U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Kort geding. Verbod om vonnis (waarin onder meer een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde is uitgesproken) te executeren wordt afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: 5933999 CV EXPL 17-3726

MD

Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 10 mei 2017

in de zaak van:

[eiser] , h.o.d.n.

[handelsnaam] ,

in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam huurster],

eerstgenoemde kantoor houdend te [vestigingsplaats] , aan de [adres 1] ,

eisende partij,

gemachtigde mr. M.A.W. Graus,

tegen:

de stichting

woningstichting servatius, mede h.o.d.n. servatius wonen & Vastgoed ,

statutair gevestigd te Maastricht,

gedaagde partij,

gemachtigde mr. N. Kooistra.

Partijen zullen hierna [eiser] , [naam huurster] en Servatius genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- een exploot van dagvaarding met producties 1 tot en met 4;

- de aanvullende producties 5 tot en met 7 van de zijde van [eiser] ;

- de producties 1 tot en met 8 van de zijde van Servatius;

- de mondelinge behandeling op 8 mei 2017 en de bij die gelegenheid door de gemachtigde van Servatius voorgedragen en overgelegde pleitnota en het door de gemachtigde van [eiser] overgelegde e-mailbericht van Erik Zegers van kredietbank Limburg.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[naam huurster] heeft van Servatius de woning met aanhorigheden, staande en gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats] (hierna: de woning) gehuurd.

2.2.

Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 2 maart 2016 (hier geregistreerd onder zaaknummer 4828120 CV EXPL 16-1819) heeft de kantonrechter, kort samengevat:

- de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden;

- [naam huurster] veroordeeld om de woning te ontruimen binnen twee weken na betekening van dat vonnis;

- [naam huurster] veroordeeld tot:

a. a) betaling van een bedrag van € 3.631,32 aan huurachterstand tot en met januari 2016;

b) betaling van een gebruiksvergoeding van € 586,11 per maand vanaf 1 februari 2016 tot het tijdstip van ontruiming:

c) betaling van de proceskosten.

[naam huurster] is in die procedure niet verschenen en jegens haar is verstek verleend.

2.3.

Bij beschikking van 9 maart 2016 van deze rechtbank zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam huurster] met ingang van 16 maart 2016 onder bewind gesteld, met

benoeming van [eiser] tot bewindvoerder.

2.4.

Voormeld vonnis is op 16 maart 2016 aan [naam huurster] betekend, waarbij de ontruiming van de woning is aangezegd tegen 31 maart 2016.

2.5.

Na overleg met [eiser] heeft Servatius besloten om de ontruiming op 31 maart 2016 niet door te laten gaan. Partijen spraken verder af dat:

a. a) maandelijks een vergoeding voor het gebruik van de woning, gelijk aan de huurprijs, zou worden betaald;

b) [eiser] de financiële situatie van [naam huurster] in kaart zou brengen en een voorstel zou doen om de huurachterstand in termijnen te voldoen.

2.6.

Op 20 april 2017 is het vonnis van 2 maart 2016 nogmaals aan [eiser] betekend, met aanzegging dat de ontruiming van de woning waarin [naam huurster] verblijft (uit kracht van de grosse van dat vonnis) op donderdag 11 mei 2017 om 14.00 uur zal plaatsvinden. Omdat in het exploot wordt verwezen naar een vonnis d.d. 2 maart 2017, is later alsnog een exploot aan [eiser] betekend waarin de correcte vonnisdatum (2 maart 2016) staat vermeld. De datum waartegen de ontruiming is aangezegd is niet gewijzigd.

2.7.

Naar verwachting zal namens [naam huurster] op 9 mei 2017 een Wsnp-verzoek (ex art. 284 Fw) en een verzoek tot moratorium (ex art. 287b Fw) bij team Toezicht van deze rechtbank worden ingediend.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. Servatius te verbieden om tot executie van het vonnis van de kantonrechter d.d. 2 maart 2016 over te gaan, althans zodanige executie te verbieden, althans te staken, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of dagdeel dat Servatius daaraan geen gevolg geeft;

II. Servatius te veroordelen in de kosten van dit geding.

3.2.

Voor de grondslagen van de vorderingen van [eiser] wordt verwezen naar het exploot van dagvaarding en de ter zitting gegeven toelichting. Daarop zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

3.3.

Servatius voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, eveneens nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de vordering en de hiervoor weergegeven feiten.

4.2.

Een vordering als de onderhavige, die tot doel heeft de voorgenomen tenuitvoerlegging van een rechterlijk vonnis te voorkomen, kan alleen voor toewijzing in aanmerking komen, indien geoordeeld wordt dat de executant (Servatius), mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde ( [naam huurster] ), geen in redelijkheid te respecteren belang heeft om tot tenuitvoerlegging van dat vonnis over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust of indien de executie op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand doet ontstaan, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.

4.3.

Dat het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust is niet aangevoerd en behoeft derhalve niet te worden beoordeeld.

4.4.

[eiser] heeft betoogd dat Servatius geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij executie van het vonnis van 2 maart 2016, nu de lopende termijnen gewoon betaald worden. Daarnaast kan hij als bewindvoerder toezeggen dat er nu wel ruimte is om structureel € 100,-- per maand op die achterstand te gaan aflossen. Daar komt bij dat een ambtenaar van de gemeente Maastricht heeft laten weten voornemens te zijn om bij zijn leidinggevende een verzoek te doen om aan [naam huurster] een lening van € 1.000,-- te verstrekken. Naar verwachting wordt die lening verstrekt en kan dat geld worden aangewend om de achterstand in te lossen, zo stelt [eiser] .

4.4.1.

Hiervoor is in rechtsoverweging 2.5. weergegeven wat partijen in maart 2016 zijn overeengekomen, zodat daarvan bij de verdere beoordeling wordt uitgegaan.

4.4.2.

Ter zitting is als productie 8 een overzicht van de volgens Servatius actuele huurachterstand in het geding gebracht. Vastgesteld wordt dat de betaling van het bedrag van € 600,00, die [naam huurster] stelt contant bij het deurwaarderskantoor Flanderijn en Van Ek te hebben gedaan en die ziet op de gebruiksvergoeding over november 2016, niet in het als productie 8 overgelegde overzicht in mindering is gebracht. Alhoewel Servatius betwist dat die betaling is ontvangen en een kwitantie ter zitting niet in het geding is gebracht, kan voorshands niet worden uitgesloten dat die contante betaling wel degelijk door [naam huurster] is verricht. Als niet weersproken staat namelijk vast dat [eiser] over die contante betaling per e-mail met Servatius heeft gecorrespondeerd. Wijkconsulent [naam] van Servatius heeft ter zitting ook erkend dat er over een betaling van € 600,00 is gesproken. Voorts hecht de kantonrechter waarde aan het feit dat Servatius nimmer aan [eiser] heeft laten weten dat de gebruiksvergoeding over november 2016 niet zou zijn voldaan. Als de maand mei 2017 niet wordt meegenomen, kan uit productie 8 van Servatius alleen maar worden geconcludeerd dat de ‘huur’ [gebruiksvergoeding] maandelijks wel betaald wordt, maar niet altijd op tijd (namelijk vóór de eerste van de maand). Derhalve moet er voorshands vanuit worden gegaan dat de afspraak om de lopende ‘huur’ te betalen, is nagekomen. Niet gebleken is dat de niet tijdige betaling eerder voor Servatius een probleem vormde en dat [eiser] of [naam huurster] daarop door Servatius zijn aangesproken.

4.4.3.

[eiser] heeft, naar de kantonrechter uit de ter zitting gegeven toelichting begrijpt, inmiddels voldoende inzicht in de financiële situatie van [naam huurster] verkregen. Echter, vastgesteld moet worden dat tot de aanzegging van Servatius op 20 april 2017 om het vonnis van 2 maart 2016 te gaan executeren, nog altijd niets op de huurachterstand is ingelost. Weliswaar heeft [eiser] ter zitting bepleit dat door het opheffen van een strafmaatregel van de gemeente ruimte is ontstaan om € 100,-- per maand op de huurachterstand af te lossen, maar voorshands is onvoldoende aannemelijk dat hiervoor daadwerkelijk voldoende financiële ruimte is. Iedere onderbouwing daarvan ontbreekt, evenals het feit dat voor de kantonrechter nog altijd niet duidelijk is dat het opheffen van die ene strafmaatregel (korting op uitkering) leidt tot een structurele aflossingsmogelijkheid van € 100,-- per maand. Zelfs indien er vanuit wordt gegaan dat die strafmaatregel slechts drie (en geen vier) maanden had mogen duren, is voordat die maatregel werd toegepast ook geen ruimte gevonden om € 100,-- per maand te gaan aflossen. De stelling dat een lening van € 1.000,-- zal worden verstrekt die voor aflossing van de huurachterstand kan worden aangewend, is slechts een voornemen van één ambtenaar en nog niet definitief. Ook dit voornemen is mitsdien te vaag om als concreet aflossingsvoorstel te kunnen worden aangemerkt. Ook hier geldt: pas nadat Servatius met de aanzegging op 20 april 2017 tot ontruiming kwam, heeft [naam huurster] actie ondernomen om aflossingscapaciteiten te vinden.

4.4.4.

Aldus moet voorshands worden geoordeeld dat de afspraak om ook daadwerkelijk af te lossen, ruim één jaar na die afspraak nog altijd niet is nagekomen, terwijl [eiser] inmiddels voldoende inzicht had in de financiële situatie van [naam huurster] . Daarbij heeft de kantonrechter overigens geen enkele aanleiding om aan de inspanningen en goede bedoelingen van [eiser] als bewindvoerder te twijfelen.

4.5.

Voorts is van belang dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 7:230 BW volgt dat de hier aan de orde zijnde situatie onder ogen is gezien en niet is uitgesloten. In artikel 7:230 BW is het volgende bepaald: "Indien na afloop van een huurovereenkomst de huurder met goedvinden van de verhuurder het gebruik van het gehuurde behoudt, wordt daardoor, tenzij van een andere bedoeling blijkt, de overeenkomst, ongeacht de tijd waarvoor zij was aangegaan, voor onbepaalde tijd verlengd.". De Minister heeft op vragen uit de Tweede Kamer over artikel 7:230 BW geantwoord: "De bepaling belet niet dat een huurder na ontbinding van de huurovereenkomst nog enige tijd het gebruik van het gehuurde behoudt met het vonnis als stok achter de deur dat hij zich aan het vonnis houdt. Dit is een ander geval dan dat de huurder het gebruik van het gehuurde behoudt «met goedvinden van de verhuurder». Het gedogen van het voortgezet gebruik is hier immers in belangrijke mate gericht op het voorlopig niet ten uitvoer leggen van het vonnis waartoe de verhuurder zich evenwel het recht voorbehoudt. Pas indien de verhuurder zijn recht tot tenuitvoerlegging van het vonnis zou prijs geven of dit recht zou hebben verwerkt, doet zich de in artikel 230 bedoelde situatie voor. " (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstuk 1999-2000, 26089, nr. 6, p. 36).

4.5.1.

Tussen partijen staat als niet weersproken vast dat Servatius zich het recht om het vonnis van 2 maart 2016 te executeren heeft voorbehouden. Immers, Servatius heeft ter zitting toegelicht dat juist haar goede ervaringen met [eiser] als bewindvoerder, reden waren om af te wijken van haar standaardbeleid en de afspraken als bedoeld in rechtsoverweging 2.5. te maken. Ook is Servatius, in de persoon van [naam] , geregeld aangeschoven bij zogeheten PGA-overleggen (“persoons gebonden aanpak”) om zo vinger aan de pols te houden.

4.5.2.

Nog daargelaten dat [eiser] niet heeft aangevoerd dat Servatius door tijdsverloop haar rechten om het vonnis van 2 maart 2016 heeft te executeren heeft verwerkt, zou ook dat verweer niet gehonoreerd zijn. De termijn die [eiser] kreeg van Servatius, was juist zo ruim om hem voldoende tijd te geven om onderzoek te doen naar de financiële situatie van [naam huurster] . Van rechtsverweking is derhalve geen sprake. Evenals het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in zijn arrest van 5 februari 2013 (ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ0899), is de kantonrechter van oordeel dat een gedoogsituatie als de onderhavige niet van onbeperkte duur mag zijn. De ratio van de huurbeschermingsbepalingen zou dan immers op ontoelaatbare wijze kunnen worden doorkruist. De termijn die Servatius heeft gehanteerd (grofweg 14 maanden tussen aanzegging eerste ontruiming op 13 maart 2016 en de aanzegging van de ontruiming op 11 mei 2017 waarvan thans een verbod wordt gevorderd)

acht de kantonrechter in dit geval niet onredelijk, zeker als in ogenschouw wordt genomen dat die termijn in het belang van [naam huurster] is geweest teneinde haar bewindvoerder in de gelegenheid te stellen voldoende inzicht in haar schuldenlast te laten verkrijgen.

4.6.

Dat [naam huurster] door het kwijtraken van de woning in een noodtoestand komt verkeren, is geen ná het vonnis van 2 maart 2016 voorgevallen of aan het licht gekomen feit dat meebrengt dat de executie van het vonnis voor haar een noodtoestand zou doen ontstaan. Datzelfde geldt voor de gestelde psychische problemen van [naam huurster] .

4.7.

Als daar tegenover wordt gezet dat de huurachterstand nog altijd niet is ingelost door de weigerachtige opstelling van [naam huurster] om de gemaakte afspraken volledig na te komen, is het niet onredelijk dat Servatius – 14 maanden na het vonnis van 2 maart 2016 – een einde wil maken aan de gedoogsituatie en het vonnis alsnog wenst te executeren. De omstandigheid dat [naam huurster] , die moeder is van vier uitwonende kinderen, door die ontruiming mogelijk ook geen omgang meer mag hebben met die kinderen, ligt in haar risicosfeer en kan voorshands niet tot een ander oordeel leiden. De mogelijke vraag in hoeverre een toegewezen verzoek tot het instellen van een moratorium leidt tot doorkruising van dit vonnis is voor de beoordeling van dit geschil niet van belang. Daarop zal verder ook niet worden ingegaan.

4.8.

De conclusie uit het vorenstaande is dat het gevorderde wordt afgewezen.

4.9.

[eiser] dient, uiteraard in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kosten aan de zijde van Servatius worden tot op heden begroot op: - salaris gemachtigde: € 600,00

5 De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

wijst het gevorderde af;

5.2.

veroordeelt [eiser] – in zijn hoedanigheid van bewindvoerder – tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van Servatius tot op heden begroot worden op € 600,00.

Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en is in het openbaar uitgesproken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature