Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Veroordeling wegens het medeplegen van mensenhandel. Gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest.

Uitspraak



RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Strafrecht

Parketnummer: 03/702674-13

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 april 2017

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboortegegevens verdachte] ,

wonende te [adresgegevens verdachte] .

De verdachte wordt bijgestaan door mr. K.D.M. Schepers, advocaat kantoorhoudende te Sittard.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 8, 9, 10, 13 en 15 maart 2017. Op 30 maart 2017 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten. De verdachte is op de zittingen van 8 en 9 maart 2017 verschenen. Tijdens de andere zittingsdagen is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:

Feit 1: zich meermalen heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel van [slachtoffer 1] ;

Feit 2: zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .

3 De beoordeling van het bewijs

3.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen.

Ter zake van feit 1 heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaringen van [slachtoffer 1] , verschillende getuigenverklaringen, een aantal tapgesprekken, bevindingen van de politie ter zake van de grenscontrole op 20 oktober 2012 en de verklaringen van de verdachte. Hieruit blijkt volgens de officier van justitie uit de bewijsmiddelen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft gekocht/overgenomen van medeverdachte [medeverdachte 1] voor 500 euro. De verdachte creëerde daardoor een schuld bij [slachtoffer 1] , waardoor zij afhankelijk van hem was en in zijn escortbedrijf werkzaam moest zijn. Het bedrag dat zij verdiende in de prostitutie, werd vervolgens ingehouden op haar verdiensten.

Ter zake van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat feit 2 enkel ten aanzien van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen is. Zij heeft daarbij verwezen naar de bevindingen van de Koninklijke Marechaussee en de verklaringen van de verdachte. Ten aanzien van [slachtoffer 2] acht de officier van justitie het tenlastegelegde niet bewezen, gelet op de recente jurisprudentie van de Hoge Raad van 17 mei 2016 (ECLI:NL:HR:2016:857), dat naast feitelijke grensoverschrijding ook concrete signalen van ‘uitbuiting’ aanwezig moeten zijn, hetgeen in casu niet het geval is. Om deze reden heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte ter zake van feit 2 partieel zal worden vrijgesproken met betrekking tot

[slachtoffer 2] .

3.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte van beide feiten dient te worden vrijgesproken.

Ter zake van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte op volstrekt legale wijze een escortbedrijf voerde en tevens een goede werkgever was. Alle getuigenverklaringen, waaruit volgt dat de verdachte [slachtoffer 1] voor 500 euro zou hebben gekocht, zijn ‘de auditu’. De verdachte heeft 500 euro betaald ter aflossing van een schuld, zodat [slachtoffer 1] voor hem zou kunnen werken. [slachtoffer 1] heeft daarna een paar dagen voor hem gewerkt, terwijl zij op een ander adres woonde. Er was geen sprake van enige vorm van dwang of van uitbuiting. [slachtoffer 1] heeft ook maar een deel van de openstaande schuld aan de verdachte afbetaald. Geen van de aan de verdachte tenlastegelegde feitelijke gedragingen kunnen wettig en overtuigend worden bewezen. Om deze reden kan feit 1 niet bewezen worden. Evenmin is er voldoende bewijs dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan mensenhandel, om welke reden de verdachte tevens van het bestanddeel medeplegen moet worden vrijgesproken.

Ter zake van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het geen twijfel leidt dat de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de grens over heeft gereden om hen naar zijn bedrijf te brengen, waar zij prostitutiewerkzaamheden konden gaan verrichten. Daarbij was echter geen sprake van uitbuiting of oogmerk van uitbuiting jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

3.3

Het oordeel van de rechtbank

3.3.1.

Inleiding

Nadat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] aangifte hadden gedaan ter zake mensenhandel, is de verdenking ontstaan dat verdachte en zijn medeverdachten zich zouden bezighouden met criminele activiteiten, waaronder mensenhandel, in dier voege dat zij door middel van geweld en bedreiging met geweld jonge Hongaarse vrouwen dwingen om zich te prostitueren en hiervan financieel profiteren. Dit leidde tot het onderzoek genaamd Plataan. Het onderzoek Plataan leidde uiteindelijk tot de verdenking van mensenhandel, (zware) mishandeling en ontucht tegen 11 verdachten, waarvan er 6 zijn gedagvaard. Verdachte is uiteindelijk gedagvaard wegens medeplegen van mensenhandel jegens [slachtoffer 1] en

[slachtoffer 2] . De feiten zullen op de in de betreffende dagvaarding vermelde volgorde worden besproken.

De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 273f Sr . Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt ziet op specifieke varianten van mensenhandel, beschreven in onderdeel 1, 3, 4, 6 en 9 van het eerste lid van artikel 273f Sr . De rechtbank komt in dit vonnis tot de conclusie dat dit enkel het geval is geweest ten aanzien van [slachtoffer 1] voor de onderdelen sub 4 en 6 en zal hierna het bewijs weergeven waaruit zij die conclusie trekt. Ten aanzien van [slachtoffer 2] acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel.

Een bewezenverklaring van artikel 273f lid 1 sub 1 Sr kan volgen indien de verdachte ten aanzien van een slachtoffer handelingen heeft verricht (werven/vervoeren/ overbrengen/huisvesten/opnemen) met het oogmerk van uitbuiting en door gebruik van de in dat artikel genoemde dwangmiddelen. Artikel 273f lid 1 sub 1 Sr ziet derhalve op afgedwongen handelingen om tot uitbuiting van het slachtoffer te komen. Een bewezenverklaring van de overige cumulatief/alternatief tenlastegelegde modaliteiten kan volgen indien de verdachte een slachtoffer door een dwangmiddel of in een dwangsituatie beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (de uitbuiting zelf, lid 1 sub 4), een slachtoffer dwingt/beweegt de verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen (lid 1 sub 9), indien de verdachte opzettelijk voordeel trekt uit uitbuiting (lid 1 sub 6) of er sprake is van het aanwerven, medenemen of ontvoeren met het oogmerk het betreffende slachtoffer in een ander land ‘tot prostitutie te brengen’, waarbij ‘uitbuiting’ als bestanddeel dient te worden ingelezen (lid 1 sub 3).

De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen c.q. slachtoffers in strafzaken. Met name in mensenhandelzaken is behoedzaamheid op zijn plaats. De betrouwbaarheid van belastende verklaringen van vermeende slachtoffers in mensenhandelzaken kan onder druk staan vanwege wraakgevoelens, het belang dat het slachtoffer heeft bij het verkrijgen van een B8-vergunning of het vooruitzicht op andere voorzieningen als onderdak en hulp bij de opvang van eventuele kinderen. Ook kan de betrouwbaarheid van ontlastende verklaringen van vermeende slachtoffers negatief beïnvloed worden door angst, gevoelens van loyaliteit of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de strafwetgeving over mensenhandel.

3.3.2

Ten aanzien van de feiten 1 en 2

Bewijsmiddelen

I. Bevindingen van de politie

In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2012 staat gerelateerd, zakelijk weergegeven dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op zaterdag 20 oktober 2012 waren belast met de uitoefening van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen. Zij bevonden zich op de [adres 1] in de gemeente Roosteren. Verbalisant [verbalisant 1] zag omstreeks 21:30 uur een Nederlandse personenauto met kenteken [kenteken] rijden over de [adres 1] en gaf de bestuurder een stopteken. De bestuurder overhandigde na staande houding zijn Nederlandse identiteitskaart, waarop de naam [verdachte] stond. Na staande houding van de bijrijder bleek uit de tijdelijke Hongaarse identiteitskaart dat zij was: [slachtoffer 1] . Uit de Hongaarde identiteitskaart van de passagier achterin bleek dat deze persoon was: [slachtoffer 2] . [verdachte] verklaarde desgevraagd dat hij een eigen escortbedrijf had en dat de andere inzittenden voor hem werkten als zijnde escortdames. [verdachte] overhandigde verbalisant [verbalisant 1] een visitekaartje van escortbedrijf [naam club 1] . Verbalisanten kregen het vermoeden dat hier mogelijk sprake was van mensenhandel als genoemd in artikel 273f lid 1 onder 3. Na het mededelen van de cautie verklaarde [verdachte] dat [slachtoffer 1] sinds ongeveer een week bij hem werkte. Over [slachtoffer 1] verklaarde [verdachte] eveneens dat zij na bemiddeling van “ [medeverdachte 2] ” voor hem was gaan werken. [verdachte] verklaarde verder dat beide vrouwen reeds op meerdere adressen in Nederland verbleven en dat ze nu op een camping op Belgisch grondgebied zaten. Deze camping zou zich bevinden op de [adres 2] te Maaseik, België. [verdachte] verklaarde dat hij beide vrouwen nu van hun huisadres had opgehaald en dat ze in Nederland zouden gaan werken. Hij verklaarde dat de communicatie met de escortdames door middel van “ [medeverdachte 2] ” verliep en dat hij werkte volgens het volgende verdienmodel: 60% van de opbrengsten van de escortdames waren voor de escortdames en 40% van de opbrengst voor hem. Beide meisjes hadden reeds eerder voor hem gewerkt. [verdachte] gaf aan dat hij ze alleen ophaalde omdat de meisjes geen vervoer naar Nederland hadden. Verbalisant [verbalisant 2] is middels tussenkomst van een telefonische tolk Hongaars in gesprek gegaan met [slachtoffer 1] . Zij verklaarde onder meer het volgende: “Ik woon op een camping in België samen met mijn vriendin die ook in de auto zit. Ik ken de man die bij ons in de auto zat omdat hij een vriend is. Hij heet [verdachte] .”. Vervolgens is [slachtoffer 2] door verbalisant [verbalisant 2] middels tussenkomst van een telefonische tolk Hongaars gehoord en verklaarde onder meer het volgende: “Ik woon op een camping in België. Ik ken de man in de auto als [verdachte] . Wij zouden met hem praten om in zijn escortbureau te gaan werken. Het escortbedrijf heet [naam club 1] . Ik sta samen met mijn vriendin bij hem ingeschreven in het escortbedrijf”.

II. Getuigenverklaringen

Op 17 september 2013 heeft [slachtoffer 2] een getuigenverklaring afgelegd. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij begin september 2012 naar Nederland is gekomen. Zij kreeg een relatie met [persoon 1] en is samen met hem naar Nederland gekomen. Zij zijn naar de peetmoeder van [persoon 1] gegaan, [medeverdachte 2] . Na enkele dagen is zij begonnen als prostituee te werken. [slachtoffer 1] was al in Nederland voordat [slachtoffer 2] daar aankwam. Hierna kreeg [slachtoffer 1] een relatie met het broertje van [medeverdachte 2] , te weten [persoon 2] . [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben gewerkt bij [verdachte] . Volgens [slachtoffer 2] kwam [slachtoffer 1] samen met haar bij dit escortbedrijf. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze medelijden met [slachtoffer 1] hadden gekregen, want [slachtoffer 1] werd mishandeld op de plaats waar ze eerst was en daarom hebben [medeverdachte 2] en haar broer [persoon 2] haar gekocht en haar bij hen gebracht zodat ze met hen kon zijn. Ze hebben € 500,- voor haar betaald. [medeverdachte 2] had van [verdachte] geld geleend en [slachtoffer 1] zo gekocht. Toen had [slachtoffer 1] dit geld voor [verdachte] afgewerkt. Volgens [slachtoffer 2] vertelde [slachtoffer 1] elke avond dat ze het slecht had en dat ze werd geslagen en mishandeld. [slachtoffer 1] woonde eerst op de camping aan de [adres 3] in Amstenrade. Vandaar is [slachtoffer 1] door [medeverdachte 2] gekocht. [slachtoffer 2] heeft de vrouw op de foto’s 2451512007-16A en 2451512007-16B van het fotoboek herkend als [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] . Door de politie-eenheid Limburg is gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat op de foto’s 2451512007-16A en 2451512007-16B [medeverdachte 2] staat weergegeven.

Op 9 juli 2013 heeft M. ( [slachtoffer 1] ) Orsos een getuigenverklaring afgelegd. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij in augustus 2012 naar Nederland is gegaan en in de prostitutie heeft gewerkt, in een bar. Ze spreekt enkel Hongaars. Zij is gaan werken bij [naam club 2] in Geleen. Ze heeft daarna ook gewerkt bij [naam club 3] in Kerkrade. Ze is van augustus 2012 tot januari 2013 in Nederland geweest. Het klopt dat zij in oktober 2012 samen met [slachtoffer 2] bij [verdachte] van escortbureau [naam club 1] in de auto zat. Zij heeft bij [verdachte] gewerkt. Haar werknaam was [werknaam slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] heeft ook bij [verdachte] gewerkt.

Op 10 maart 2016 heeft [slachtoffer 1] een getuigenverklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. Zij heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij [medeverdachte 1] kent. Zij kreeg ongeveer een maand na aankomst in Nederland een relatie met [persoon 2] , de broer van [medeverdachte 2] . Zij woonde toen op een camping. Zij is toen weggegaan van de camping en is bij [verdachte] gaan werken. Nadat zij de camping verliet, woonde zij met [persoon 2] . [persoon 2] en zij hebben ook bij [medeverdachte 2] gewoond. Zij was al samen met [persoon 2] toen zij nog op de camping verbleef. Ze heeft ongeveer 3-4 maanden bij [verdachte] gewerkt. [medeverdachte 1] wordt ook wel [medeverdachte 1] genoemd. Zij is met [medeverdachte 1] , de zoon van [medeverdachte 1] en een vriend van [medeverdachte 1] met de auto naar Nederland gekomen.

Op 2 oktober 2013 heeft [getuige 1] een getuigenverklaring afgelegd. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij in een chalet op de camping in Amstenrade heeft gewoond en dat [medeverdachte 1] , de broer van haar partner, samen met zijn partner [persoon 3] , ook op de camping heeft gewoond en dat zij meisjes hebben meegenomen. [slachtoffer 1] was als eerste gekomen. [slachtoffer 1] was de vriendin van de zoon van [medeverdachte 1] , [persoon 4] . [slachtoffer 1] moest gaan werken zodat zij de rest kon onderhouden. [slachtoffer 1] werkte in een bar. Van [medeverdachte 1] heeft [getuige 1] gehoord dat [slachtoffer 1] niet bekende hoeveel zij verdiende en niet al haar geld gaf. Van [slachtoffer 1] heeft [getuige 1] gehoord dat [slachtoffer 1] ruzie heeft gehad met [medeverdachte 1] en dat [medeverdachte 1] haar een klap heeft gegeven. [getuige 1] herkent de vrouw op de foto’s 2451512007-37A, 2451512007-37B en 2451512007-37C uit het fotoboek als [slachtoffer 1] of [slachtoffer 1]. Door de politie-eenheid Limburg is gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat op de foto’s genummerd 2451512007-37A, 2451512007-37B en 2451512007-37C [slachtoffer 1] staat weergegeven.

Op 16 oktober 2013 heeft [getuige 1] aanvullend verklaard. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat [medeverdachte 2] is gebeld om een plek in een bar te regelen voor [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft twee of drie weken op de camping gezeten. Om de een of andere reden trok ze in bij [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] had daar ruzie over met [medeverdachte 2] . [getuige 1] heeft gehoord dat [slachtoffer 1] verliefd was geworden op de broer van [medeverdachte 2] , genaamd [persoon 2] en verkering zou hebben gekregen met [persoon 2] . [getuige 1] heeft [slachtoffer 1] meerdere keren zien huilen. [slachtoffer 1] had een relatie met de zoon van [medeverdachte 1] , [persoon 4] , dus het was volgens [getuige 1] nogal wat toen uitkwam dat [slachtoffer 1] een verhouding had met de broer van [medeverdachte 2] .

Op 10 september 2013 heeft [getuige 2] verklaard, zakelijk weergegeven, dat, nadat de politie aan [getuige 2] een kopie van de identiteitskaart van [slachtoffer 1] heeft getoond, zij haar kent als [werknaam slachtoffer 1] . Ze werd door [medeverdachte 2] gebracht. Ze sprak geen Nederlands, Duits of Engels, alles ging in het Hongaars en dat ging dan weer allemaal via [medeverdachte 2] .

III. De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1]

De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 7 november 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij in augustus 2012 samen met [persoon 5] , [slachtoffer 1] en zijn zoon [persoon 4] naar Nederland is gekomen met de auto van [persoon 5] . [slachtoffer 1] had helemaal niemand in Hongarije, niets eens wat te eten. Ze hebben toen met zijn allen gewoond in een caravan op de camping in Hoensbroek (de rechtbank begrijpt: de camping in Amstenrade). [medeverdachte 1] herkent op foto 2451512007-37B uit het fotoboek [slachtoffer 1] . Door de politie-eenheid Limburg is gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat op de foto genummerd 2451512007-37B [slachtoffer 1] staat weergegeven.

De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 7 november 2013 voorts verklaard, zakelijk weergegeven, dat [medeverdachte 2] in de tijd dat zij in Hoensbroek woonde vriendschap heeft gesloten met [slachtoffer 1] . [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer 1] vaak meegenomen. Een keer kwam [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] en zei dat hij zich niet druk moest maken, dat hij rustig moest worden en dat zij geld voor hem zou regelen. [slachtoffer 1] heeft [medeverdachte 2] gebeld en gevraagd haar op te halen. [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer 1] later opgehaald en toen heeft hij geld gehad van [medeverdachte 2] .

IV. De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 2]

De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 22 augustus 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij [slachtoffer 1] gewoon geholpen heeft. [slachtoffer 1] wilde ook eigenlijk niet dit werk doen. Zij had [verdachte] gesproken en gezegd dat zij wel een meisje had voor hem, maar dat hij daar wel

€ 500,- voor moest betalen.

De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 2 september 2013 verklaard dat de werknaam van [slachtoffer 1] ‘ [werknaam slachtoffer 1] ’ is.

De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 3 september 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij [slachtoffer 1] gebeld had met de vraag waarom zij niet kwam werken. [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij klappen had gehad en niet kon komen werken. Voor het verblijf op de camping moest € 300,- betaald worden en € 200,- voor benzine. Als ze [persoon 6] € 500,- zou betalen, dan had [slachtoffer 1] geen last meer van hen. Dit heeft zich afgespeeld in september van 2012. [slachtoffer 1] heeft gezegd ‘ik kom vrij, ze laten me met rust als ik die € 500,- neerleg’. [verdachte] heeft hierop gereageerd. [verdachte] had aangegeven dat het een lening zou zijn en dat [slachtoffer 1] dit zou terugbetalen.

De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 3 september 2013 voorts verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij [werknaam slachtoffer 1] heeft geregeld voor [verdachte] en dat het klopt dat [verdachte] € 500,- heeft betaald voor [werknaam slachtoffer 1] . [verdachte] gaf haar het geld. Die mensen kwamen aanlopen. Achter die man kwam [werknaam slachtoffer 1] aanlopen. Zij heeft die man het geld overhandigd en het meisje [werknaam slachtoffer 1] sprong in de auto. Die man is [persoon 6] . Dat meisje heeft tegen haar gezegd dat die geld nodig had om de standplaats op de camping te betalen.

V. De verklaringen van verdachte [verdachte]

De verdachte [verdachte] heeft op 20 augustus 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij een escortbedrijf heeft, genaamd [naam club 1] . Op 20 oktober 2012 is hij gecontroleerd door de Koninklijke Marechaussee (KMar) op de [adres 1] te Roosteren. Hij had op dat moment twee Hongaarse vrouwen in zijn auto, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hij heeft toen meegedeeld dat hij aan deze vrouwen was gekomen door tussenkomst van [medeverdachte 2] . Voorheen haalde hij deze dames in Heerlen op, maar op enig moment kreeg hij een telefoontje van de broer van [medeverdachte 2] , [persoon 2] , dat de dames op de camping in Maaseik zaten. Toen heeft hij ze op deze camping opgehaald. Die avond is hij gecontroleerd door de KMar. [medeverdachte 2] is een Hongaarse vrouw. Hij heeft haar leren kennen in [naam club 2] . Hij had toen al een escortbedrijf en sprak daar met haar over. Zij bood hem aan dat zij meisjes kon leveren ten behoeve van [naam club 1] . De eerste meisjes waren de beide meiden die hij in de auto had toen hij door de Marechaussee werd gecontroleerd. Hun artiestennamen zijn [werknaam slachtoffer 2] en [werknaam slachtoffer 1] .

De verdachte [verdachte] heeft op 20 augustus 2013 voorts verklaard, zakelijk weergegeven, dat [slachtoffer 1] alleen Hongaars sprak. Als hij iets moest weten, was het [medeverdachte 2] die als tolk optrad. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben enkele weken voor hem gewerkt. Hij heeft een keer een bedrag aan iemand betaald zodat een meisje kon werken voor [naam club 1] . Hij heeft toen

€ 500,- betaald op de camping aan een Hongaarse man. [medeverdachte 2] was daarbij aanwezig. Het ging om [werknaam slachtoffer 1] . [medeverdachte 2] zei dat ze een meisje wist maar dat de man € 500,- voor haar wilde hebben. Hij heeft toen € 500,- aan een vent betaald. Hij had geen idee wat de relatie tussen [werknaam slachtoffer 1] en de man waaraan hij betaalde was. [medeverdachte 2] zei tegen hem dat die man € 500,- wilde hebben voor dat meisje en dat meisje dan met rust zou laten. Het zou dan zijn meisje worden. Ze zou dan voor hem mogen werken. [medeverdachte 2] , de man en [werknaam slachtoffer 1] stapten bij hem in de auto en spraken verder Hongaars. Hij denkt dat hij toen de standaardvragen aan [medeverdachte 2] heeft gevraagd: of ze gewillig is, hoe ze het bij klanten doet. Wat ze wel doen en wat ze niet doen. Hij denkt dat hij ook heeft uitgelegd dat niets moet en dat ze best wel een klant mogen weigeren als ze dat nodig vinden. Hij denkt dit omdat dit zijn standaardpraatje is bij een sollicitatiegesprek. Hij heeft

€ 500,- betaald omdat hij dringend om dames verlegen zat. Hij heeft kleren met [werknaam slachtoffer 1] gekocht, haar laten douchen en met haar gewinkeld, omdat ze er niet uitzag.

De verdachte [verdachte] heeft op 21 augustus 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat de vrouw op de hem getoonde foto (foto van medeverdachte [medeverdachte 2] ) [medeverdachte 2] is. Hij leerde [werknaam slachtoffer 1] kennen buiten bij de camping. Hij stond buiten de camping te wachten. Toen kwam die vent samen met [medeverdachte 2] en [werknaam slachtoffer 1] . Hij was naar de camping gereden omdat [medeverdachte 2] hem gebeld had dat zij een meisje had. Dit meisje was [werknaam slachtoffer 1] . Zij kwamen naar hem toe. Hij zat in zijn auto te wachten. [werknaam slachtoffer 1] zag er onverzorgd uit, maar daar kon hij doorheen kijken. Hij heeft haar verzorgd zoals hij gisteren al verklaarde en toen was zij weer toonbaar. Hij heeft haar aangenomen en € 500,- aan die man gegeven. Hij kon niet met [werknaam slachtoffer 1] praten. Zij sprak geen Nederlands. Die man vertelde hem via [medeverdachte 2] dat hij onkosten had gemaakt voor [werknaam slachtoffer 1] . [medeverdachte 2] had hem dit al tevoren gezegd. Hij ging akkoord. De man sprak ook geen Nederlands, [medeverdachte 2] trad op als tolk. Hij wist niet welke onkosten die man had gemaakt. Hij heeft dit ook niet gevraagd. Hij heeft gewoon betaald. Hij gaf het geld aan [medeverdachte 2] . Hij sprak met [medeverdachte 2] af dat [werknaam slachtoffer 1] niet bij hem intern kwam, maar dat hij haar telkens zou ophalen en thuisbrengen op de [adres 4] in Heerlen. Met [werknaam slachtoffer 1] zelf kon hij geen afspraken maken, want zij sprak geen Nederlands. Hij maakte deze afspraken met [medeverdachte 2] en ook wel met [persoon 2] , in de tijd dat hij met [werknaam slachtoffer 1] verkering had. Hij communiceerde met [werknaam slachtoffer 1] en [werknaam slachtoffer 2] alleen via [medeverdachte 2] of [persoon 2] . Desgevraagd heeft hij verklaard op de vraag wat hij gister bedoelde met ‘met rust laten’ dat [werknaam slachtoffer 1] dan van die camping af zou mogen of kunnen. Zij kon toen terecht op de [adres 4] in Heerlen. In die tijd had [werknaam slachtoffer 1] een relatie met [persoon 2] .

De verdachte [verdachte] heeft op 22 augustus 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij met [medeverdachte 2] heeft afgesproken dat hij het geld dat hij voor [werknaam slachtoffer 1] betaald had zou inhouden van het door [werknaam slachtoffer 1] verdiende geld bij hem.

Ten aanzien van feit 1:

Overwegingen van de rechtbank

Verklaringen van slachtoffers spelen in de regel een belangrijke rol in de bewijsvoering van mensenhandelzaken. Het feit dat een slachtoffer geen belastende verklaring heeft afgelegd staat aan een bewezenverklaring echter niet in de weg.

[slachtoffer 1] heeft geen aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij vrijwillig in de prostitutie heeft gewerkt en dat van dwang in welke zin dan ook geen sprake is geweest. Het waarheidsgehalte van de verklaringen van [slachtoffer 1] moet echter worden betwijfeld. Haar verklaringen bevatten aantoonbare onjuistheden. Zo verklaart zij in haar eerste verklaring afgelegd op 9 juli 2013 gedetailleerd over hoe zij alleen met een microbus naar Nederland is gereisd en is gaan wonen bij [persoon 7] op de tweede etage in een gebouw met meerdere woningen. Zij rept met geen woord over medeverdachte [medeverdachte 1] . Desgevraagd verklaart zij dat zij buiten de mensen die zij had genoemd verder niemand kende in Nederland.

[slachtoffer 1] is op 10 maart 2016 door de rechter-commissaris gehoord. Daar verklaart ze aanvankelijk opnieuw dat zij alleen naar Nederland is gekomen. Later in het verhoor, na indringende confrontatie met de andersluidende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] die kort voor haar door de rechter-commissaris is gehoord, verklaart ze dat ze met medeverdachte [medeverdachte 1] en diens zoon en vriend naar Nederland is gereisd. Ze verklaart in dat verhoor ook dat ze – in tegenstelling tot wat zij eerder verklaarde – op een camping heeft gewoond tot het moment dat zij bij medeverdachte [verdachte] is gaan werken.

De rechtbank acht op grond van de afgelegde verklaringen voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor wat in het dossier ‘de verkoop van [slachtoffer 1] ’ is genoemd.

Ten aanzien van andere voor een bewezenverklaring van mensenhandel relevante aspecten als tenlastegelegd onder feit 1 (mishandelingen, (gedwongen) afgifte van de verdiensten) acht de rechtbank geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden.

Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [slachtoffer 1] samen met medeverdachte [medeverdachte 1] naar Nederland is gekomen. Ze verbleef bij medeverdachte [medeverdachte 1] op de camping in Amstenrade en is gaan werken in de prostitutie. Op enig moment is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] komen ophalen op de camping in Amstenrade. De verdachte heeft bij die gelegenheid middels tussenkomst van medeverdachte [medeverdachte 2] aan medeverdachte [medeverdachte 1] € 500,- betaald. In ruil voor dit bedrag zou [slachtoffer 1] bij de verdachte gaan werken. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de verdachte én het feit dat [slachtoffer 1] na betalen van het geldbedrag is meegenomen, blijkt voorts dat er een verband bestond tussen het vertrek van de camping van [slachtoffer 1] en het betalen van het geldbedrag aan medeverdachte [medeverdachte 1] : [slachtoffer 1] mocht de camping verlaten als bedoeld geldbedrag zou worden betaald. [slachtoffer 1] werd het door de verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 1] betaalde bedrag verschuldigd aan verdachte, welke schuld zij zou afbetalen met het geld dat zij bij verdachte zou gaan verdienen. Een en ander is geregeld door medeverdachte [medeverdachte 2] , die – in tegenstelling tot beide andere verdachten – zowel de Nederlands als de Hongaarse taal machtig is. [slachtoffer 1] is vervolgens meegegaan naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] . [slachtoffer 1] is bij de verdachte gaan werken en heeft afbetaald op vorenbedoelde schuld.

Dit alles leidt tot het oordeel dat de navolgende uitvoeringshandelingen wettig en overtuigend bewezen zijn, in dier voege dat verdachte samen met anderen:

die [slachtoffer 1] heeft gekocht althans overgenomen voor 500 euro;

die [slachtoffer 1] als prostituee heeft laten werken in zijn escortbedrijf;

tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij hem, verdachte, geld schuldig was.

Ter zake van de overige in de tenlastelegging genoemde uitvoeringshandelingen is de rechtbank van oordeel dat daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De verdachte zal ter zake van deze uitvoeringshandelingen partieel worden vrijgesproken.

De rechtbank moet vervolgens toetsen of één van de tenlastegelegde ‘sub-varianten’ van artikel 273f Sr wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

I. Ten aanzien van de ten laste gelegde ‘sub 1-variant’

Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f lid 1 sub 1 Sr wordt gekeken naar drie elementen, te weten 1) een aantal handelingen, 2) een aantal dwangmiddelen en 3) het oogmerk van uitbuiting. Om tot een bewezenverklaring te komen moet er sprake zijn van een of meer handelingen onder uitoefening van een dwangmiddel met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Tussen handelingen en dwangmiddelen dient een causaal verband te bestaan in die zin dat de handelingen worden mogelijk gemaakt door het aanwenden van de middelen.

In het kader van de beoordeling van de tenlastegelegde ‘sub-variant 1’ stelt de rechtbank vast dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen. Om deze reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde ‘sub 1-variant’.

II. Ten aanzien van de ten laste gelegde ‘sub 4-variant’

Waar de gedragingen van artikel 273f lid 1 sub 1 Sr zien op de activiteit die op de uiteindelijke uitbuiting is gericht, heeft sub 4 primair het oog op de uitbuiting zelf. Artikel 273f lid 1 sub 4 Sr ziet allereerst op het met een dwangmiddel iemand dwingen dan wel bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten. De arbeid of dienstverlening hoeft niet al plaats te hebben gevonden. Het gaat er om dat iemand in de feitelijke situatie komt te verkeren waarin deze zich beschikbaar stelt tot het verrichten van die arbeid of arbeid.

Artikel 273f lid 1 sub 4 Sr ziet voorts op het onder de in lid 1 sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling ondernemen waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten.

Uitbuiting moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr. Dit betekent dat voor bewezenverklaring van een op artikel 273f lid 1 sub 4 Sr toegesneden tenlastelegging is vereist dat op grond van de omstandigheden van het geval uitbuiting komt vast te staan. Bij gedwongen tewerkstelling in de seksindustrie is, gelet op de aard van het werk, sprake van uitbuiting omdat de lichamelijke integriteit per definitie in geding is.

Van een uitbuitingssituatie in de seksindustrie zal sprake zijn als betrokkene verkeert in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Het ingezette dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt dan wel dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingsituatie te onttrekken. De uitbuiting kan ook bestaan in een combinatie van verschillende dwangmiddelen (HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4004). De instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant, indien een van de dwangmiddelen is gebruikt. Een beperking van de keuzevrijheid is voldoende om het gedwongen karakter aan te nemen.

Misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en bewegen tot prostitutiewerkzaamheden

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 1] zich in Nederland in een kwetsbare positie bevond. Zij kende hier buiten [medeverdachte 1] c.s. en [medeverdachte 2] c.s. niemand. Afgaande op de verklaring van de verdachte zag zij er verwaarloosd uit. Zij sprak enkel Hongaars en kon niet communiceren met de verdachte. Zij was de taal niet machtig, was voor haar huisvesting afhankelijk van anderen en had – kennelijk – niet de beschikking over eigen financiële middelen. Verdachten waren van deze omstandigheden op de hoogte. Dat [slachtoffer 1] bij medeverdachte [medeverdachte 1] een reële schuld had die afbetaald moest worden, is in het geheel niet aannemelijk geworden. [slachtoffer 1] heeft een schuld van € 500,- bij verdachte moeten aangaan om bij [medeverdachte 1] weg te kunnen. Dit bedrag is niet aan haar, maar aan [medeverdachte 1] ter beschikking gesteld. [slachtoffer 1] heeft dit bedrag moeten terugverdienen met werk in de prostitutie in het escortbedrijf van verdachte. [slachtoffer 1] heeft derhalve een in een dwangsituatie aangegane schuld moeten inlossen met prostitutiewerkzaamheden. Aangenomen kan worden dat een mondige prostituee die de gevolgen van haar handelingen overziet en in staat is zelfstandig beslissingen te nemen, een dergelijke deal niet zou aangaan. Met voormelde deal hebben verdachten dan ook misbruik gemaakt van het overwicht dat zij op [slachtoffer 1] hadden, voortvloeiend uit de feitelijke omstandigheden en zo de kwetsbare positie van [slachtoffer 1] misbruikt, als gevolg waarvan [slachtoffer 1] werk in de prostitutie heeft moeten verrichten. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] misbruik hebben gemaakt van de kwetsbare positie en van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht van [slachtoffer 1] en dat deze dwangmiddelen ertoe hebben geleid dat [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden moest blijven verrichten. Verdachte heeft voordeel bij deze deal gehad doordat hij hierdoor een meisje ter beschikking kreeg voor zijn escortbedrijf terwijl hij dringend om meisjes verlegen zat.

De verdachte heeft verklaard dat hij het achteraf fout vindt wat hij heeft gedaan. Voor zover de verdachte daarmee heeft willen aanvoeren dat het opzet bij hem heeft ontbroken, wordt dit betoog niet gevolgd. Verdachte heeft niet echt kunnen uitleggen waarom medeverdachte [medeverdachte 1] nu eigenlijk geld moest krijgen, anders dan dat [slachtoffer 1] dan bij hem zou mogen komen werken en weg mocht. De hele constructie van deze ‘deal’, waarbij [slachtoffer 1] een bedrag verschuldigd was om bij verdachte te gaan werken en elders te verblijven is van dien aard dat bij verdachte alle alarmbellen af moeten zijn gegaan. Dat hij zich een en ander pas achteraf zou hebben gerealiseerd, is niet geloofwaardig, te meer nu aangenomen kan worden dat verdachte, als exploitant van een escortbedrijf, de risico’s van het vak kent. De verdachte heeft zijn eigenbelang – de verdachte zat dringend om dames verlegen – voorrang gegeven boven het belang van [slachtoffer 1] te worden gevrijwaard van dwang in welke zin dan ook ten aanzien van haar werkzaamheden in de prostitutie.

Medeplegen

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er is sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten. Dat ieder van hen daarbij zijn eigen belang had, doet daaraan niet af.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte samen met anderen [slachtoffer 1] heeft uitgebuit in de zin van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr.

III. Ten aanzien van de ten laste gelegde ‘sub 6-variant’

In het kader van de beoordeling van de tenlastegelegde ‘sub-variant 6’ stelt de rechtbank vast dat de verdachte voordeel heeft genoten uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] doordat hij een meisje ter beschikking kreeg en hij geld heeft verdiend met de werkzaamheden die [slachtoffer 1] voor zijn escortbedrijf heeft verricht.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde ‘sub 6-variant’ van artikel 273f lid 1 Sr jegens [slachtoffer 1] heeft gepleegd.

Bij de tenlastegelegde ‘sub 6-variant’acht de rechtbank niet bewezen dat er sprake is van medeplegen, om welke reden de verdachte partieel zal worden vrijgesproken.

IV. Ten aanzien van de ten laste gelegde ‘sub 9-variant’

In het kader van de beoordeling van de tenlastegelegde ‘sub-variant 9’ stelt de rechtbank vast dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte [slachtoffer 1] gedwongen heeft hem te bevoordelen uit haar inkomen uit de prostitutie. Om deze reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde ‘sub 9-variant’.

Verweren raadsvrouw

Ter zake van de verweren van de raadsvrouw overweegt de rechtbank dat deze door de bewijsmiddelen zijn weerlegd.

Conclusie

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] samen met anderen heeft uitgebuit in de zin van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr en daaruit zelf opzettelijk voordeel heeft getrokken als bedoeld in artikel 273f lid 1 sub 6 Sr.

Ten aanzien van feit 2:

Verdachte heeft op 21 oktober 2012 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar Nederland vervoerd vanuit België zodat zij in zijn escortbedrijf konden komen werken. Dit blijkt uit de eigen verklaring van verdachte, de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het proces-verbaal van bevindingen van de controle waarbij een en ander door de KMar is geconstateerd.

Deze gedraging is mogelijk strafbaar ingevolge het bepaalde in artikel 273f lid 1 sub 3 Sr. De in artikel 273f lid 1 sub 3 Sr omschreven gedragingen zijn evenwel alleen strafbaar als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (Hoge Raad 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309). Deze gedragingen kunnen derhalve eerst als mensenhandel worden bestraft als uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan voormelde voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Uitbuiting moet daarbij worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 3, Sr (Hoge Raad van 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, r.o. 2.4.1 en 2.4.2).

Onder feit 1 is verdachte – kortweg – de uitbuiting van [slachtoffer 1] ten laste gelegd. Dit feit is wettig en overtuigend bewezen. Het verdachte onder feit 2 tenlastegelegde kan ten aanzien van [slachtoffer 1] derhalve ook bewezen worden verklaard. Voor de bewijsvoering van de uitbuiting van [slachtoffer 1] verwijst de rechtbank naar het onder feit 1 overwogene.

Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier om te concluderen dat [slachtoffer 2] is uitgebuit en verdachte daarvan wetenschap zou hebben gehad, zodat verdachte van de mensenhandel van [slachtoffer 2] moet worden vrijgesproken.

3.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

Feit 1

in de periode van 1 juli 2012 tot 1 februari 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,

een ander genaamd [slachtoffer 1] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4)

en

in de periode van 1 juli 2012 tot 1 februari 2013 in Nederland,

opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6)

immers heeft hij, verdachte

- die [slachtoffer 1] gekocht althans overgenomen voor 500 euro

- die [slachtoffer 1] als prostituee laten werken in zijn escortburo en

- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij hem, verdachte en zijn mededaders, nog geld schuldig was.

Feit 2:

op 20 oktober 2012 te Roosteren, gemeente Echt-Susteren en te Maaseik, in België,

een ander, genaamd [slachtoffer 1] heeft medegenomen naar Nederland met het oogmerk die [slachtoffer 1] in een ander land, (namelijk vanuit België naar Nederland) ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling (sub 3)

immers heeft hij, verdachte

die [slachtoffer 1] opgehaald met zijn auto op een camping te Maaseik en naar Nederland gebracht zodat die [slachtoffer 1] werkzaam kon zijn in zijn escortbedrijf.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:

Ten aanzien van feit 1:

medeplegen van mensenhandel

en

mensenhandel

Ten aanzien van feit 2:

mensenhandel

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6 De straf

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft een voorwaardelijk strafdeel gevorderd, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het tijdsverloop en als waarschuwing voor de toekomst. Voorts heeft zij rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor straftoemeting ter zake van mensenhandel.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft primair de vrijspraak van de verdachte bepleit. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat artikel 9a Sr dient te worden toegepast. Zij heeft in dit verband gewezen op de zware consequenties die deze strafzaak reeds voor de verdachte heeft gehad. Hij is zijn escortbedrijf kwijtgeraakt en ontving geruime tijd geen uitkering. Inmiddels ontvangt de verdachte wel een uitkering, maar leeft hij op het bestaansminimum. Daarnaast kampt de verdachte met behoorlijke medische klachten en ondervindt hij psychische klachten. De raadsvrouw heeft ook gewezen op het grote tijdsverloop in deze zaak en is, anders dan de officier van justitie, van mening dat dit wel degelijk dient te worden verdisconteerd. De raadsvrouw ziet geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, nu de verdachte zijn bedrijf reeds is kwijtgeraakt en ook geen nieuwe vergunning voor een dergelijke onderneming van de gemeente zal krijgen. Geheel subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf dan wel een taakstraf op te leggen.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

De verdachte heeft [slachtoffer 1] uitgebuit door € 500,00 euro aan medeverdachte [medeverdachte 1] te betalen en dit bedrag vervolgens door [slachtoffer 1] terug te laten betalen met het geld dat zij in zijn escortbureau met prostitutiewerkzaamheden moest verdienen. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij de helpende hand wilde bieden aan [slachtoffer 1] , is van hulp geen sprake geweest. Verdachte heeft misbruik gemaakt van – onder meer – haar kwetsbare positie en haar daardoor bewogen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden in zijn escortbedrijf. De verdachte heeft daaruit ook nog voordeel getrokken. Dit is een zeer ernstig feit. De verdachte heeft [slachtoffer 1] als ware zij een product aangekocht, om haar in zijn escortbedrijf te werk te stellen. Als exploitant van een escortbedrijf droeg de verdachte een extra verantwoordelijkheid om seksuele uitbuiting te voorkomen. Dat de verdachte deze verantwoordelijkheid om opportunistische redenen heeft veronachtzaamd, acht de rechtbank zeer laakbaar. Mensenhandel, waarbij iemand in de prostitutie wordt gebracht, is immers een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten doorgaans nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan ondervinden.

Gelet op de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten en het schenden van de geestelijke en lichamelijke integriteit van zijn slachtoffer acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de orde.

De officier van justitie heeft haar strafeis gebaseerd op de Richtlijn voor Strafvordering Mensenhandel (2016R003). De rechtbank zal voor de straftoemeting aansluiting zoeken bij deze richtlijn. Voor de uitbuiting van een slachtoffer gedurende een periode korter dan 6 maanden, hanteert de richtlijn een oriëntatiepunt van 12 tot 24 maanden gevangenisstraf per slachtoffer. De rechtbank houdt rekening met het feit dat de uitbuiting door de verdachte een relatief korte periode betreft. Het over de grens brengen van [slachtoffer 1] is daarbinnen niet nog extra strafwaardig. Het ging in feite om woon-werkverkeer. De rechtbank acht wel van belang dat verdachte tot de feiten is gekomen in de uitoefening van zijn bedrijf. In beginsel rechtvaardigt dit de oplegging van een gevangenisstraf van 8 maanden.

De volgende omstandigheden geven de rechtbank aanleiding deze straf te matigen tot 6 maanden. Verdachte is blijkens de stukken niet eerder ter zake van soortgelijke feiten veroordeeld. Het handelen van verdachte heeft voorts reeds ernstige gevolgen gehad voor de verdachte, nu de verdachte de exploitatie van zijn escortbedrijf als gevolg daarvan heeft moeten staken. Bovendien kampt de verdachte met stevige gezondheidsproblematiek. In het voordeel van verdachte is ook in aanmerking genomen dat er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte geen goede werkgever was voor de werkneemsters in zijn escortbedrijf. De verdachte heeft tot slot inzicht getoond in de laakbaarheid van zijn handelen.

Verder is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op het tijdstip van de inverzekeringstelling van de verdachte op 20 augustus 2013. Tussen het tijdstip van de inverzekeringstelling van de verdachte en de einduitspraak van de rechtbank ligt een periode van circa 3 jaar en 8 maanden. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM, met een periode van 1 jaar en 8 maanden is overschreden, terwijl niet van bijzondere omstandigheden is gebleken. De rechtbank zal dit verdisconteren in de door haar te bepalen strafmaat door een strafkorting van 2 maanden op de aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf toe te passen.

Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.

Alles overwegende acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest van de verdachte, passend en geëigend.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;

spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit/de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;

verklaart de verdachte strafbaar;

Straf

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.A.F.M. Krol, voorzitter, mr. C. Wapenaar en

mr. A.M. Koster-van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker en

mr. J. Zijlstra, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2017.BIJLAGE I: De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

1.hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot 1 februari 2013 in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Amstenrade en/of de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Roermond en/of in de gemeente Maasgouw, en/of te Roosteren, gemeente Echt-Susteren, in elk geval in Nederland en/of te Maaseik, in elk geval in België en/of te Hongarije, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)

een ander, genaamd [slachtoffer 1] , (telkens) door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of

opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 1)

en/of

een ander genaamd [slachtoffer 1] , (telkens) door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare

positie heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder genoemde omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4)

en/of

opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6)

en/of

een ander genaamd [slachtoffer 1] (telkens) door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of door misleiding dan wel door misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen en/of bewogen haar te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handeling(en) met en/of voor een derde, (sub 9)

immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s)

- die [slachtoffer 1] gekocht en/althans overgenomen voor 500 euro althans enig geldbedrag en/of

- die [slachtoffer 1] mede vanwege deze opgebouwde schuld in een kwetsbare positie gebracht, temeer daar die [slachtoffer 1] de Nederlandse taal niet voldoende machtig is en/of de weg in Nederland niet weet/kent en/of

- die [slachtoffer 1] als prostituee laten werken in zijn escortburo en/of

- voor die [slachtoffer 1] (een) kamer(s) en/of een gelegenheid geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of

- die [slachtoffer 1] naar/van de plek waar zij zich prostitueerde gebracht en/of laten brengen en/of

- woonruimte althans onderdak voor die [slachtoffer 1] geregeld en/of

- zorggedragen voor controle en/of toezicht op de prostitutiewerkzaamheden en/of verdiensten (daaruit) van die [slachtoffer 1] en/of het afdragen van die verdiensten door die [slachtoffer 1] aan verdachte en/of zijn mededaders(s) en/of

- die [slachtoffer 1] al haar verdiensten, althans een aanzienlijk deel daarvan, laten afgeven aan verdachte en/of zijn mededader(s), althans die [slachtoffer 1] geen gedeelte, althans weinig van haar verdiensten heeft laten behouden en/of

- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij hem, verdachte en/of zijn mededader(s) nog geld schuldig was en/of

- kennis gedragen van mishandelingen en verwondingen van die [slachtoffer 1] en/of

- die [slachtoffer 1] (desondanks) laten werken als ze ziek en/of ongesteld was en/of

- die [slachtoffer 1] een door verdachte en/of zijn mededader(s) gecontroleerde situatie gehouden, in elk geval één of meer (andere) handelingen verricht, strekkende tot het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een dwang- en/of uitbuitingssituatie, in elk geval in een van verdachte en/of zijn mededader(s) afhankelijke positie;

2.hij op 20 oktober 2012 te Roosterem, gemeente Echt-Susteren, in elk geval in Nederland en/of te Maaseik, in ieder geval in België,

een ander, genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft aangeworven en/of heeft medegenomen naar Nederland en/of België met het oogmerk die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] in een ander land, (namelijk vanuit België naar Nederland) ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handeling(en) met en/of voor een derde tegen betaling (sub 3)

immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s)

die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] opgehaald met zijn auto op een camping te Maaseik en naar Nederland gebracht zodat die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] werkzaam konden zijn in zijn escortbedrijf en/althans in de prostitutie.

Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, Dienst Regionale Recherche, proces-verbaalnummer 2013009231, gesloten d.d. 27 februari 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 6712.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2012, p. 1708 tot en met 1712.

Proces-verbaal van getuigenverhoor [slachtoffer 2] d.d. 17 september 2013, p. 1774 tot en met 1805.

Lijst fotonummers / namen personen onderzoek Plataan, p. 139 tot en met 141.

Proces-verbaal van getuigenverhoor [slachtoffer 1] d.d. 9 juli 2013, p. 1738 tot en met 1773.

Proces-verbaal van verhoor getuige van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris d.d. 10 maart 2016, zonder doornummering, blad 1 tot en met 21.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 2 oktober 2013, p. 1992 tot en met 2012.

Lijst fotonummers / namen personen onderzoek Plataan, p. 139 tot en met 141.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 16 oktober 2013, p. 2022 tot en met 2029.

Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 16 april 2013, p. 1886-1911.

Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 7 november 2013, p. 2101 tot en met 2116.

Lijst fotonummers / namen personen onderzoek Plataan, p. 139 tot en met 141.

Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 7 november 2013, p. 2117 tot en met 2123.

Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] d.d. 22 augustus 2013, p. 2030 tot en met 2034.

Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] d.d. 2 september 2013, p. 2035 tot en met 2046.

Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] d.d. 3 september 2013, p. 2047 tot en met 2052.

Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] d.d. 3 september 2013, p. 2053 tot en met 2061.

Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 20 augustus 2013, p. 2062 tot en met 2069.

Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 20 augustus 2013, p. 2070 tot en met 2072.

Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 21 augustus 2013, p. 2073 tot en met 2082.

Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 22 augustus 2013, p. 2083 tot en met 2094.

TK 2003-2004, 29 291, nr. 3, p. 18.

Hoge Raad 5 april 2016, HR:NL:HR:2016:554, r.o. 2.4.2 t/m 2.4.4.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature