeelcompensatie in beginsel van het advies van de deskundige uitgaan, indien uit dat advies op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht.
Waardevermindering
5. Over de waardevermindering van de woning van eisers overweegt de rechtbank het volgende.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat voor het bepalen van de schade aan de woning van eisers een vergelijking dient te worden gemaakt van de waarde van de woning vóór en ná het schadeveroorzakende besluit.
5.2.
Blijkens het advies van de Commissie was de woning juist vóór de inwerkingtreding van het schadeveroorzakende besluit, naar schatting € 400.000,- waard en na de inwerkingtreding van het besluit € 375.000,-. De waardevermindering bedraagt derhalve € 25.000,-. Deze bedragen zijn gebaseerd op bijlage 14 van het advies (onderbouwing waarde en waardevermindering).
5.3.
Eisers stellen met een beroep op het SAOZ-advies dat de aan het schadeveroorzakende besluit toerekenbare waardevermindering circa € 40.000,- zou moeten bedragen, gelet op (met name) de toename van de geluidsbelasting. In het SAOZ-advies wordt ter onderbouwing van dit standpunt gewezen op een studie van J. Udo en anderen waaruit volgens de SAOZ kan worden afgeleid dat bij een toename van het geluidsniveau met 1 dB(A), de marktwaarde van een woning met 1,7% vermindert. Uitgaande van een maximale geluidhindersituatie van 4% bedraagt de waardevermindering volgens de SAOZ 6,8%.
5.4.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de waardevermindering dat de Commissie in haar advies heeft gereageerd op het SAOZ-advies en zich op het standpunt stelt dat onduidelijk is waarom het onderzoek van J. Udo c.s. het meest representatief zou zijn voor de voorliggende kwestie, waarbij ook van belang is dat dit onderzoek ziet op geluidshinder door weg- en railverkeer en niet door vliegverkeer. De zogenaamde ‘omgevingskarakteristiek’ is volgens de Commissie reeds verdisconteerd in de factor ‘geluidshinder’. De rechtbank is van oordeel dat de Commissie hiermee voldoende inzicht heeft gegeven in de weerlegging van het standpunt van eisers. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat eisers door middel van het SAOZ-advies niet aannemelijk hebben gemaakt dat het advies van de Commissie onjuist of onvolledig zou zijn op dit onderdeel.
NMR
6 Over de hoogte van het NMR overweegt de rechtbank het volgende.
6.1.
Op grond van vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2019:1884 ) is de vaststelling van de omvang van het NMR of normaal ondernemersrisico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan. Het bestuursorgaan komt daarbij beoordelingsruimte toe. Het bestuursorgaan zal deze vaststelling naar behoren moeten onderbouwen. Indien de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, toetst de rechter die motivering en kan hij, indien deze niet volstaat, in het kader van de definitieve beslechting van het geschil met toepassing van artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de omvang van het normale maatschappelijke risico zelf vaststellen door in een concreet geval zelf te bepalen welke drempel of korting redelijk is.
6.2.
De vraag of schade tot het NMR behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de benadeelde rekening had kunnen houden in de zin dat de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gevoerde beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de aanvrager en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel.
6.3.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat een ‘drempel’ van € 1.000,- zou moeten worden gehanteerd overweegt de rechtbank dat in artikel 3 van de Beleidsregel is vermeld “in ieder geval”. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat ook een hogere ‘drempel’ kan worden gehanteerd. Deze beroepsgrond moet dan ook worden verworpen.
6.4.
Met betrekking tot verweerders beslissing om een ‘drempel’ van 5% toe te passen overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 3:50 van de Awb dient het bestuursorgaan wanneer het een besluit neemt in afwijking van een met het oog op dat besluit uitgebracht advies de redenen voor de afwijking te motiveren. Op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient een beslissing op het bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom met betrekking tot de hoogte van het NMR is afgeweken van het advies van de Commissie. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
6.6.
De Commissie heeft in haar advies uiteengezet dat de woning van eisers in Eijsden een inherent risico vormt op (toenemende) overlast van relatief laag en nabij overvliegende vliegtuigen. Het lag in zoverre in algemene zin in de lijn der verwachting dat zich een ontwikkeling (routewijziging, toename aantal vluchten etc.) zou voordoen die zou leiden tot meer overlast ter plaatse van de woning van eisers. Specifiek ten aanzien van het Luchtruimwijzigingsbesluit geldt volgens de Commissie evenwel dat dit een dermate uitzonderlijk besluit is dat niet gezegd kan worden dat juist ook dit besluit in de lijn der verwachtingen lag. Dit geldt, volgens de Commissie, temeer, nu de gevolgen van het Luchtruimwijzigingsbesluit vooraf niet zijn voorzien, ook niet door verweerder zelf. Verder stelt de Commissie dat eisers woonachtig zijn in een overwegend landelijke omgeving, waarbij geldt dat een toename van relatief laag overvliegende vliegtuigen daar minder passend wordt geacht dan eenzelfde toename in een meer stedelijk gebied. Alles overwegende komt de Commissie tot de conclusie dat sprake is van een (deels) normale maatschappelijke ontwikkeling, die evenwel niet of nauwelijks in de lijn der verwachtingen lag. De Commissie adviseert dat het toepassen van een drempelpercentage van 3% van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor de peildatum in dit geval redelijk is.
6.7.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de woning van eisers op 22 km en in het verlengde van de start- en landingsbaan van het vliegveld Luik is gelegen en bovendien nabij het vliegveld Maastricht ligt. Het ligt, volgens verweerder, dan ook in de lijn der verwachtingen dat er vliegverkeer van en naar deze luchthavens kan overkomen. Bovendien ligt het dan ook in de lijn der verwachtingen dat bij tijd en wijle wijzigingen zullen plaatsvinden in de wijze waarop het vliegverkeer is geregeld. Het Luchtruimwijzigingsbesluit heeft geleid tot een dergelijke (noodzakelijke) herindeling van het luchtruim boven Zuid-Limburg en België. Gezien het feit dat dergelijke aanpassingen wel degelijk in de lijn der verwachtingen liggen stelt verweerder zich op het standpunt dat het vaststellen van het NMR op 5% passend is en recht doet aan de situatie.
6.8.
De rechtbank stelt vast dat de jurisprudentie waarop verweerder zijn besluitvorming heeft gebaseerd (bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2014:572) betrekking heeft op woningen in de omgeving van luchthaven Schiphol. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in Eijsden sprake zou zijn van vergelijkbare omstandigheden nu het onderhavige schadeveroorzakende besluit geen betrekking heeft op de uitbreiding van een luchthaven maar op de herindeling van het luchtruim. Bovendien is de woning van eisers op een (veel) grotere afstand gelegen van het vliegveld Luik dan de woning in de door verweerder genoemde uitspraak die op het vliegveld Schiphol betrekking heeft. Ook het feit dat het percentage van 5% is opgenomen in het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet en in de Wet Luchtvaart acht de rechtbank een onvoldoende motivering om van het advies van de Commissie af te wijken, aangezien de Commissie, naar het oordeel van de rechtbank terecht, benadrukt dat een Luchtruimwijzigingsbesluit (zeer) uitzonderlijk is. Met een toename van het vliegverkeer en een routewijziging voor vliegtuigen naar het vliegveld in Luik heeft de Commissie in haar advies rekening gehouden.
7. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het beroep van eisers gegrond moet worden verklaard. In het kader van een definitieve geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en eisers, conform het advies van de Commissie, op grond van de Beleidsregel een schadevergoeding toe te kennen van € 13.000,- alsmede de wettelijke rente vanaf 3 november 2015.
Deskundigenkosten
8. Met betrekking tot de vergoeding van de deskundigenkosten overweegt de rechtbank het volgende.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het bestreden besluit door eiser geen nota was overgelegd. De rechtbank stelt voorts vast dat de door eisers in beroep overgelegde nota (van SAOZ) nog steeds niet is gespecificeerd. Dit betekent dat verweerder voornoemde kosten terecht niet heeft vergoed.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit met betrekking tot de hoogte van de aan eisers toegekende schadevergoeding.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit met betrekking tot de aan eisers toegekende schadevergoeding;
herroept het primaire besluit met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding, bepaalt de hoogte van de schadevergoeding op € 13.000 (alsmede de wettelijke rente) en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzitter, en
mr. R.M.M. Kleijkers en mr. D. Wenders, leden, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2020.
de griffier is verhinderd te ondertekenen voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 januari 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.