Uitspraak
RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 18/693
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2019 in de zaak tussen
1) [X] en [Y], te [A] , verder: [X] en [Y] (gemachtigde: mr. D. Heuker of Hoek)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder
(gemachtigden: mr. C.G.M. Tielen en mr. J. Schrijnemaekers).
Als derde-partij aan dit geding heeft deelgenomen: [Z1] te [B] , verder vergunninghoudster (gemachtigde: mr. M. Mookhran),
2) [Z1] , te [B] , verder: vergunninghoudster (gemachtigde: mr. M. Mookhran),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder
(gemachtigden: mr. C.G.M. Tielen en mr. J. Schrijnemaekers).
Als derde-partij aan dit geding hebben deelgenomen: [X] en [Y] (gemachtigde: mr D. Heuker of Hoek).
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2018 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder aan vergunninghoudster omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en gebruiken van het pand [adres] te [A] van woning tot vakantieaccommodatie.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 13 november 2018 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit 1 ingetrokken. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eisers mede betrekking op het bestreden besluit 2.
Tegen het bestreden besluit 2 is beroep ingesteld door [Z2], verder [Z2] . Dit beroep is ingediend door zijn toenmalige gemachtigde mr. A.D.A. Quaedvlieg.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2019.
[X] en [Y] , zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Tevens is [Z2] verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. Op 4 mei 2016 is namens vergunninghoudster een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het veranderen van een bestaande woning in een vakantieaccommodatie, op het adres [adres] , te [A] .
2. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend. Aan de omgevingsvergunning zijn - voor zover van belang - de volgende voorwaarden verbonden:
- de vakantieaccommodatie mag door maximaal 20 personen tegelijk worden gebruikt;
- vanuit de vakantieaccommodatie naar de buitenruimte of in de buitenruimte behorende bij de vakantieaccommodatie mag geen muziekgeluid ten gehore worden gebracht.
3. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder de omgevingsvergunning vervolgens ingetrokken, op grond van artikel 5:19, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Als reden hiervoor heeft verweerder aangegeven dat door toezichthouders is waargenomen dat er veelvuldig muziek in de buitenruimte hoorbaar is. Tevens is geconstateerd dat de accommodatie door meer dan 20 mensen werd gebruikt. Dit is in strijd met de vergunningsvoorwaarden. Omdat eerder opgelegde (en verbeurde) dwangsommen niet tot stoppen van de overtreding(en) hebben geleid, acht verweerder intrekking van de omgevingsvergunning gerechtvaardigd.
4. De rechtbank zal bij haar beoordeling eerst ingaan op de intrekking van de vergunning en daarna op de verlening hiervan.
De intrekking van de vergunning
5. De rechtbank stelt in dit kader allereerst vast dat mr. Quaedvlieg het beroep tegen de intrekking niet namens vergunninghoudster (de B.V.) heeft ingediend, maar namens [Z2] . Uit het dossier blijkt dat [Z2] gelieerd is aan het bedrijf van vergunninghoudster. Zo is de aanvraag omgevingsvergunning gedaan door [Z2] , die ook als contactpersoon is vermeld met als functie ‘eigenaar’. Verweerder heeft de omgevingsvergunning en alle andere stukken die bedoeld waren voor vergunninghoudster ook steeds verzonden aan vergunninghoudster, maar daarbij vermeld: ter attentie van [Z2] . Uit het dossier blijkt echter niet dat [Z2] gemachtigd was namens vergunninghoudster beroep in te stellen tegen de intrekking. Nu evenmin gebleken is dat [Z2] een eigen, rechtstreeks belang heeft bij het beroep tegen de intrekking brengt dit de rechtbank bij de vraag of het beroep tegen de intrekking ontvankelijk is.
5.1. De rechtbank ziet in de bijzondere omstandigheden van deze zaak reden het beroep van [Z2] te beschouwen als zijnde ingesteld door vergunninghoudster. Die omstandigheden zijn als volgt.
5.2. Bij brief van 25 mei 2018 heeft de rechtbank beoogd vergunninghoudster aan te merken als derde-belanghebbende inzake de verleende omgevingsvergunning. Deze brief heeft de rechtbank abusievelijk echter niet aan vergunninghoudster gestuurd, maar aan [Z2] in persoon. Met als gevolg dat [Z2] in het gehele verloop van deze procedure als derde-belanghebbende is aangemerkt.
Nadat verweerder het bestreden besluit 2 had genomen, heeft de rechtbank, voortbordurend op haar eerdere vergissing, bij brief van 29 november 2018 wederom [Z2] in persoon aangeschreven en bericht dat hij zich diende te richten tot de rechtbank, indien hij (ditmaal als eiser-belanghebbende) wenst op te komen tegen de intrekking. Geheel conform dit bericht heeft de toenmalige gemachtigde van [Z2] vervolgens namens hem beroep ingesteld.
5.3. Het bovenstaande betekent dat de rechtbank enerzijds [Z2] in de verkeerde veronderstelling heeft gebracht dat hij degene was die beroep kon instellen tegen de intrekking, terwijl vergunninghoudster juist op geen enkel moment is aangeschreven en dus ook niet is uitgenodigd beroep in te stellen.
Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat de goede proces orde met zich brengt dat het beroep van [Z2] moet worden aangemerkt als zijnde het beroep van vergunninghoudster en dat geconstateerd moeten worden dat dit beroep tijdig is ingesteld.
5.4. Ter zitting hebben [X] en [Y] er nog op gewezen dat het beroep tegen de intrekking is ingediend door een beroepsmatige rechtshulpverlener, die beter had moeten weten. De rechtbank onderkent dat van een beroepsmatig gemachtigde in beginsel verwacht mag worden dat hij weet namens wie hij had moeten opkomen tegen de intrekking. In deze zaak heeft de rechtbank echter, zoals hierboven weergegeven, expliciet aangegeven dat [Z2] degene was die beroep kon instellen. Dit brengt de rechtbank bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de intrekking.
Toetsingskader intrekking
6. In artikel 5:19, eerste lid, onder c, van de Wabo is bepaald dat het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning of ontheffing te verlenen, de vergunning of ontheffing geheel of gedeeltelijk kan intrekken, indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nageleefd.
7. De bevoegdheid van verweerder om op grond van artikel 5:19, eerste lid, onder c, van de Wabo de omgevingsvergunning in te trekken betreft een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat verweerder bij de toepassing van deze bevoegdheid beslissingsvrijheid heeft. Wel moet verweerder alle relevante belangen inventariseren en afwegen. De rechtbank toetst vol of verweerder dit heeft gedaan en vervolgens terughoudend of verweerder in redelijkheid tot de gemaakte afweging heeft kunnen komen.
Beroepsgronden intrekking
8. Vergunninghoudster voert aan dat er geen objectieve argumenten, metingen en/of deugdelijke constateringen zijn ten aanzien van de gestelde geluidsoverlast, die een intrekking van de vergunning rechtvaardigen. Er is immers niet gebleken van enige overlast en het enkele feit dat geluid en/of muziek hoorbaar is maakt nog niet dat sprake is van een overtreding.
8.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een overtreding van in de vergunning gestelde voorwaarde omtrent muziek. Deze voorwaarde luidt immers dat er vanuit de vakantieaccommodatie naar de buitenruimte of in de buitenruimte behorende bij de vakantieaccommodatie geen muziekgeluid ten gehore mag worden gebracht.
Uit de ambtsedig opgemaakte (en ondertekende) processen-verbaal van bevindingen waar verweerder de intrekking (mede) op heeft gebaseerd, blijkt dat er op 5 en 8 oktober 2018 muziek vanuit de vakantieaccommodatie naar de buitenruimte is waargenomen. Gelet op de strikte formulering van de betreffende voorwaarde is hiermee sprake van een overtreding. De vraag of het muziekgeluid leidt tot geluidsoverlast is immers niet relevant.
9. Vergunninghoudster voert verder aan dat niet is gebleken van overtreding van de vergunningsvoorwaarde dat de accommodatie door meer dan 20 personen is gebruikt. Het enkele feit dat er op een bepaald moment veel auto’s geparkeerd stonden bij het pand rechtvaardigt deze conclusie niet.
9.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van dit punt sprake is van een overtreding. De rechtbank overweegt dat blijkens de ‘Rapportage toezichtcontrole’ van 23 juni 2018 om 21:45 uur en 23:00 uur op het voorterrein van de vakantieaccommodatie circa 20 auto’s geparkeerd stonden en verder nog diverse fietsen. In de vakantieaccommodatie waren, volgens de rapportage, meer dan 20 personen aanwezig. Dit rechtvaardigt de conclusie van verweerder dat sprake is van overtreding van de vergunningsvoorwaarde dat de vakantieaccommodatie door maximaal 20 personen tegelijk mag worden gebruikt.
10. Tot slot voert vergunninghoudster aan dat de ernst en de omvang van de geconstateerde overtredingen niet dusdanig is dat dit een intrekking van de omgevingsvergunning rechtvaardigt. Daarbij is met name van belang dat de overtredingen niet tot overlast hebben geleid en er alles aan gedaan wordt om herhaling te voorkomen, aldus vergunninghoudster.
10.1. De rechtbank overweegt dat verweerder de intrekking heeft gebaseerd op een groot aantal geconstateerde overtredingen en het feit dat eerdere pogingen van verweerder om vergunninghoudster ertoe te brengen de vergunningsvoorwaarden na te leven geen effect hebben gehad. De rechtbank wijst er in dit verband op dat uit de mutatierapporten van de politie, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Roermond blijkt dat er op 1, 2, 5 en 11 mei 2018 muziek hoorbaar was in de buitenruimte van de vakantieaccommodatie en dat er op 5 mei 2018 een bruiloft was waarbij ongeveer 100 mensen in de vakantieaccommodatie aanwezig waren.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder aan vergunninghoudster op 30 mei 2018 laten weten het voornemen te hebben haar een last onder dwangsom op te leggen. Bij besluit van 20 juni 2018 heeft verweerder deze last onder dwangsom daadwerkelijk opgelegd, omdat er ook ná het voornemen, te weten op 2 juni (2 keer), 3 juni en 15 juni 2018, wederom muziek hoorbaar was.
10.2. Na het opleggen van de daadwerkelijk last onder dwangsom zijn echter wederom overtredingen geconstateerd. Zo werd blijkens rapportages toezichtcontrole op 23 juni 2018 geconstateerd dat meer dan 20 personen in de vakantieaccommodatie aanwezig waren en op 3, 6 en 14 juli 2018 dat er weer muziekgeluid hoorbaar was, afkomstig van de vakantieaccommodatie. Vanwege deze vier overtredingen heeft vergunninghoudster de in de last opgelegde maximale dwangsommen van € 4.000,- verbeurd.
Ook daarna bleven er echter overtredingen plaatsvinden. Blijkens een rapportage toezichtcontrole op 17 juli 2018 werd er immers op die dag weer muziekgeluid vastgesteld en volgens een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal bevindingen was dat ook het geval op 26 juli 2018. Datzelfde blijkt uit mutaties van de afdeling stadstoezicht voor de data 6 en 10 augustus 2018.
10.3. Op 21 augustus 2018 heeft verweerder vervolgens het voornemen tot intrekking van de omgevingsvergunning aan vergunninghoudster bekendgemaakt. Blijkens op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van bevindingen was er echter ook daarna nog, op 5 en 12 oktober 2018, muziek hoorbaar vanuit de vakantieaccommodatie naar de buitenruimte.
10.4. Gelet op de vele overtredingen, die ook ná het opleggen van de last onder dwangsom en zelfs ná het uitbrengen van een voornemen tot intrekking van de omgevingsvergunning, doorgingen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid de omgevingsvergunning kunnen intrekken. De rechtbank betrekt hierbij dat uit de bovengenoemde mutaties/rapporten inzake de geconstateerde overtredingen blijkt dat er soms sprake was van daadwerkelijke overlast (door harde muziek). De rechtbank onderkent daarbij dat de muziek soms ook niet (erg) hard stond, zodat in die gevallen wellicht geen sprake was van overlast. Anders dan vergunninghoudster is de rechtbank echter van oordeel dat de intrekking hierdoor niet onevenredig is. De rechtbank betrekt hierbij enerzijds dat - zoals hierboven onder punt 8.1 al overwogen, overlast geen vereiste is. Anderzijds betrekt zij hierbij dat vergunninghoudster zelf akkoord is gegaan met de in de omgevingsvergunning gestelde voorwaarden. Zij heeft hier immers geen bezwaar tegen gemaakt en in de zienswijze die zij heeft ingebracht tegen het voornomen om tot intrekking over te gaan zegt zij zelfs expliciet (op pagina 1): “Ik ben heb volledig eens met deze gestelde voorwaarden.” Bij dit alles komt dat niet is gebleken op welke wijze vergunninghoudster ervoor wil zorgen dat overtredingen in de toekomst daadwerkelijk voorkomen kunnen worden.
11. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het beroep van vergunninghoudster tegen de intrekking ongegrond is.
12 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De verlening van de vergunning
13. Het bovenstaande brengt met zich dat [X] en [Y] geen belang (meer) hebben bij hun beroep voor zover gericht tegen het besluit tot intrekking, noch voor zover gericht tegen de verleende omgevingsvergunning. Nu de intrekking van de vergunning in stand blijft hebben zij immers bereikt wat zij wensen en hebben zij geen procesbelang meer. De rechtbank zal daarom het beroep van [X] en [Y] tegen zowel het bestreden besluit 1 als het bestreden besluit 2 wegens het vervallen van het procesbelang niet-ontvankelijk verklaren.
14 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep van vergunninghoudster tegen het besluit van 13 november 2018 ongegrond;
verklaart het beroep van [X] en [Y] tegen het besluit van 30 januari 2018 en het besluit van 13 november 2018 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 1 oktober 2019
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.