Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Gegrond verklaring beroep en vernietiging besluit tijdelijk huisverbod, met in stand lating van de rechtsgevolgen tot op heden. Toetsing ten tijde van besluit en toetsing ex nunc. Toepassing artikel 8:86 lid 1 Awb .

Uitspraak



Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Maastricht

Familie en jeugd

Zaaknummers:

C/03/268390 / FA RK 19-3194 (hoofdzaak)

C/03/268408 / KG ZA 19-421 (voorlopige voorziening)

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2019 als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb , tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86 lid 1 van de Awb

in het geding tussen

[verzoeker] ,

wonend te [woonplaats] ,

hierna te noemen: verzoeker,

advocaat: mr. L.I.M. Entjes, kantoor houdend te Sittard-Geleen,

tegen:

de burgemeester van de gemeente Maastricht,

hierna te noemen: verweerder,

gemachtigden: mevrouw mr. J.A.A. de Jonge, de heer P. Schroyen en de heer P.B. in ’T Panhuis.

In welke zaak belanghebbende is:

T.M.M. van Wijhe,

wonend te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vrouw.

Betrokken minderjarigen:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010, en

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011.

Tegenwoordig zijn:

mr. M.E. Salemans-Wijnen, voorzieningenrechter, en

mr. J.P.H. Welie, griffier.

Op voornoemde datum zijn verschenen:

- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;

- de hiervoor genoemde gemachtigden.

De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit van 2 september 2019;

bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven tot heden;

wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.024,- en wijst de gemeente Maastricht aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet vergoeden.

Gronden

In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Aan verzoeker is door verweerder bij besluit van 2 september 2019 een huisverbod als bedoeld in artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod , hierna te noemen Wth, opgelegd voor de duur van tien dagen, namelijk tot 12 september 2019 om 17.04 uur. Op 4 september 2019 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen voornoemd besluit en heeft verzoeker tegelijkertijd een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

Toetsing op 2 september 2019

Ten tijde van het opleggen van het huisverbod was sprake van feiten en omstandigheden die maakten dat verzoekers aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van anderen (de vrouw en de minderjarige kinderen van verzoeker), die met verzoeker in de woning wonen. Uit de stukken is immers gebleken dat op 1 september 2019 in de woning een ernstig geweldsincident tussen verzoeker en de vrouw heeft plaatsgevonden, terwijl ook de minderjarige zoon op dat moment in de woning was. Verzoeker heeft dat niet betwist. De voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder, na afweging van alle betrokken belangen, waaronder die van de minderjarige kinderen, in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod ten aanzien van verzoeker gebruik heeft gemaakt. Gebleken is immers dat er al langer sprake was van spanningen en agressie tussen de vrouw en verzoeker, dat hiervan meerdere politiemutaties zijn opgemaakt en dat verzoeker de vrouw op 1 september 2019 heeft mishandeld. Een afkoelingsperiode was nodig om de geweldsspiraal te doorbreken en hulpverlening op gang te brengen.

Verweerder heeft aldus terecht het huisverbod aan verzoeker opgelegd.

Toetsing op dit moment

De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of na het nemen van het bestreden besluit sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat het huisverbod wordt opgeheven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient die vraag bevestigend te worden beantwoord.

Ter zitting is door verzoeker gesteld dat de situatie nu zo is dat de vrouw en de minderjarige kinderen niet meer in de woning verblijven en ook niet de intentie hebben om in de woning terug te keren. Door verweerder is dit erkend. Volgens verweerder zijn de vrouw en de beide minderjarige kinderen door Veilig Thuis elders ondergebracht omdat hun veiligheid in de woning niet gegarandeerd kan worden. Aan de vrouw is geadviseerd om niet meer naar de woning terug te keren en volgens verweerder geeft de vrouw nu aan dat zij niet meer terug zal gaan.

Dit maakt dat er thans geen reden is om aan te nemen dat er opnieuw agressie of huiselijk geweld tussen de vrouw en verzoeker in de woning zal plaatsvinden. Daarom is niet langer sprake van een situatie als bedoeld in artikel 2 van de Wth , zodat de voorzieningenrechter het huisverbod met ingang van heden zal opheffen.

Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd met in stand lating van de rechtsgevolgen tot op heden.

Van de zijde van verweerder is aangegeven dat een contactverbod tussen de vrouw/kinderen en verzoeker wel nog noodzakelijk is en dat daarom het huisverbod in stand dient te worden gelaten. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in dit betoog, nu het contactverbod slechts kan worden opgelegd als een huisverbod wordt opgelegd.

Overigens is inmiddels Veilig Thuis betrokken en is het aan verzoeker om via deze instantie afspraken te maken over (hervatting van) het door hem gewenste contact tussen hem en de minderjarige kinderen.

Nu het beroep gegrond is verklaard, heeft verzoeker geen belang meer bij een voorlopige voorziening en zal dit verzoek worden afgewezen.

Ten slotte zal de voorzieningenrechter verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de door verzoeker redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn bepaald aan de hand van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij het bedrag per punt € 512,- bedraagt. Aan de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de advocaat van verzoeker heeft de voorzieningenrechter twee punten toegekend (één punt voor het indienen van het verzoekschrift/beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting) en is het gewicht van de zaak bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1.0). Dit brengt het totaal aan te vergoeden proceskosten op

€ 1.024,-.

Hoger beroep

Partijen kunnen tegen de uitspraak in de hoofdzaak (zaaknummer C/03/268390 / FA RK 19-3194) binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afschriften

Van dit proces-verbaal wordt ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van de Wth een afschrift gezonden aan:

de vrouw;

de politie van de gemeente Maastricht;

het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling van de gemeente Maastricht/Veilig Thuis.

Ondertekening

Dit proces-verbaal is ondertekend door mr. M.E. Salemans-Wijnen, voorzieningenrechter, en mr. J.P.H. Welie, griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature