Uitspraak
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659139-16
VI-zaaknummer: 99-000056-33 (herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 april 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
gedetineerd in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. D.M. Penn, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
Op 28 juli 2016 is het onderzoek ter terechtzitting geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om nader onderzoek te (laten) verrichten.
De inhoudelijke behandeling van de zaak is op de zitting van 11 april 2017 hervat. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, -na wijziging tenlastelegging- op neer dat verdachte een Ipad en een Iphone heeft gestolen waarbij geweld is gebruikt en is gedreigd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het feit wordt bewezenverklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de schoenen van verdachte, waarop bloed van het slachtoffer is aangetroffen, duidelijk zijn waar te nemen op de foto’s van de camerabeelden gemaakt in de Koninginnestraat vlak na de overval. Op de foto’s is te zien dat de man iets schuil houdt onder zijn jas, hetgeen de gestolen Ipad zou kunnen zijn. Verder draagt de man op de foto’s een pet en is later in de auto van verdachte een pet aangetroffen. De genoemde foto’s tonen ook een blauwe jas die later – met bloed van het slachtoffer – in de auto van verdachte is gevonden. Volgens de officier van justitie dient de verklaring van verdachte over hoe hij aan de jas en de bloedvlekken op zijn broek en schoenen is gekomen, terzijde te worden geschoven als ongeloofwaardig. Verdachte heeft namelijk pas in een later stadium van het onderzoek, op het moment dat de forensische resultaten bekend waren, een verklaring hierover afgelegd. Deze verklaring heeft hij met details aangevuld op het moment dat er meer forensische resultaten bekend waren. De verklaring van verdachte wordt weersproken door de onderzoeksresultaten. Het bloed op de jas was namelijk al zodanig ingetrokken dat van bloeddoorstempeling of het druppen van bloed op de broek en schoenen van verdachte geen sprake kan zijn geweest. Verder zijn er sporen van verdachte op de kraag, manchetten en in de zakken van de jas aangetroffen, hetgeen erop wijst dat verdachte de drager van de jas moet zijn geweest.
3.2Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Het mag de verdachte thans niet worden tegengeworpen dat hij zich op advies van zijn raadsman in eerste instantie heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Verder is de verklaring van verdachte aannemelijk. Hij is weliswaar die dag bij [naam buurvrouw] , een buurvrouw van het slachtoffer op bezoek geweest, maar hij was daar al vertrokken en de straat uit toen het incident plaatsvond. Dit wordt bevestigd door getuige [getuige 1] . Later is de jas met daarop het bloed door het raam van de geparkeerde auto van verdachte op zijn schoot geworpen en heeft overdracht van bloedsporen plaatsgevonden. Het is aannemelijk dat het naar binnen werpen van de jas met de blauwe zijde – en dus met de bloedvlekken aan de buitenkant – is gebeurd, nu verdachte telkens heeft verklaard over een blauwe jas. Hij heeft nimmer verklaard dat hij niets aan de jas heeft veranderd. De aanname van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), inhoudende dat de jas binnenste buiten door het raam is geworpen, is dan ook onjuist. Voorts is een onjuiste aanname van het NFI dat het bloed op de jas reeds was ingetrokken, omdat het NFI later vermeld dat er geen stolselvorming op de jas is waargenomen en dat er geen aanwijzingen zijn van op de stof ingedroogde lagen bloed. Het is aldus aannemelijk dat het bloed nog nat of vochtig was. Al met al levert het NFI-rapport d.d. 6 april 2017, waarin het NFI eerdergenoemde onjuiste uitgangspunten hanteert, geen bevindingen op die bruikbaar zijn voor het bewijs. Dit brengt met zich mee dat de verklaring van verdachte over de mogelijke indirecte overdracht van bloedsporen niet wordt weersproken door de bewijsmiddelen, hetgeen aan een bewezenverklaring in de weg staat. De raadsman heeft voorts enkele contra-indicaties voor een bewezenverklaring aangevoerd, te weten dat het signalement van de dader zoals opgegeven door het slachtoffer – 30 jaar met kort lichtkleurig haar – niet overeenkomt met het uiterlijk van verdachte, dat verdachte bij [naam buurvrouw] is vertrokken met een licht crèmekleurig jas aan en dat de blauwe jas – gezien de vele aangetroffen DNA-mengprofielen – bij het delict mogelijk door een ander is gebruikt. Volgens de raadsman bestaat de mogelijkheid dat de werkelijke dader een bekende is van [naam buurvrouw] en dat de jas vervolgens bewust aan verdachte is gegeven.
3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 15 april 2016 is de heer [slachtoffer] in zijn woning met geweld bestolen van zijn Iphone en Ipad. Na de overval deelde [slachtoffer] aan de politie mede dat hij de dader vermoedelijk eerder had gezien. De man zou die ochtend bij zijn buurvrouw [naam buurvrouw] zijn geweest. In het kader van een buurtonderzoek verklaarde [naam buurvrouw] dat [verdachte] die dag bij haar op bezoek was. Zij overhandigde de verbalisanten het mobiele telefoonnummer van [verdachte] . Uit onderzoek bleek dat met deze [verdachte] bedoeld werd [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
Bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 15 april 2016 bevond ik mij in mijn woning aan de [adres 1] te Ottersum, binnen de gemeente Gennep. Ergens tussen 18.00 en 18.30 uur hoorde ik de deurbel gaan en er stond een blanke man voor mijn voordeur. Hij droeg een blauwe jas. Bij het openen van de voordeur, voelde ik direct dat er vloeistof in mijn gezicht werd gespoten. Ik voelde vervolgens meteen dat ik meerdere malen met kracht geslagen en geschopt werd. Ik voelde pijn. De man riep: “ Geld , geld!”. Later kwam ik tot de ontdekking dat mijn Iphone en mijn Ipad weg waren.
Aangever [slachtoffer] verklaarde aanvullend – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb gehoord dat de man tegen mij zei: “Geld, geld of ik maak je kapot”.
Getuige [getuige 2] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik was op 15 april 2016 in mijn woning gelegen aan de [adres 2] te Ottersum. Ik hoorde omstreeks 18.30 uur iemand roepen: ‘Help, help, help’. Ik zag de beheerder van het pand, [slachtoffer] (naar de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ), op straat lopen. Zijn gezicht was bebloed. [slachtoffer] woont op nummer [adres 1] .
Verbalisant [verbalisant 1] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 15 april 2016 heb ik om 19.00 uur een forensisch onderzoek naar sporen verricht in de woning [adres 1] te Ottersum. Ik zag dat de plaats delict afgezet was. Ik zag op de vloer een klein spuitflesje liggen. Volgens verklaringen van het slachtoffer is dit spuitflesje door de dader achtergelaten. De opdruk van dit spuitflesje was: Defend KO Super. Volgens de informatie op het internet betreft dit pepperspray.
[slachtoffer] werd op 15 april 2016 onderzocht door dr. Duijf van het Maasziekenhuis Pantein. Bij [slachtoffer] werden schaafwonden en een blauwe plek op het voorhoofd waargenomen. Voorts had [slachtoffer] een sneetje en zwelling aan zijn neus en een zwelling aan zijn rechterduim. Er was sprake van uitwendig bloedverlies. Daarnaast had [slachtoffer] kneuzingen aan zijn rechterschouder, zijn rechterhand en aangezicht.
Op 16 april 2016 om 1.28 uur werd verdachte [verdachte] op het Joris Ivensplein te Nijmegen aangehouden in zijn motorvoertuig ( Ford Galaxy) voorzien van het kenteken [kenteken] . Het voertuig werd in beslag genomen. Tijdens het tactisch onderzoek werd in het voertuig een lichtblauwe jas in een rugzak aangetroffen. Deze rugzak stond achterin de auto in de kofferbak. Op deze jas werden bloedsporen aangetroffen.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt:
Door ons werd een forensisch onderzoek ingesteld aan de kleding die door verdachte werd gedragen ten tijde van de aanhouding. Tevens werd door ons forensisch onderzoek ingesteld aan de jas die in een rugzak achterin de kofferbak van zijn voertuig werd aangetroffen.
Wij zagen op de spijkerbroek sporen van bloed. Door ons werd een bemonstering uitgevoerd op de rechterpijp van de spijkerbroek, onderaan voorzijde, en voorzien van SIN-nummer AAJJ9782NL.
Wij zagen sporen van bloed op de bovenkant van de rechterschoen. Door ons werd een bemonstering uitgevoerd en voorzien van SIN-nummer AAJJ9783NL.
Wij zagen sporen van bloed op de blauwe jas. Door ons werd een bemonstering uitgevoerd en voorzien van SIN-nummer AAJJ9784NL.
Deze bemonstering van de blauwe jas is naar het Nederlands Forensisch Instituut verzonden voor verder onderzoek.
Op 13 mei 2016 heeft NFI-deskundige J.H.A. Nagel het monster met SIN-nummer AAJJ9784NL (jas) getest. Van het bloed in genoemde bemonstering is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] . Dit betekent dat het slachtoffer de donor kan zijn van het bloed in deze bemonstering. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het DNA-profiel van het bloed in genoemde bemonstering is kleiner dan één op één miljard.
De monsters met SIN-nummers AAJJ9782NL (broek) en AAJJ9783NL (rechterschoen) zijn voor nadere analyse verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut.
Op 29 juni 2016 heeft NFI-deskundige J.H.C. Gits de monsters met SIN-nummers AAJJ9782NL (broek) en AAJJ9783NL (rechterschoen) getest. Van het bloed in genoemde monsters is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het DNA-profiel van het bloed in genoemde monsters is kleiner dan één op één miljard.
Overweging
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweldpleging tegen [slachtoffer] . Verdachte is enkele uren na de overval te Ottersum in Nijmegen aangehouden met een jas in zijn bezit met daarop het bloed van het slachtoffer. Voorts is het bloed van het slachtoffer aangetroffen op de broek en de schoen van verdachte.
De verklaring van verdachte dat de jas door een onbekende door het open raam van zijn geparkeerde auto op zijn schoot is geworpen waardoor bloedoverdracht heeft plaatsgevonden naar zijn broek en zijn schoen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Het door verdachte geschetste scenario wordt immers uitgesloten door de resultaten en bevindingen van het bloedspoorpatroononderzoek en het DNA-onderzoek van NFI-deskundigen Meulenbroek en Van der Scheer, zoals beschreven in het NFI-rapport van 6 april 2017. Het rapport houdt onder meer in dat er geen aanwijzing is op stempeling van bloed op de voering van de jas en dat de kans, dat zich uit de bestaande bloedsporen op de jas bloeddruppels hebben gevormd die vervolgens op de spijkerbroek en schoenen terecht zijn gekomen, verwaarloosbaar klein is.
Voor zover het NFI-rapport van 6 april 2017 volgens de raadsman op verkeerde aannames berust, overweegt de rechtbank dat uit het rapport kan worden afgeleid dat er zo weinig bloed op de jas aanwezig was en dat deze hoeveelheid zodanig snel door de bovenlaag van de jas is opgenomen en is opgedroogd, dat dit bloed zelfs niet heeft kunnen doorstempelen op de voering van de jas. Dat brengt met zich mee dat van het vallen van bloeddruppels dan wel het afgeven van bloed op andere materialen geen sprake kan zijn geweest.
Voorts heeft de politie de jas aangetroffen met de mouwen binnenstebuiten getrokken. Verdachte heeft ter zitting van 28 juli 2016 een verklaring afgelegd over hoe de jas in zijn auto is terechtgekomen. Tijdens het verhoor van 6 december 2016 is verdachte nog uitvoerig bevraagd door de verbalisanten op welke wijze hij de jas heeft aangeraakt en hij heeft daarover verklaard en het ook voorgedaan. Op geen enkel moment heeft verdachte daarbij aangegeven dat hij de mouwen van de jas binnenstebuiten heeft gekeerd.
Nu de rechtbank met voldoende zekerheid de mogelijkheid kan uitsluiten dat het feit zou kunnen zijn gepleegd door een ander dan verdachte, verwerpt de rechtbank het verweer.
3.4De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 15 april 2016 in de gemeente Gennep, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Ipad en een Iphone toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, een vloeistof in het gezicht van die [slachtoffer] heeft gespoten en vervolgens meermalen die [slachtoffer] heeft geschopt en geslagen en heeft geroepen: "Geld, geld" en "ik maak je kapot".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
5 De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De straf en/of de maatregel
6.1De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte hardleers is. Er is sprake van zeer forse recidive, met name voor wat betreft roofovervallen, en zelfs onder druk van een herroeping van een voorwaardelijke invrijheidsstelling van 852 dagen weet verdachte zich niet te gedragen. Hoewel verdachte geen wapens heeft gebruikt, heeft hij wel iemand totaal onverwacht overvallen bij het openen van diens voordeur.
6.2Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Destijds bevond verdachte zich namelijk in een moeilijke periode. Na zijn detentie heeft hij een nieuw bestaan weten op te bouwen met een baan en een gezin, maar uiteindelijk bleek hij die verantwoordelijkheid niet aan te kunnen waardoor hij is teruggevallen in drugsgebruik.
6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft een kwetsbare man van 70 jaar in diens woning overvallen door bij hem aan te bellen, hem met pepperspray in zijn gezicht te spuiten en hem daarna te schoppen en te slaan terwijl het slachtoffer reeds weerloos was. Vervolgens is verdachte de woning van het slachtoffer binnengegaan en heeft hij een Ipad en Iphone gestolen. Niet alleen heeft verdachte hiermee de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en hem pijn en letsel toegebracht, ook heeft hij de privacy van de eigen woning van het slachtoffer geschonden en gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij het slachtoffer en de maatschappij. Verdachte heeft zich hiervan geen rekenschap gegeven. Hij heeft zich enkel bekommerd om zijn eigen geldelijk gewin. De rechtbank neemt verdachte dit bijzonder kwalijk.
Verder slaat de rechtbank acht op een reclasseringsrapport van 27 juni 2016 waarin staat dat verdachte eind 2015 als gevolg van oplopende spanningen in de privésfeer zijn toevlucht zocht in het gebruik van alcohol en daarna snel verviel in fors gebruik van cocaïne. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarbij de noodzakelijke behandeling van verdachte’s verslaving kan plaatsvinden gedurende zijn detentie.
Voor een woningoverval met ander geweld dan licht geweld (zoals een enkele ruk of duw) of bedreiging geldt als landelijk oriëntatiepunt voor straftoemeting (LOVS) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 jaren. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om in dit geval dit uitgangspunt naar beneden bij te stellen. Verdachte heeft geweld tegen het slachtoffer terwijl het slachtoffer door pepperspray reeds weerloos was. Het slachtoffer liep daarbij zodanig letsel op dat hij in het ziekenhuis moest worden behandeld. Daarbij komt dat verdachte in het verleden al verschillende malen is veroordeeld voor diefstal met geweld en kennelijk niets heeft geleerd van zijn eerdere veroordelingen. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest meer passend en geboden is dan de 3 jaar die de officier van justitie heeft geëist.
7 De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] te Ottersum vordert een schadevergoeding van € 1.885,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen.
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer] door het hiervoor onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreekse schade is toegebracht. Het gevorderde bedrag van € 1.885,00 zal de rechtbank toewijzen nu aan verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd en de vordering niet (subsidiair) is weersproken, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 15 april 2016 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen om, ten behoeve van de benadeelde partij, aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.885,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 15 april 2016 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 28 dagen.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 63, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI-zaaknummer: 99-000056-33)
9.1De vordering van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin dat een last tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden gegeven voor de thans nog openstaande periode van 672 dagen. De veroordeelde heeft de algemene voorwaarde overtreden door zich schuldig te maken aan een strafbaar feit (de onderhavige zaak met parketnummer 03/659139-16) gedurende de proeftijd.
9.2Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, verzocht om de vordering geheel af te wijzen.
9.3Het oordeel van de rechtbank
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu deze onverwijld is ingediend en de rechtbank niet is gebleken dat zich een omstandigheid voordoet die aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de weg zou staan.
De inhoudelijke beoordeling
Veroordeelde is bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 15 maart 2012 (parketnummer 23-004556-10) veroordeeld tot, voor zover relevant, een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Veroordeelde is bij besluit van 20 mei 2014 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De periode waarvoor de voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend, ingaande op 26 juni 2014, behelst 852 dagen.
Op grond van artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht kan de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien de veroordeelde een daaraan verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd.
Bij onherroepelijke beslissing van de rechtbank Amsterdam d.d. 17 juni 2016 is een last tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gegeven voor de duur van 180 dagen in verband met het overtreden van de bijzondere voorwaarden door veroordeelde.
Bij beslissing van de rechtbank Arnhem d.d. 1 juli 2016 is een last tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gegeven voor de duur van 52 dagen. Ter terechtzitting is gebleken dat tegen deze beslissing door verdachte hoger beroep is ingesteld en dat de behandeling ervan thans is geschorst.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde is, onder meer, de algemene voorwaarde verbonden dat veroordeelde zich niet schuldig maakt aan het plegen van een strafbaar feit gedurende de proeftijd van 852 dagen.
Verdachte is schuldig bevonden aan het hiervoor onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit, gepleegd op 15 april 2016. Hij heeft aldus een strafbaar feit gepleegd gedurende de proeftijd van 852 dagen. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het niet naleven van de algemene voorwaarde in beginsel een toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. De rechtbank heeft overwogen of er sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard, waardoor de vordering van de officier van justitie zou moeten worden afgewezen. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
Het voorgaande in ogenschouw nemende acht de rechtbank gronden aanwezig om te gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog – te weten voor de duur van 672 dagen – moet worden ondergaan. Gelet op de ernst van het gepleegde strafbare feit maakt de rechtbank geen gebruik van de mogelijkheid om de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk, dat wil zeggen voor een bepaalde periode, te herroepen.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 5 jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te Ottersum, toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 1.885,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 15 april 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, thans begroot tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting om, ten behoeve van de benadeelde partij, aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.885,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 15 april 2016 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 28 dagen, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling met zaaknummer 99-000056-33
wijst de vordering van het Openbaar Ministerie toe;
gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog, te weten voor de duur van 672 dagen moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Feuth, voorzitter, en mr. M.J.A.G. van Baal en mr. D.C.I. van Delft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Dijkhoff, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 april 2017.
Buiten staat
mr. D.C.I. van Delft en mr. M.J.A.G. van Baal zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 april 2016 in de gemeente Gennep, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Ipad en/of een Iphone, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een vloeistof in het gezicht van die Segbour heeft gespoten en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] heeft getrapt en/of geschopt en/of gestompt en/of geslagen en/of (vervolgens) heeft geroepen: "Geld, geld" en/of "ik maak je kapot", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
(artikel 310 en artikel 312 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht )
Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie-eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2016067462, gesloten d.d. 7 juli 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 253 en het aanvullend einddossier, gesloten d.d. 14 juli 2016, doorgenummerd van pagina 254 tot en met pagina 266.
Proces-verbaal van verdenking d.d. 17 april 2016, p. 36-40.
Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 15 april 2016, p. 52-53.
Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 17 april 2016, p. 55-57.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 16 april 2016, p. 97-98.
Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 18 april 2016, p. 182-185.
Een geschrift, getiteld ‘Medische informatie’ d.d. 22 april 2016, p. 78.
Proces-verbaal aanhouding d.d. 16 april 2016, p. 20-21.
Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 16 april 2016, p. 138-139.
Proces-verbaal tactisch onderzoek Ford Galaxy [kenteken] d.d. 17 april 2016, p. 140.
Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 21 april 2016, p. 215-218.
Een geschrift, te weten een NFI-rapport d.d. 13 mei 2016, als bijlage bij het proces-verbaal uitslag sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 23 mei 2016, p. 234-235.
Een geschrift, te weten een aanvraag extern forensisch onderzoek, d.d. 25 mei 2016, pagina 240-242.
Een geschrift, te weten een NFI-rapport d.d. 29 juni 2016, als bijlage bij het proces-verbaal uitslag sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 juli 2016, p. 244-245.