U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Kort geding, bewindvoering, verwerping nalatenschap, ontruiming woonwagen en standplaats, machtiging tot slopen woonwagen en afvoeren, verblijfsverbod

De vader van gedaagde is overleden. De goederen van gedaagde staan onder bewind. De bewindvoerder heeft de nalatenschap van vader verworpen, maar gedaagde heeft verklaard dat de woonwagenplek van wijlen zijn vader hem mondeling door (een medewerker van) de woonstichting is toegezegd en hij wil de woonstichting aan die toezegging houden. Gelet op de verwerping van de nalatenschap, wijst de voorzieningenrechter de gevorderde ontruiming van de woonwagen en standplaats alsook de machtiging tot sloop en afvoer van de woonwagen toe. De kosten hiervan komen voor rekening van de woonstichting, nu de nalatenschap is verworpen.

Het gevorderde verblijfsverbod wordt afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat gedaagde zich dusdanig onbehoorlijk heeft gedragen dat dit een verblijfsverbod rechtvaardigt.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer / rolnummer: C/03/261599 / KG ZA 19-110

Vonnis in kort geding van 16 april 2019

in de zaak van

de stichting

WONINGSTICHTING SERVATIUS,

gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht,

eiseres,

advocaat mr. B.E.J.M. Tomlow,

tegen

1. de publiekrechtelijke rechtspersoon: Openbaar Lichaam op basis van gemeenschappelijke regeling onder de naam

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VOOR SOCIALE KREDIETVERLENING EN SCHULDHULPVERLENING IN LIMBURG, tevens h.o.d.n. KREDIETBANK LIMBURG, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de heer [gedaagde sub 2] ,

gevestigd en kantoorhoudend te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,

2. [gedaagde sub 2] ,

wonend aan de [adres 1] te [woonplaats] ,

gedaagden,

advocaat mr. S.A. Hogervorst.

Partijen zullen hierna Servatius, de bewindvoerder en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding met producties 1 tot en met 15

de brief met aanvullende stukken van de bewindvoerder en [gedaagde sub 2]

de mondelinge behandeling ter zitting van 2 april 2019

de pleitaantekeningen van Servatius

de pleitnotitie van de bewindvoerder en [gedaagde sub 2] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

Op 1 november 2007 is er een huurovereenkomst tot stand gekomen tussen de vader van [gedaagde sub 2] (de heer [vader gedaagde sub 2] ) en Servatius met betrekking tot de huur van een woonwagenstandplaats aan de [adres 2] te [plaats] .

2.2.

Bij beschikking van 22 september 2015 (zaaknummer 4292909) heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [gedaagde sub 2] , met benoeming van de bewindvoerder.

2.3.

Op [overlijdensdatum 1] is de moeder van [gedaagde sub 2] (mw. [moeder gedaagde sub 2] ) en op [overlijdensdatum 2] is de vader van [gedaagde sub 2] overleden. Het echtpaar had drie kinderen: [zus 1 gedaagde sub 2] , [zus 2 gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 2] , die alle drie erfgenaam zijn. [zus 1 gedaagde sub 2] en [zus 2 gedaagde sub 2] hebben de nalatenschap van wijlen hun vader verworpen. Ten tijde van het overlijden van beide ouders woonden geen van de drie kinderen bij hun ouders in.

2.4.

Eind juli 2018 heeft [gedaagde sub 2] zich bij de beheerder van Servatius, te weten Partners in Maatwerk – Zuid B.V. (hierna: PIM) gemeld met de vraag of hij in aanmerking kwam als nieuwe huurder voor de standplaats aan de [adres 2] te [plaats] .

2.5.

Bij brief van 1 oktober 2018, die een medewerker van PIM in persoon aan [gedaagde sub 2] heeft overhandigd, heeft PIM – kort gezegd – aan [gedaagde sub 2] laten weten zijn verzoek om de standplaats aan hem toe te wijzen niet te zullen honoreren. Op 11 december 2018 is de voornoemde brief nogmaals aan [gedaagde sub 2] gestuurd.

2.6.

Bij brief van 7 februari 2019 aan (de advocaat van) [gedaagde sub 2] heeft PIM – kort gezegd – [gedaagde sub 2] gesommeerd om binnen twee weken na verzending van die brief de standplaats leeg op te leveren.

2.7.

Bij brief van 19 februari 2019 heeft PIM [gedaagde sub 2] – kort gezegd – laten weten dat de standplaats uiterlijk op 20 februari 2019 leeg opgeleverd dient te zijn.

2.8.

Op 25 februari 2019 heeft [gedaagde sub 2] zich bij de balie van PIM gemeld en in een gesprek ter plekke aangegeven de nalatenschap van wijlen zijn vader beneficiair te hebben aanvaard en van mening te zijn dat hij recht heeft op de standplaats.

2.9.

Op 8 maart 2019 heeft (de advocaat van) Servatius contact opgenomen met de bewindvoerder van [gedaagde sub 2] , die niet op de hoogte van de ontwikkelingen bleek te zijn. Na overleg kwamen Servatius en de bewindvoerder tot de conclusie dat het ter plekke slopen van de woonwagen de beste optie was.

2.10.

Op 23 maart 2019 heeft de bewindvoerder namens [gedaagde sub 2] de kantonrechter van de rechtbank Limburg verzocht om een machtiging tot verwerping van de nalatenschap van wijlen [gedaagde sub 2] vader. De machtiging is verstrekt bij beschikking van 28 maart 2019.

3 Het geschil

3.1.

Servatius vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

de bewindvoerder q.q. te veroordelen om de woonwagen en standplaats aan de [adres 2] te [plaats] onmiddellijk na betekening van het in deze te wijzen vonnis ontruimd en verlaten te hebben met al hetgeen zich daar vanwege [gedaagde sub 2] daarin of daarop bevindt en al diegenen die zich daarin of daarop vanwege [gedaagde sub 2] bevinden en ter vrije beschikking van Servatius te stellen, met bepaling dat het vonnis een jaar na de dag waarop het is uitgesproken, ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dit voordoet;

Servatius te machtigen om de woonwagen en aanbouw, staande op de standplaats aan de [adres 2] te [plaats] , onmiddellijk na betekening van het in deze te wijzen vonnis, na uitvoering van het onder a. gestelde, te slopen en af te voeren, met veroordeling van de bewindvoerder q.q. in betaling van de kosten van sloop en afvoering tot een maximum van € 4.500,=, te betalen binnen zeven werkdagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis;

[gedaagde sub 2] te verbieden, voor onbepaalde duur, zich te begeven c.q. te verblijven in het carré dat gevormd wordt door de [adres 3] , de [adres 4] , het [adres 5] en de [adres 6] te [plaats] , zoals aangegeven op aangehechte plattegrond (productie 15), een en andere op straffe van direct uitvoerbare lijfsdwang in de vorm van ingijzelingstelling (verzekerde hechtenis) voor de duur van veertien dagen voor iedere overtreding van dit verbod;

althans een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;

met veroordeling van de bewindvoerder q.q. in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de – eventuele – nakosten en de bewindvoerder q.q. te veroordelen om uit het vermogen van [gedaagde sub 2] de kosten van deze procedure te voldoen aan Servatius.

3.2.

De bewindvoerder en [gedaagde sub 2] voeren verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

met betrekking tot woonwagen(standplaats)

4.1.

Ter zitting is gebleken dat de kantonrechter van deze rechtbank bij beschikking van 28 maart 2019 het verzoek van de bewindvoerder om de nalatenschap van wijlen vader [gedaagde sub 2] te verwerpen heeft gehonoreerd.

4.2.

Ter zitting heeft [gedaagde sub 2] verklaard dat dhr. [naam manager] (als manager werkzaam bij PIM) hem mondeling heeft meegedeeld dat de woonwagenstandplaats aan hem, [gedaagde sub 2] , zou kunnen worden toegewezen. [gedaagde sub 2] verklaarde verder [naam manager] aan die toezegging te willen houden.

4.3.

[gedaagde sub 2] heeft de nalatenschap van zijn vader verworpen. Hij heeft echter ter zitting volhard in zijn standpunt dat de standplaats hem was toegezegd en dat hij Servatius aan die toezegging wil houden. De voorzieningenrechter zal de door Servatius bij petitum sub a gevorderde veroordeling van de bewindvoerder om de woonwagen en standplaats te ontruimen en te verlaten toewijzen. Het belang van die vordering volgt uit het feit dat [gedaagde sub 2] niet voorbehoudloos heeft gezegd geen recht op de standplaats te hebben, terwijl anderzijds niet aannemelijk is gemaakt dat Servatius [gedaagde sub 2] de standplaats heeft toegezegd.

4.4.

Aangezien alle erfgenamen van wijlen vader [gedaagde sub 2] de nalatenschap (inmiddels) hebben verworpen, ligt de door Servatius bij petitum sub b gevorderde machtiging tot slopen en afvoeren van de woonwagen eveneens voor toewijzing gereed. De grondslag van de bij petitum sub b gevorderde veroordeling van de bewindvoerder tot betaling van de kosten van de sloop en het afvoeren van de woonwagen is door de verwerping van de nalatenschap door de bewindvoerder echter komen te ontvallen, zodat dit deel van het gevorderde zal worden afgewezen.

verblijfsverbod

4.5.

De voorzieningenrechter stelt vast dat Servatius in het lichaam van de dagvaarding niets, in elk geval niet voldoende, heeft aangevoerd ter onderbouwing van het bij petitum sub c gevorderde verblijfsverbod.

4.6.

Hetgeen ter zitting zijdens Servatius is aangevoerd, wat [gedaagde sub 2] heeft betwist, is onvoldoende onderbouwd om een zo’n fundamenteel recht als de vrijheid om te gaan en staan waar iemand wil, in te perken. Anders gezegd: het is onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde sub 2] zich dusdanig onbehoorlijk heeft gedragen dat dit een verblijfsverbod rechtvaardigt. Het door Servatius bij petitum sub c gevorderde zal dan ook worden afgewezen.

proceskosten

4.7.

De voorzieningenrechter ziet, gelet op de verwerping van de nalatenschap zijdens [gedaagde sub 2] , aanleiding de proceskosten te compenseren, aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

veroordeelt de bewindvoerder q.q. om de woonwagen en standplaats aan de [adres 2] te [plaats] onmiddellijk na betekening van dit vonnis ontruimd en verlaten te hebben met al hetgeen zich daar vanwege [gedaagde sub 2] daarin of daarop bevindt en al diegenen die zich daarin of daarop vanwege [gedaagde sub 2] bevinden en ter vrije beschikking van Servatius te stellen, met bepaling dat het vonnis tot een jaar na de dag waarop het is uitgesproken, ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dit voordoet,

5.2.

machtigt Servatius om de woonwagen en aanbouw, staande op de standplaats aan de [adres 2] te [plaats] , onmiddellijk na betekening van dit vonnis, na uitvoering van het onder 5.1. gestelde, te slopen en af te voeren,

5.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4.

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,

5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.

type: JC


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature